De Gids. Jaargang 89
(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 344]
| |
Coster's Chineesche voorouders.Twee namen, twee uitvindingen, waren eens de glorie van onze cultuur-historische schoolkennis. Willem Beukelszoon van Biervliet en het haringkaken, Laurens Janszoon Coster en de boekdrukkunst! Hoe rolden zij over de tong, voornaam, vadersnaam en bijnaam, soliede voluit, en de wat ongewone, deftige woorden van hun uitvinding gaven het geheel een plechtig aanzien, waarbij het derde cultuur-historische moment, Jan van der Heyden met zijn brandspuit, maar poovertjes afstak.
Eenzaam aan den horizon van onze moderne beschavingsgeschiedenis verrijst voor de volksverbeelding, in plechtigen eenvoud, de gestalte van Laurens Janszoon Coster. Het beeld staat stevig in eigen tijd; het verleden, waaruit hij voortkwam, wordt op het voetstuk aangeduid door enkele bijfiguren: houtsnijders, graveerders, boekbinders, maar de snit van alle gewaden is Middeleeuwsch-Europeesch, en hij verheft zich boven hen, facile princeps, als een vrijstaande figuur. Een zuiver geweten laat vereering van dit beeld niet langer toe. Het duldt alleen een kleurige ikoon. En op die prent treedt zijn gestalte naar voren uit een bonte schare half-zichtbare figuren, gedrapeerd in veelvormige Oostersche gewaden, en veeltalig als de Pinkstermenigte. Chineezen en Japanners en Mongolen, Koreanen en Turken en Oeigoeren en Perzen, uitlandsche Europeanen, Perzen en Arabieren, en Russen, Spanjaarden en Venetianen. En het zijn Boeddhistische monniken, Taoistische priesters, Confucianistische geleerden, en | |
[pagina 345]
| |
reizigers en handelaren, Christen-zendelingen en bezoekers van speelholen, Moslims en Kopten, Manichaeërs en Nestorianen, keizers, koningen en bedelmonniken. Sommigen van dezen verrijzen duidelijker en hun plaats is mede op het eerste plan, omdat ook zij behooren tot de groote vinders. Maar daarachter beweegt zich de ongetelde menigte van de voortzetters, de overbrengers, trekkend door woestijnzand, handelend op de bazaar, varend op de wateren. En in hun handen zijn zegels en tooverspreuken, heilige afbeeldingen van Boeddha, gedrukte soetra's in bijna alle talen van Azië, Confucianistische klassieken, speelkaarten en bankbiljetten en bedrukte katoentjes, papier, drukplanken en inkt, gebakken, houten en bronzen typen. Deze fantastische evocatie inplaats van een simpel schoolbeeld bied ik u op goed gezag. Op Amerikaansche wijze, practisch en grafisch vastgelegd, kunt gij haar vinden in het voortreffelijke werk over de uitvinding der boekdrukkunst in China, dat ik hier wil aanprijzenGa naar voetnoot1). Want hoe fantastisch het beeld moge zijn, meent niet dat de behandeling fantastisch is. Elke lijn is zorgvuldig overwogen, elke figuur naar haar aard nauwkeurig bestudeerd, de draperie van de grootst mogelijke historische getrouwheid. Welk een verdienste, op deze wijze toch een beeld te scheppen, dat gloeit van kleur en leven, dat geheimzinnige schaduwen laat en helder licht. Ziehier een schilderstuk, waarin men gelooven kan. De geschiedenis van groote ontdekkingen is altijd ontroerend. En het bevredigt ons episch gevoel, dat de geschiedenis van de uitvinding der boekdrukkunst, wier samenhang met de scheppende werkzaamheid van den geest zoo nauw, wier invloed op de beschaving zoo groot is, nobel is en grootsch. De boekdrukkunst, die de wereld omspant, is opgegroeid uit kiemen van Oost en West, die althans hier elkander vonden, en de impulsen, waaraan zij haar ontstaan dankt, zijn van de diepste en krachtigste in den mensch. Zij behoeft zich over haar afkomst niet te schamen. Het grillige toeval van archaeologische vondsten heeft het | |
