De Gids. Jaargang 89
(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |
Over nieuwe Russiese letterkunde.Ga naar voetnoot1)In de eerste periode van het bolsjewistiese regime is ook de taak der letterkunde van het vernieuwde Rusland voor de voormannen der revolutie een onderwerp van overdenking geweest. Het spreekt van zelf: een nieuwe wereld behoeft een nieuwe literatuur. Ik herinner mij, dat toen in de Proletariese Kuituur de taak dezer letterkunde door de volkscommissaris voor volksbeschaving A. Loenatsjarskij aldus is voorgesteld, dat het zich tans vormende hogere type van samenleving een hoger type van literatuur moet scheppen niet door verwerping van al het vroegere, doch door een synthese hiervan, berustend op ernstige studie en een wijze selectie. En intussen reageerde de nerveuze samenleving op de schokkende gebeurtenissen van de dag door een intensiever produktie van ultramoderne, in het biezonder futuristiese poëzie, - welke trouwens reeds vóór de revolutie de strijd met de ‘maatschappelike smaak’ had aangebonden. Doch de zenuwspanning der eerste periode verslapte, en in de poëzie van het huidige Rusland neemt men naast de zwakkere golfslag van futurisme een grote verscheidenheid van typen en richtingen waar, die voor een groot deel hun inspiratie ontlenen aan de intensief doorleefde revolutiejaren en de daardoor geschapen stemmingen, maar overigens, hoe grote verschillen er mogen bestaan tussen de dichterlike individualiteiten bijvoorbeeld van Pasternak, 1) Russische Rundschau. Monatshefte für die neue russische Literatur. Herausgeber: Erich Boehme und Semion Liebermann. Berlin, Ladyschnikow. I. Heft, Oktober 1925. | |
[pagina 396]
| |
Tichonow, Jesenin, nauweliks in iets wezenliks afwijken van de poëzie van 't begin dezer eeuw, soms zelfs nopen tot een vergelijking met de klassieke dichters Poesjkin, Tjoettsjew, Nekrasow. En hetzelfde geldt van het proza. Het nieuwe Rusland produceert een groot aantal novellen en romans. Zij zijn een uitnemende kenbron voor contemporain leven en voelen, en daarom mogen wij ons verheugen, dat een nieuw Duits tijdschrift, de Russische Rundschau, het publiek, dat geen Russies leest, maandeliks door goede vertalingen met deze kunst in kennis wil brengen, - ook met de poëzie trouwens, al neemt die met twee kleine stukjes van Majakowskij en Tichonow, samen 2 bladzijden, in de eerste aflevering een zeer bescheiden plaats in. De in deze eerste aflevering bijeengebrachte proeven bevestigen voor mij, evenals wat ik overigens aan literatuur uit Sowet-Rusland las, de juistheid ener karakteristiek dezer letterkunde door A. Bem, die in het kort hierop neerkomt: een dominerende belangstelling voor de inhoud, die vooral aan het gebeuren der laatste jaren ontleend wordt, - een onbeschroomd, veelal koel beschrijven van de cruër geworden werkelikheid, - een vermijden van mooie woorden en andere dergelijke kunstmiddelen, samengaand met een rijk exploiteren van de volkstaal, - een concentratie op het detail, vandaar in de poëzie markante rhythmiese tegenstellingen e. dgl., in het proza een relatief zwakke constructie van het grotere geheel. Overigens is deze letterkunde de voortzetster van de oudere novelle-literatuur, ja, ook van de hier opgesomde eigenschappen kan men niet zeggen, dat ze vroeger ontbraken. Het is een goede keus geweest, een novelle van Gorjkij, Karamora, als nr. 1 te geven. Immers Gorjkij's ontwikkelingsgang is typies voor het moderne literaire Rusland. Van de eerste novellen en romans (± 1900) over ‘Kindsheid’ en ‘Onder Mensen’ naar ‘Mijn Universiteiten’, - aanvankelik een romanties liefhebbende maatschappij-beschrijving, - daarna eigen biografie, met streven naar drogere objektiviteit, - tenslotte een kinematografiese opeenvolging van taferelen, zonder enige behoef te aan harmonie: het ijselike spreke tot de lezer door zijn eigen ijselikheid, niet door literaire uitbeelding. Hiermee staan wij midden in de moderne Russiese letterkunde, en tegelijk toont Gorjkij's ontwikkeling ons de band met de voorafgaande | |
[pagina 397]
| |
