De Gids. Jaargang 90(1926)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Gedichten. I. Langzaam nu schuif ik de gordijnen dicht: elk ding keert in tot zijn beslotenheid; wij wachtten nog, als tot een iets bereid, dat nu niet kwam, ach, nimmer komt wellicht. De lampschijn spant zich om mijn moe gezicht; wat woorden komen aarzelend gerijd op het papier; koel telt de klok den tijd: de stilte start in strakker evenwicht. Waartoe nog dit gebaren en gerucht? Wij zijn zoo arm: zie, alles viel ons af, tot ook de eigen praal van het welkend lijf. Een klankenspel werd mij tot tijdverdrijf. U zie ik gaan in ongewissen draf, hier heen en ginds, of waar ge uzelf ontvlucht. [pagina 116] [p. 116] II. Genaderd tot u in den diepsten nacht; gij ligt er stil en kruiselings uw handen over uw lijf, gewijde offerande, ten zoen voor duizend zonden opgebracht en niet aanvaard: wij zijn te zeer veracht, vergeten nu, en binnen deze wanden beklemd; jaren gaan eender na elkander; buiten is alles vreemd: een nieuw geslacht. Gij lijkt wel ver en van hier uitgebroken en werd een bloem, nu het menschzijn u begaf, wiegelend op den wind verwufte droomen. Een dood verlangen huivert van mij af: ik moet weer heen... Uw oogen zijn ontloken en glanzen naar mij op: zijt gij gekomen? [pagina 117] [p. 117] III. Deze heeft nu den donkeren dood geboet, zoo smartelijk van God en mensch verstooten; - zijn wijde oogen hebben wij gesloten in stillen eerbied, en een laatsten groet sprak onder ons de oudste en wij scheidden zwijgend van een. Een winterdag rondom van uitgesponnen klaarheid, waar hij stom en afgewend een milder nacht verbeidde. [pagina 118] [p. 118] IV. De roos, die gij in scherts gegeven had, is mijn onzekere hand ontgleden en in de straten van de stad verloren en vertreden. De liefde, die gij mij gegeven had, is mijn onzeker hart ontgleden en in den doolhof van de stad verloren en vertreden. Een toeval, dat nog eens ons samen bracht, één oogenblik - toen zijn wij teruggegleden, ver van elkander in de stad, verloren en vertreden. 1922-1925. A. Scylp. Vorige Volgende