[pagina 346]
| |
in onzen tijd mogelijk gemaakt veel van deze geschiedenis beter te begrijpen dan vroeger. Men kent de groote beteekenis der rijke vondsten van Toen-hwang (in China's Noordwesten), van Toerfan (in Toerkestan), om slechts deze te noemen, en de daaraan verbonden namen van mannen als Sir Aurel Stein, Pelliot, von le Coq. Het is een nieuwe wereld die zij voor ons hebben geopend. In die wereld speelt zich af het begin en de ontwikkeling van de boekdrukkunst. In dit boek nu worden, onder persoonlijk toezicht van Pelliot en met medewerking van tal van anderen, wier speciaal studiegebied wordt aangeraakt, alle met de ontwikkeling der boekdrukkunst samenhangende vragen opnieuw gesteld en onderzocht, alle nieuwe gegevens critisch verwerkt en oude nog eens getoetst. En dit op een manier, die voor den leek volkomen begrijpelijk blijft, omdat alle vakgeleerdheid zorgvuldig is verbannen naar noten achter in het boek. Op gelukkige wijze worden in eenige grafische voorstellingen de resultaten van de studie vastgelegd. Die resultaten: hoevelen van ons, die dagelijks papier gebruiken, weten dat de eunuuch Tshai Loen in het jaar 105 aan den keizer van China de uitvinding rapporteerde van papier, gemaakt van boomschors, hennep, lompen en vischnetten? En dat Stein in Toen-hwang papier heeft gevonden, te dateeren van omstreeks 150, dat gemaakt was van enkel lompen? Tot voor enkele tientallen jaren meende men dat dit een uitvinding was van Duitschers of Italianen in de 15de eeuw! Dit papier kan men ver naar het westen toe op zijn weg vervolgen: Toerkestan, Toerfan, Samarkand. In deze laatste plaats is het dat gevangen Chineezen de kunst aan Arabieren leeren in de 8ste eeuw. En, nadat langs verschillende wegen papier reeds voor en na in Europa is ingevoerd, dringt de kunst van het maken ervan eindelijk in de 13de eeuw door in Spanje, via zijn Moorsche meesters, en komt het kort daarna over de Pyrenaeën. In China wordt het gebruik van papier spoedig algemeen, in plaats van het vroegere hout en bamboe of zijde. Omstreeks 400 wordt een soort inkt gemaakt van roet, en niet lang daarna roode inkt van vermiljoen. Deze laatste gaat men gebruiken voor het maken van zegelafdrukken op papier. Naast die zegelafdrukken, gebruikt voor het authentiek maken van een geschrift, ontstaat, in Taoistische kringen, omstreeks de 6de | |
[pagina 347]
| |
eeuw het gebruik van quasi-zegels, die de bedoeling hebben, een formule, die magische kracht bezit, ter bezwering van demonen, zooveel mogelijk te vermenigvuldigen. Naarmate het Boeddhisme zich verbreidt, bij uitstek immers de religie die gelooft in de kracht van het woord, neemt deze behoefte toe, en waarschijnlijk in de 7de eeuw ontstaan de eerste proeven van afdrukken van godsdienstige prentjes, met of zonder tekst, van heilige spreuken, van soetras. Het vermenigvuldigen hiervan werd als een vrome daad beschouwd en het bezit hiervan had groote zegenende kracht. Deze kunst, in alle stilte in kloosters beoefend, wordt door priesters naar Japan overgebracht, en opeens vindt men hoe daar in 770 door keizerin Sjotokoe last wordt gegeven een millioen exemplaren te drukken van een tooverspreuk, en deze, geborgen in kleine pagodas, in bepaalde tempels te bewaren. Legende, meent gij? Neemt dan het boek van Carter ter hand en beziet de photo van eenige dezer merkwaardige documenten. Verscheidene exemplaren, geborgen in de oorspronkelijke kleine pagodas, bestaan nog. De druk is zoo goed, dat hieraan reeds een lange ontwikkeling moet zijn voorafgegaan. Maar voor ons zijn deze blaadjes het oudste drukwerk ter wereld. De tooverspreuk