periode. Trouwens, de Russische Rundschau herinnert ons telkens aan vroegere Russiese kunst, nu eens aan deze dan weer aan gene schrijver. Lidin's Inga bijvoorbeeld doet soms denken aan L. Tolstoj's ‘De drie Ouden’: hier zowel als daar buiten de maatschappij levende oude mannen van grote vroomheid, - beide novellen spelen in het hoge noorden en tussen de beschrijvingen der natuur bestaat een onloochenbare verwantschap. Maar terwijl bij Tolstoj de drie oude mannen de bisschop, die hun het Onze Vader wil leren, bekeren van zijn zelfingenomenheid, zegeviert bij Lidin de lagere, aardse waarheid: het jonge Noorse meisje verlaat de oude vromen, bij wie zij als ‘Godsmoeder’ leefde, wanneer een rode ambtenaar haar ontmoet en haar aanziet: dan voelt zij zich als gewone vrouw en gaat onder de gewone mensen. De overige novellen zijn van Ehrenburg, Sobol, Babel, Leonow, en over literatuur werden artikels van Zamjatin, Liebermann en de Duitser A. Luther opgenomen. Over toneel, regisseur, akteur schrijft Markow: de moderne akteur en het moderne theater zijn er, zegt hij, zij wachten slechts op de nieuwe dramaturg. Intussen wordt, ben ik wel ingelicht, in de Sowet-wereld de behoefte steeds sterker gevoeld, het klassieke drama op klassieke wijze te spelen; het spreekt trouwens van zelf, dat in het huidige Rusland, waar alle kunstproblemen in scherpe en daardoor nieuwe vormen worden gesteld, een grote verscheidenheid van meningen heerst. Zo staat ook naast Zamjatins revolutionnaire kunstleer, welke van de moderne mens een radikale oriënteringswijziging ten opzichte van de kunst verlangt - gelijk de wereldvisie verandert, wanneer men Euklides heeft overwonnen -, een steeds sterker wordende conservatieve stroming. In één punt zou ik een uitbreiding van het programma dezer Russische Rundschau wensen. Het ziet er uit, alsof zij de emigranten-literatuur wil uitsluiten. Dan geeft men echter een eenzijdig beeld van de moderne Russiese geest, en het doel van het tijdschrift is toch ‘eine Brücke zu bauen zwischen deutschem und russischem Geiste’. Zeker, in de emigranten-pers is de literatuur van de Sowet-staat wel eens al te hooghartig geïgnoreerd en zodoende is het niet overbodig, dat speciaal op deze in West-Europa eens de aandacht wordt gevestigd. Anderzijds echter gaat men meer en meer oog krijgen voor de vals- | |
[pagina 398]
| |
heid der scheiding tussen zgn. emigranten-literatuur en sowetliteratuur. Ware het gelukt, dat nieuwe type van letterkunde te scheppen, waarvan de sowet-idealisten in 1918 droomden, een soort van letterkunde, even hoog staande boven haar voorgangster als de verwachte communistiese wereld zou staan boven de kapitalistiese, - dan zou zo'n tegenstelling gerechtvaardigd zijn. Maar de letterkunde van de sowetstaat is niet iets wezenlik nieuws; zij bouwt voort op het vroegere, zelfs laten zich allerlei direkte banden aanwijzen (zie Fr. Kubka, Prager Presse 22 Okt. 1925), - en ook de emigranten, Merezjkowskij, Boenin e.a., zetten dezelfde traditie voort. Slechts reageert hun techniek minder sterk op het enervérende sociale leven en kiezen zij hun sujetten bij voorkeur niet uit de jongste revolutie. Maar ook hier komt een kentering. Terecht wijst A. Bem in zijn reeds vermelde opstel: Gedachten over de Russiese Letterkunde van onze Dagen (in het tijdschrift Swoimi Poetjami, d.w.z. Langs eigen Wegen, 6/7, 1925) in het biezonder op Sjmeljows novelle Van een oude Vrouw, die door sujet, stemming en beschrijving dicht staat bij allerlei literatuur uit Sowet-Rusland en wel bij het allerbeste daarvan. En daarna ging Sjmeljow met zijn jongste verhaal De Steenperiode in die richting door. Door uitbreiding van zijn belangstelling in deze richting zou de Russische Rundschau ook in ruimer kring nuttig kunnen werken. Een zo goede staf van medewerkers, tegelijk grondige kenners van Russiese letterkunde en smaakvolle, degelike vertalers, zal men elders bezwaarlik vinden, hetzij dan bij de Tsjechen, - maar hun taal is niet internationaal zoals de Duitse. Mits veelzijdiger in de keus der op te nemen stukken, kan de Russische Rundschau een internationaal oriënteringsorgaan voor Russies letterkundig leven worden. En dat is deze eerste aflevering nog niet. In het woord vooraf wordt naast literatuur ook over banden met Rusland gesproken, in dezelfde geest schrijft de medewerker A. Luther, dat ‘Russland und wir’ op elkaar zijn aangewezen. ‘Russland und wir’, dat kan in dit verband slechts betekenen: de Sowet-Unie en de Duitsers. Moet de naam Rusland, door de Moskouse machthebbers uit de naam der Unie geschrapt, wijzen op een kritiese houding tegenover het Kremlin? Dat wordt niet er bij gezegd, de vage woorden worden niet nader toegelicht, van politieke of ekonomiese tenden- | |
[pagina 399]
| |
tieswordt niet uitdrukkelik gesproken. Toch moet ik bekennen, dat deze uitlatingen mij meer aan Rapallo dan aan Locarno herinnerden. En dat is na de Oktober-conferentie te betreuren. Trouwens, afgezien van alle gewenstheid van deze of gene internationale banden, mogen wij zeggen, dat van wetenschappelik standpunt die letterkunde-studie het hoogst staat, die objectief onderzoekt en naast-elkaar-stelt, onafhankelik van alle overwegingen van niet literair-wetenschappelike orde. En zulk een studie kan niet anders dan emigranten en sowetonderdanen als één volk met één letterkunde beschouwen.
Leiden. N. van Wijk. |
|