De Gids. Jaargang 89
(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Indië's Staatkundige ontwikkeling.Ga naar voetnoot1)De uitnoodiging om te Leiden te komen heb ik gaarne aangenomen, niet zoozeer om uilen naar Athene te dragen door hier op een enkel aspect van Indië's staatkundige ontwikkeling licht te doen vallen, als wel om het voorrecht een wenk, een woord van raad te kunnen medegeven aan degenen uwer wier toekomst mag liggen in Indië, dat zoo prachtige land voor den Nederlander, die immers wel elders even schitterend natuurschoon kan vinden en loonenden arbeid, maar nergens een gelijke verantwoordelijke taak van hooger orde bij de ontwikkeling van een land, waar hij telkens komt te staan op voor hem historischen bodem, waar zijn voorzaten hebben gezwoegd, waar hij de zeldzaam zoete voldoening smaakt zich in steeds ruimer kring van zijn taal te kunnen bedienen, het gevoel heeft, moet hebben althans dat er een toekomst is voor hem en zijn stam, een toekomst die hij in eigen hand draagt en heeft te hoeden opdat zij hem strekke tot lof, zijn Indischen medewerkers tot hooger levensgeluk. Hoe ligt het land. De hier krakende, ginds minder heftig zich openbarende maar daarom niet minder ernstige crises in de Levant en het Verre Oosten houden millioenen in spanning. Waar de strijd gaat tusschen Oost en West is zelfoverschatting een der hoofdoorzaken die ze in het leven riepen, zelfoverschatting aan beide zijden die verhindert de zaken te zien zooals ze zijn. Daarin ligt indirekt een les voor Indië. Onder de gistingsprocessen die gaande zijn is voor ons naast het specifiek Mohammedaansche van nijpende beteekenis het algemeen verzet der volken tegen alle behandeling die duidt | |
[pagina 333]
| |
op een vooronderstelling van minderwaardigheid. Dit verzet is begrijpelijk door de omwenteling gedurende den oorlog gebracht in de verhouding tusschen West en Oost; gepaaid of gedwongen hebben ongetelde scharen oosterlingen aan den grooten strijd met zijn barbaarschheid, haat en logen deelgenomen; voorheen onmisbaar geachte voorrechten zijn aan westersche mogendheden ontnomen op aansporing of met instemming van andere. Aziaten zijn met de toestanden in ons werelddeel voldoende vertrouwd geraakt om de vraag te stellen of de rechtszekerheid van den vreemdeling alom in Europa wel zooveel grooter is dat een hier onbekende beperking der souvereiniteit in hun eigen land reden van bestaan heeft. Het vage gevoel van onrechtvaardig meten met twee maten veroorzaakt nationalisme en vreemdelingenhaat; zoo ontstaat een warwinkel waaruit de machtigste staten den weg niet aanstonds vinden. Hoewel ook ons moeilijkheden geenszins bespaard blijven, verkeert Nederland nog in een betrekkelijk gunstige positie. In de verhouding tot Indië is een belangrijke wijziging gekomen door de instelling van den Volksraad. Van den aanvang af werd voorzien dat de invloed van dit lichaam, hoezeer formeel beperkt, zich snel zou uitbreiden door de ontwikkeling van een ongeschreven staatsrecht, dat verplaatsing van het zwaartepunt naar Indië zou meebrengen, dat de grenslijn tusschen de bemoeienis der Staten-Generaal en die van den Volksraad geleidelijk in het voordeel van het laatste college zou verschuiven. Zijn groei moest invloed oefenen op de bevoegdheidsverdeeling tusschen Indië en Nederland en tusschen de regeeringsorganen ginds. In het bestaan van den Volksraad zelf was een element gelegen dat tot herziening drong. Door het ontstaan en de ontplooiing van dit College toch hadden feitelijke verschuivingen in de organisatie van het Indisch staatswezen plaats gevonden, terwijl de noodzakelijkheid van meerdere zelfstandigheid der Indische Regeering zich accentueerde. In de verhouding tot het moederland was wijziging gekomen doordat de behandeling in de Staten-Generaal zich tot hoofdzaken bepalen kon. Overbrenging van de hoofdbehandeling der begrooting van Nederland naar Indië was trouwens een der | |
[pagina 334]
| |