is in Sanskrit, geschreven in Chineesche karakters. Geen vertaling, doch een fonetische transcriptie, ten einde het heilige woord zoo veel mogelijk in zijn oorspronkelijken vorm te bewaren. Uit den tekst, die bij deze spreuk behoort, blijkt heel duidelijk wat de keizerin dreef tot deze daad. Men leest daar hoe een zieke Brahmaan van een ziener vernam, dat hij binnen zeven dagen zou sterven. Hierop begaf zich de Brahmaan naar den Boeddha, smeekte hem te redden en verklaarde zich bereid zijn discipel te worden. Boeddha antwoordde: ‘In een zekere stad is een pagoda ingestort. Die moet gij gaan herstellen, vervolgens een dharani (tooverspreuk) schrijven en daar neerleggen. Het lezen van deze tooverspreuk zal uw leven nu verlengen en u later in het paradijs brengen’. De discipelen vroegen den Boeddha waarin de kracht van de dharani lag. Hij antwoordde: ‘Ieder die kracht van de dharani wenscht te verkrijgen, moet zeven en zeventig afschriften daarvan vervaardigen en in een pagoda neerleggen. Deze pagoda moet dan worden geëerd door offers. Doch men mag ook zeven en zeventig pagedas van klei maken | |
[pagina 348]
| |
en de dharani in elk daarvan opbergen. Dit zal het leven redden van hem die zoo de pagodas maakt en vereert en zijn zonden zullen vergeven worden. Dit is de wijze om de dharani te gebruiken... De grootte van de pagodas moet zijn van een duim tot een el hoog of ook tien voet. Van deze pagodas, wanneer het hart door contemplatie tot rust is gebracht, zal een wonderlijke geur opstijgen’. Hierop volgen woorden van een Bodhisattva die niet geheel met het voorgaande strooken. De Bodhisattva zeide: ‘Ik zal spreken van het ingriffen van de wet van de dharani op het hart. Deze dharani wordt uitgesproken door de negen honderd en negen en negentig Bodhisattva's, en hem die haar herhaalt met heel zijn hart, zullen de zonden vergeven worden. Zoo moeten negen en negentig afschriften worden gemaakt van elk van deze dharanis en zij moeten worden geplaatst in pagodas... Deze moeten worden geëerd door offers en wierook en bloemen en een processie zal zeven maal er omheen worden gehouden, terwijl de dharani wordt gereciteerd. Dan zal groote verlossing worden teweeg gebracht’. Met het oog op de verschillende getallen, opgegeven door den Boeddha en den Bodhisattva, koos keizerin Sjotokoe blijkbaar het zekere voor het onzekere en besloot een millioen copieën te maken. Men ziet welke beteekenis voor de religie het drukken hier had. De kracht van de tooverspreuk mocht Sjotokoe zelf, althans in dit leven, weinig baten: zij stierf omstreeks den tijd dat de pagodas werden rondgedeeld aan de tempels. Merkwaardig is het dat men hierna in lang niets hoort van drukken in Japan. Pas in het eind van de 10de eeuw wordt het weer ingevoerd als een nieuwe kunst uit China. Dat de kunst in China niet stilstond, bewijst het oudste gedrukte boek, dat Stein in Toen-hwang vond en dat is gedateerd 868. Dit is een prachtig stuk werk, getuigende van groote vaardigheid. Ook dit is weer Boeddhistisch, een Chineesche vertaling van de beroemde Prajnâ Pâramitâ, de Diamand-soetra. Het overschrijven van dezen tekst werd steeds beschouwd als een buitengewoon verdienstelijk werk. ‘Op elke plaats’, zegt de Boeddha daarin, ‘waar dit heilige geschrift zal worden bewaard, daar zal de Heere Boeddha worden gevonden’. ‘Hoe groot... zal het geluk zijn van een | |
[pagina 349]
| |
discipel die dezen heiligen tekst copieert,... en haar herhaalt zoodat anderen erdoor mogen worden gesticht’. De drukker van de soetra deelt mede, dat hij het werk ondernam ter eere van zijn ouders. Wilde hij voor hen zegeningen verwerven door vermenigvuldiging van het heilige woord? Ook hier was zonder twijfel het motief tot het drukken religieus. Parallel nu aan deze ontwikkeling, die vermenigvuldiging beoogde, loopt de opvatting, dat door een afdruk een authentieke tekst kon worden bewaard. Hier komen wij in Confucianistische kringen. Men weet welk een vereering daar bestond voor de klassieken, die met den naam van Confucius verbonden werden. Reeds vroeg gevoelde men behoefte den tekst daarvan vast te leggen en te vrijwaren tegen fouten van overschrijvers. Reeds in 175 werden zij daarom gegraveerd in steen. Wanneer men voor het eerst daarvan op eenvoudige vijze afdrukken, ‘rubbings’, heeft gemaakt, is onzeker, maar het staat wel vast, dat men daarmede al spoedig is begonnen. De oudste bestaande afdruk van een inscriptie in steen is gedateerd van de jaren 627-649, en is door Pelliot in Toen-hwang gevonden. En dezelfde vondsten van Toen-hwang hebben bewezen, dat men in de 9de eeuw ook gewoon was, behalve van houten planken, Boeddhistische teksten te drukken van speciaal daarvoor vervaardigde steenen platen. Het belangrijke oogenblik nadert nu, waarop de beide stroomingen, - de Confucianistische behoefte aan authentieke teksten, en de Boeddhistische aan vermenigvuldiging van teksten, - elkander ontmoeten. De provincie Sse-tsjhwan, in het uiterste Westen van China, was in die dagen een belangrijk cultureel centrum, en waarschijnlijk zijn de oudste drukken daar vervaardigd. In het begin van de 10de eeuw, als China in verschillende staten is verdeeld, wordt deze provincie veroverd door den meer centraal gelegen staat, die er aanspraak op maakte de officieele voortzetting te zijn van de groote Thang-dynastie en wier regeering zetelde in de oude hoofdstad Tsjhang-an (Si-an-foe). Blijkens de berichten maakte de eerste minister daarvan, Feng Tao, in Sse-tsjhwan kennis met gedrukte boeken; grootendeels Boeddhistische en Taoistische literatuur en enkele schoolboekjes, die allen werder gedrukt van planken. Ten einde nu het prestige van de dynastie te verhoogen, wilde men, in navolging van wat vroegere keizers | |
[pagina 350]
| |
hadden gedaan, de klassieken opnieuw, voorzien van nieuwe commentaren, in steen laten graveeren. De schatkist liet echter een dergelijke kostbare onderneming niet toe, en, waarschijnlijk bij wijze van bezuiniging, stelde nu Feng Tao in 932 voor, de teksten in hout te doen graveeren, zooals men dat in Ssetsjhwan verstond, zoodat men op die wijze altijd een authentieke tekst zou hebben, waarvan men authentieke copieën kon maken. Aldus werd besloten, en zoo werd het snijden van planken en de eerste druk van de klassieke teksten ter hand genomen. Deze uitgave werd voltooid in 953, en bestond uit 130 deelen. En hiermede kwam de boekdrukkunst uit de verborgenheid van Boeddhistische kloosters in het volle daglicht van Confucianistische geleerdheid. Van nu af aan was het de officieel erkende wijze om de klassieke teksten in authentieken vorm over te leveren. Het drukken daarvan in particuliere drukkerijen was langer dan een eeuw verboden. De authenticiteit was hoofdzaak, de gemakkelijke vermenigvuldiging was iets waarvan de groote beteekenis pas na eenigen tijd duidelijk werd. Maar de nu volgende Soeng-dynastie dankt haar herleving van klassieke studiën aan de verspreiding van het gedrukte boek, en de productie daarvan in de volgende eeuwen is ontzagwekkend. Op het drukken van de klassieken volgde de uitgave van een afzonderlijken commentaar, in 180 deelen, daarop van de dynastieke historiën, in vele honderden deelen, en dat alles in uitgaven, die in schoonheid nooit zijn overtroffen. Hoezeer de Boeddhisten gelijken