voornaamste doeleinden sinds jaren bij de achtereenvolgens ingediende voorstellen tot het in het leven roepen van een vertegenwoordigend lichaam beoogd. In Indië betroffen de verschuivingen vooral de positie der Directeuren en die van den Raad van Indië. De positie der Directeuren is door het functioneeren van den Volksraad verhoogd. Met hun hoedanigheid van gemachtigde der Regeering in den Volksraad moest noodzakelijk een grootere zelfstandigheid gepaard gaan. In het openbaar bij de behandeling der begrooting het beleid der Regeering verdedigend, verdedigde de Directeur gewoonlijk tevens zijn eigen beleid. Vrijheid moest hem worden gelaten om, binnen de grens zijner verantwoordelijkheid aan den Gouverneur-Generaal, op eigen gezag eigen zienswijs als die der Regeering te geven. De positie van den Raad van Indië is in zoover verzwakt dat weliswaar de Gouverneur-Generaal gehouden is voor de indiening der ontwerp-begrooting 's Raads advies te vragen, maar de Volksraad het lichaam werd welks advies de Gouverneur-Generaal gehouden was bij de voorloopige vaststelling der begrooting te volgen. Bovendien bleef de Raad van Indië tijdens de behandeling der begrooting in den Volksraad noodgedwongen uitgeschakeld. Over amendementen werd de Raad bijvoorbeeld niet gehoord, zelfs niet altijd bij principieele wijzigingen, wanneer namelijk tijdens de behandeling eener wijziging een besluit moest worden genomen. Ook de redevoeringen waarmee de Gouverneur-Generaal de Volksraadszittingen opent en de memories waarmee de Regeering de verslagen van den Volksraad beantwoordt, werden althans buiten overleg met den Raad opgesteld. Aan de staatsinrichting moet ten grondslag liggen het beginsel dat de inheemsche en de uitheemsche elementen, personen en belangen die de Indische maatschappij vormen, gelijk recht op erkenning hebben, en dat het Nederlands taak is daarbij de juiste verhouding te bewaren. Degenen die met de maatschappelijke waarde van het Nederlandsch element geen rekening willen houden, zullen bij geen enkele hervorming bevrediging vinden die niet alle macht stelt in handen van het inheemsch element. Bevrediging dier extremisten kan dus nooit doel zijn. Naarmate de ontwikkeling der bevolking toeneemt moet eenerzijds haar zeggenschap worden toegekend in de | |
[pagina 335]
| |
wijze waarop wordt bestuurd, anderzijds heeft Nederland, verantwoordelijk tegenover het buitenland, te waken voor doeltreffende bestuursvoering en ontwikkeling der hulpbronnen van het land. Deze twee plichten zullen in verschillende deelen van Indië in verschillende mate op den voorgrond treden. De zeggenschap der bevolking bij de economische exploitatie van het land zal op Java van groote beteekenis zijn, in schaars door verspreide stammen bevolkt gebied nul. Zij die van oordeel zijn dat aan meerder zeggenschap der bevolking geen werkelijke behoefte bestaat, gronden dat oordeel veelal op de meening dat de inlandsche publieke opinie uitsluitend wordt gevormd door eenige onverantwoordelijke leiders; zij zien daarnaast slechts de onontwikkelde massa die zich laat beïnvloeden, maar geen eigen behoefte aan medezeggenschap heeft. Zij zien echter voorbij dat onder de voornaamste Inlandsche figuren in den Volksraad behooren personen die geheel te beschouwen zijn als vertegenwoordigers der inheemsche bevolking, dat dezen op besliste wijze voor de rechten dier bevolking plegen op te komen. De orienteering der jongere Inlandsche ambtenaren is over het algemeen dezelfde, en het ware gevaarlijke zelfmisleiding te meenen dat deze leiders niet de werkelijke onder de bevolking levende verlangens vertegenwoordigen. Treden de ontwikkelden reeds naar voren om voor de bevolking medezeggenschap te vragen, onder de jongelingschap heerscht evenals alom in het Oosten een sterk nationalistische geest. Een jaarlijks aangroeiende groep van intellectueelen staat dus te wachten die medezeggenschap vorderen als een recht. Het is noodig aan dat verlangen zooveel mogelijk te voldoen, wil men niet hen die als welkome en noodige medewerkers in het Indisch staatswezen moeten worden begroet, van ons verwijderen. De jeugd wil zich geschikt en bekwaam maken om eigen lot in handen te nemen, en door de inrichting van het bestuur en staatswezen moet hun de overtuiging worden geschonken dat zij inderdaad medezeggenschap zullen krijgen tot zoover als hun geschiktheid en de verhouding tot Nederland het toelaten. In den jongsten tijd zijn wel klanken vernomen die vermoeden wekken van een wensch om kon het zijn den Volksraad op te heffen. Dat daartegen heftig protest rees is begrijpelijk en goed. Men kan inmiddels de oogen niet sluiten voor het feit | |
[pagina 336]
| |