tred hielden met deze snelle populariteit van de kunst die zij zoo lang in alle stilte beoefend hadden, blijkt uit het feit, dat reeds in 972 de complete Boeddhistische Canon, de Tripitaka, werd gedrukt, een verzameling bestaande uit 1521 verschillende werken, in meer dan 5000 deelen, 130,000 bladzijden beslaande, zeker wel één der grootste boekwerken die ooit zijn verschenen. Ik kan er niet aan denken hier de ontwikkeling en verbreiding van de boekdrukkunst stap voor stap te volgen. Doch een enkel woord over de gebruikte methoden. Bijna alle drukken geschiedde van houten planken op zeer eenvoudige wijze. Van een pers was eigenlijk geen sprake, maar men gebruikte een borstel om den noodigen druk uit te oefenen op het op de houtsnede gelegde papier. In het midden van de 11de | |
[pagina 351]
| |
eeuw kwam iemand op het denkbeeld losse typen te vervaardigen, gemaakt van aardewerk, gevat in een ijzeren vorm. Deze methode werd later verbeterd en de typen werden gemaakt van tin. Veel gebruik is hier echter nooit van gemaakt: het ideografisch karakter van de taal schiep geen groote behoefte hieraan, daar immers elk woord door een afzonderlijk schriftteeken wordt voorgesteld, en de arbeidsbesparing dus betrekkelijk gering was. Omstreeks 1300 kwam een soort houten typen in gebruik, en in Toen-hwang is een aantal van zulke typen gevonden in de taal der Oeigoeren, van omstreeks dezen tijd. Merkwaardig genoeg zijn deze typen geheele woorden, ofschoon het schrift alfabetisch was. Het is dus duidelijk dat de Oeigoeren deze methode slaafs van de Chineezen hebben overgenomen en, ondanks den anderen aard van hun eigen taal, niet op de gedachte zijn gekomen voor elke letter afzonderlijk een type te snijden. Van 1324 dagteekent een nauwkeurige beschrijving van een Chineesch geleerde van een soort houten typen die hij gebruikte, benevens van een ronddraaiend typenbord, waardoor het vinden van de gewenschte karakters werd vergemakkelijkt. De grootste ontwikkeling kreeg het losse type echter in Korea waar van 1403 af met bronzen typen werd gedrukt. Het oudste nu nog bestaande boek dat daarmede is vervaardigd is gedateerd 1409. De techniek van dit Koreaansche drukken verdient de aandacht. Voor het eerst werden de typen hier in matrijzen gegoten. Omstreeks 1500 wordt het proces aldus beschreven: ‘Karakters werden eerst gesneden van beukenhout; dit waren de modellen. Dan werd zand genomen van de zeekust, van plaatsen waar riet groeit. Dit werd in een trog gedaan en de houten schriftteekens werden er tegenaan gedrukt. Op deze wijze maakte men de negatieve vorm (de matrijs) waarvan de typen werden gegoten. Een deksel met openingen werd hierover geplaatst en gesmolten brons daar doorheen gegoten. Zoodra het was afgekoeld, was het een type. Onregelmatigheden als scherpe hoeken enz. werden later bijgevijld. De typen werden in kolommen gehouden door eindjes bamboe zoodat zij niet uit de rij konden vallen. Eerst wist men niet hoe de typen tegen elkander konden worden geplaatst zóó dat zij bleven zitten, en te dien einde werd een wasplaat vervaardigd om de typen vast | |
[pagina 352]
| |
te maken. Dit was evenwel niet stevig genoeg en zoo kwam men er toe de typen in een bamboeraam te bevestigen.’ Uit Korea kwam de kunst weer terug in China, waar zij nu eerst recht werd toegepast. Van de 16de tot het einde der 18de eeuw werd er op deze wijze veel in China gedrukt. Toen raakte de methode weer in onbruik, tot eerst in modernen tijd losse typen gebruikelijk zijn geworden, ofschoon het drukken van planken nog bestaat. In Japan werd de methode toegepast tusschen 1596 en 1629. In dat jaar hield alle productie plotseling op. Waarom is onbekend. Intusschen was papier ook voor andere doeleinden bedrukt geworden. In het begin van de 10de eeuw had de eerste uitgifte plaats, - alweer in Sse-tsjhwan, - van gedrukt papieren geld. Niet lang daarna geschiedde dit van staatswege, en de bedragen aan papiergeld dat werd uitgegeven staan nauwkeurig opgeteekend in de geschiedboeken. Omstreeks 1100 ontstond een ernstige inflatie, waardoor een biljet van 1000 cash slechts 10 cash waard was, en naarmate de Soeng-dynastie in herhaalde oorlogen het onderspit dolf werd deze toestand steeds erger. Ma Twan-lin, de groote historicus uit die dagen, beschrijft den toestand in woorden die voor ons een zeer modernen klank hebben: ‘Nadat men jaren lang getracht had de bankbiljetten op waarde te houden, verloor het volk alle vertrouwen erin en werd er bang voor. Alle aankoopen van de regeering werden betaald in papier. De fondsen van de zoutziederijen bestonden uit papier. De salarissen van de ambtenaren werden betaald in papier. De soldaten ontvingen hun soldij in papier. De provincies en districten, wier schulden toch al achterstallig waren, voldeden alle aan hun verplichtingen in papier. Kopergeld, dat men bijna nooit zag, werd als een schat gewaardeerd. Het kapitaal dat in vroeger dagen was opgehoopt was iets waarvan men niet eens meer repte. Het was slechts natuurlijk dat de prijs van alle levensbehoeften steeg en de waarde van het papiergeld steeds daalde...’ De Gouden Horde, een Tartaarsche stam die in de 11de eeuw Noord-China verovert, geeft ook al spoedig papiergeld uit, en verrijkt als zij werd door schatting uit Zuid-China, schijnt het deze dynastie gelukt te zijn het papier op waarde te | |
[pagina 353]
| |
houden. De Mongolen die daarna successievelijk geheel China veroveren, brengen eveneens papiergeld in omloop. Gedurende de periode van 1264-1324 werd voor een waarde van meer dan twee billioen taels in papier gedrukt, dat wil zeggen een gemiddelde van ongeveer 37 millioen per jaar. Het beeld dat Marco Polo teekent van die dagen toont hoe universeel het gebruik van papiergeld was. Op hem, den koopman, maakte dit een grooten indruk. ‘De munt des Keizers’, zegt hij, ‘is in deze zelfde stad van Cambaluc, (Peking), en de wijze waarop het geld wordt vervaardigd is zoodanig dat, zoo gij zoudt zeggen dat hij het geheim van de alchemie in volmaaktheid bezit, gij gelijk zoudt hebben. Want hij maakt zijn geld op deze wijze...’ Dan volgt een eenigszins vreemde beschrijving van de wijze waarop deze banknoten zouden worden gemaakt, die ik hier ter zijde laat, en vervolgens gaat hij voort: ‘Met deze stukken papier, zooals ik hier heb beschreven, laat hij alle betalingen voor zijn rekening doen, en hij laat ze circuleeren in al zijn koninkrijken en provincies en gebieden, en overal waar zijn macht en heerschappij reikt. En niemand, hoe gewichtig hij zichzelf moge achten, waagt het deze te weigeren, op straffe des doods. En inderdaad, een ieder neemt ze gaarne aan, want overal waarheen iemand zich begeeft in de gebieden van den Grooten Khan zal hij deze stukken papier in omloop vinden, en hij zal in staat zijn daarmede alle transacties van koop en verkoop te verrichten even goed als waren het stukken zuiver goud. En daarbij zijn zij zoo licht dat bankbiljetten ter waande van tien bezantijnen nog niet het gewicht hebben van één gouden bezantijn... Nu hebt gij gehoord de wijzen en manieren waarop de Groote Khan meer schatten kan hebben, en ook inderdaad heeft, dan al de koningen in de wereld, en nu weet gij ook de reden waarom.’ Papiergeld uit dezen tijd uit China zelf is niet bewaard gebleven. Maar wel zijn banknoten gevonden met Mongoolsch opschrift, die in Mongolië zelf in omloop zijn geweest. En een gelukkig toeval heeft uit het voetstuk van een Boeddhabeeld Chineesche bankbiljetten doen te voorschijn komen van omstreeks zeventig jaren na Marco Polo's tijd. In hoeverre heeft nu al dit drukwerk, dat gedurende onze middeleeuwen in het Verre Oosten werd vervaardigd, invloed | |
[pagina 354]
| |
gehad op het ontstaan van de boekdrukkunst in Europa? Tot nog toe kon ik vaststaande feiten meededen. Waar het gaat om het bepalen van invloed betreedt men noodzakelijk het gebied van speculatie. Het boek van Carter maakt het in hooge mate waarschijnlijk dat het drukken in Europa is ontstaan naar Oostersch voorbeeld, maar ik zie geen kans, in een kort uittreksel van zijn betoog den lezer te overtuigen van den goeden grond van zijn beweringen. Met een enkele aanduiding zal ik trachten zijn gedachtengang te schetsen. De Mongolentijd is van het grootste belang geweest voor de aanraking tusschen Oost en West. Bijna geheel Azië en een deel van Europa bevonden zich in één hand. Eindelooze karavanen bewogen zich over de groote landwegen met een mate van veiligheid als voor dien ongekend was geweest. Mannen als Marco Polo en de zendeling Odoric waren volstrekt niet de eenige Westersche bezoekers van deze landen. Verschillende handwerkslieden worden vermeld als werkzaam aan het hof van Koeblai Khan, en men mag aannemen dat er nog velen zijn geweest die anoniem zijn gebleven. In een groot gedeelte van deze landen nu had men gedrukte boeken, gedrukt papiergeld, gedrukte speelkaarten (waarschijnlijk in de 9de eeuw in China ontstaan). Ver in het Westen, in Toerfan (in Toerkestan), was een groot centrum van Boeddhistische boekdrukkerij in vele talen, en deze plaats was eveneens een middelpunt van wereldverkeer tusschen volken van allerlei landaard en religie. Omstreeks 1300 werden brieven met groote Chineesche zegels uit Perzië gezonden naar den Franschen koning (zij bestaan nog!). In 1294 werd in Tabriz, een belangrijke Perzische stad, een poging gedaan, die mislukte, om papiergeld in te voeren, en deze biljetten werden gedrukt in het Chineesch en Arabisch, en met een Chineeschen naam aangeduid. In Tabriz nu was een Venetiaansche en een Genueesche kolonie. In 1397 wordt een nauwkeurige beschrijving gegeven van Chineeschen houtdruk door den Arabischen schrijver Raschid-Eddin. Merkwaardig genoeg schijnt de Islam langen tijd als een slagboom te hebben gestaan voor de verdere verbreiding van de boekdrukkunst naar het Westen. De Koran werd nooit gedrukt; was het de kracht van de traditie die wilde dat men dezen met de hand copieerde? Alleen in Egypte heeft men drukwerk in het Arabisch gevonden dat waarschijnlijk dagteekent uit de | |
[pagina 355]
| |
13de en 14de eeuw, en dit drukwerk doet in uiterlijk zeer sterk denken aan dat uit China en Toerfan. Men bedenke dat in dezen tijd de kruistochten vallen die op allerlei gebied zoo'n sterken Oosterschen invloed hebben gebracht. Is het nu waarschijnlijk dat zoo iets opvallends als het drukken van boeken en platen den kruisvaarders onbekend zou zijn gebleven bij hun aanraking met de Oostersche volken? De data spreken hier voor zichzelf. Op het eind van de 14de eeuw, kort na den Mongolentijd, beginnen de eerste houtsneden in Europa te verschijnen. Zij zijn van tweeërlei aard: speelkaarten en godsdienstige prenten. Wanneer speelkaarten voor het eerst gedrukt zijn, staat niet geheel vast. De oorsprong van het spel zoeken Europeesche schrijvers bij de Saracenen, maar bij Arabische schrijvers komt het niet voor. Klinkt het niet plausibel dat het spel ten gevolge van de aanraking met de Mongolen door Islamitische landen heen in handen van Europeanen is gekomen? Waarmede zouden de Venetianen en Genueezen in Tabriz zich in hun vrijen tijd onledig hebben gehouden? De religieuze prenten worden omstreeks denzelfden tijd gedrukt in Zuid-Duitschland, Vlaanderen, Venetië. En het is ontroerend dat ook hier hetzelfde doel werd beoogd, dat zoovele eeuwen geleden Boeddhisten en Taoisten hun toevlucht had doen nemen tot de drukkunst. Men wil een heilige prent in zijn bezit hebben om de magische kracht die ervan uitgaat. Zoo duidelijk blijkt dit uit een prent van Christophorus, de oudste gedateerde houtsnede die ons bekend is (1423). Het onderschrift daarvan luidt: ‘Dien dag waarop gij de gelijkenis van Christophorus zult zien, Dien dag zult gij vrij blijven van slagen van den dood’.Ga naar voetnoot1) Ziet gij wel? Ook hier dankt drukken zijn oorsprong aan de religie. Die alleen schiep de behoefte aan een gemakkelijke wijze van vermenigvuldiging. De ontwikkeling van de gedrukte prent tot het van houtsnede gedrukte boek is niet moeilijk na te gaan. De prenten werden plaatjes met praatjes; daarna werden de prenten en de | |
[pagina 356]
| |
tekst afzonderlijk gedrukt en tesamen gebonden tot een boekvorm. Het feit dat het papier juist in dezen tijd Europa binnen kwam, werkte de ontwikkeling van de boekdrukkunst zeer in de hand. Gutenberg's eerste bijbel was nog op perkament gedrukt, en er wordt bericht, dat de huiden van 300 schapen noodig waren voor elk exemplaar. Een dergelijk materiaal was natuurlijk veel te kostbaar. Hier zijn wij aangeland bij Gutenberg (of bij Coster, zoo men wil). Wat is nu zijn uitvinding geweest? Carter citeert de VinneGa naar voetnoot1), die in zijn boek over de uitvinding der boekdrukkunst zegt: ‘The inventor of printing did not invent paper and did not originate engraving on wood. He was not the first to print upon paper, he was not the first to make printed books, it is not certain that he made the first press, it is not probable that he was the first to think of or make movable type. What he did was to invent the type mould - the first therefore to do practical and useful work’. En, zooals wij zagen, hadden reeds de Koreanen matrijzen. Is hier Oostersche invloed? Eenig bewijs of aanduiding daarvoor is nog niet gevonden. Er is een theorie, die met den naam van Coster in verband wordt gebracht, dat zekere Armeniërs, die in zijn dagen in Holland vertoefd hebben, vroeger met Oeigoeren in aanraking zouden zijn geweest en zoo de kunst hebben overgebracht. Carter gelooft hier niet aan. Maar wel is het in hooge mate waarschijnlijk, dat China het ontstaan der boekdrukkunst in Europa heeft beïnvloed op vier wijzen: 1o. door het papier, waarvan het historisch vaststaat dat het uit China is gekomen; 2o. door speelkaarten; 3o. door religieuze prenten; 4o. door het groote aantal Chineesche boeken, die, in verband met de nauwe aanraking die er vooral in den Mongolentijd heeft bestaan, in Europa niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven.
Mijn overzicht van Carter's belangrijke boek is kort en onvolledig geweest. Een prikkel tot lezen wilde ik geven, niet het boek zelf vervangen. Het zal 's lezers aandacht gespannen houden en zijn kennis verrijken. | |
[pagina 357]
| |
Er hangt een schaduw over dit boek. Vlak na het verschijnen is de nog jonge schrijver overleden. Met liefde, eerbied en kennis heeft hij zijn onderwerp behandeld. Zijn naam blijft geplaatst onder de kleurige schilderij die ik aan het begin van dit opstel voor u trachtte op te roepen: Thomas Francis Carter pinxit. En ik ben hem daar dankbaar voor.
J.J.L. Duyvendak. |
|