dat de Volksraad door de regelen die hem beheerschten wel in sommige breinen verwarring moest doen ontstaan. Terwijl commissies van advies gewoonlijk worden ingesteld waar het er om gaat de kennis en het inzicht van deskundigen ten dienste te stellen van het machthebbende, beslissende orgaan, was de Volksraad bestemd om orgaan te zijn van de wenschen der verschillende deelen der bevolking ten aanzien van elk deel der overheidsbemoeiing. Hebben in dat college zitting personen die zich als vertegenwoordigers des volks beschouwen terwijl dat volk geen zelfbeschikkingsrecht bezit in andere organen, dan gaat het advies van zoodanige personen geheel het karakter dragen van een wilsuiting. Daarbij kwam dat de aan de Indische regeering voorgeschreven voorloopige vaststelling der begrooting overeenkomstig het advies van den Volksraad de Regeering in een zonderlinge stelling plaatste: de rollen waren omgekeerd, de Regeering werd adviseerend orgaan, de Volksraad feitelijk, althans in eersten aanleg, vaststellend. Men had dan ook te doen met een niet te stuiten groeiproces in bepaalde richting; een hervorming van den Volksraad kon geen ander karakter dragen dan die van zijn omzetting in een mederegelend lichaam. In de toekomst zal de Volksraad naar mijn overtuiging worden de raad eener federatie welker eenheden, als zoodanig in het college vertegenwoordiging vinden. Het is de schuld van hen die der inheemsche bevolking het gebrek aan eenheid als minderwaardigheid voor de voeten werpen dat deze federatieve gedachte als een verdeel- en heersch-systeem wordt gekenschetst. Inderdaad is op dit oogenblik niet te zeggen of niet de belangengemeenschappen, de afzonderlijke eilanden van den archipel of onderdeelen dan wel groepen daarvan zich als haar eenheden zullen groepeeren; of niet in de bevolking der grootere eilanden ieder op zichzelf de sterke saamhoorigheidsband wordt gevoeld die onderdeelen van Indië als grondslag van staatswezen aanwijst. De Volksraad zal waarschijnlijk aan invloed inboeten naar gelang de ontwikkeling der eilanden buiten Java voortschrijdt. Dit proces is echter noodzakelijk van langen adem. Een beheerschen van hun lotgevallen door het aan bevolking zooveel rijker en daarom in den Volksraad sterker vertegenwoordigd Java zal op den duur voor althans eenige deelen van Nederlandsch-Indië niet te aanvaarden zijn. | |
[pagina 337]
| |
Het is ook niet zonder meer vanzelfsprekend dat de bevolking van het dichtst bevolkt eiland beter dan het Nederlandsch oppergezag den groei der weinig of niet bevolkte en ontgonnen deelen van Indië zou kunnen leiden. Voor de toekomst zal een politieke ontwikkeling van Indië in federatieven zin moeten worden opengehouden, waarbij niet over het hoofd mag worden gezien de levenwekkende kracht die van de organiseering van Nederlandsch-Indië als eenheid uitgaat. Zal deze eenheid zich verwezenlijken, dan moet de Volksraad tegenover zich vinden eene regeering die in staat is terstond zelfstandig beslissingen te nemen. De invloed van den Volksraad kan ook alleen ten volle tot zijn recht komen als de Regeering ter plaatse dien invloed ondergaat. Hiermede is aangeroerd eene vraag die in en om het parlement stof heeft opgejaagd: die van de verhouding tusschen den Gouverneur-Generaal en den Minister van Koloniën. Het spreekt van zelf dat de Landvoogd de bevelen van zijn Souverein dien hij vertegenwoordigt, heeft na te komen. Het geval ligt voor Nederlandsch-Indië gansch anders dan voor de Britsche dominions. De G.-G. van Canada of de gouverneur van Nieuw Zuid-Wales vertegenwoordigt de Kroon in dezen zin dat hem dezelfde macht is opgedragen als aan de Kroon in Engeland, behoudens dan zijn deel der verantwoordelijkheid bij ontbinding van het parlement. Hij behoort dus geen instructies aan de Regeering te Londen te vragen en, doet hij het wel, dan zal deze allicht weigeren ze te geven, den gouverneur verwijzend naar zijn eigen ministers die tegenover hun parlement verantwoordelijk zijn. Het is duidelijk dat de G.-G. van Nederlandsch-Indië wiens positie en verantwoordelijkheid geheel anders zijn, er behoefte aan kan gevoelen zich te vergewissen van de inzichten of wenschen der regeering die tegenover de volksvertegenwoordiging voor zijn beleid verantwoordelijk is, en zoo heeft die regeering evenzeer het recht hem spontaan aanwijzigingen te geven. Wederzijds past inmiddels gelijke omzichtigheid. Zoo goed als de G.-G. zich zorgvuldig heeft af te vragen of de Minister van Koloniën de verantwoordelijkheid voor een voorgenomen handeling kan dragen, zoo heeft de Minister van Koloniën zich te onthouden van elke bemoeienis welke niet door die verantwoordelijkheid bepaald geboden wordt. Het is moeilijk te preciseeren; veel | |
[pagina 338]
| |
komt ook op de persoonlijkheid aan. Het overwicht kan of te Buitenzorg of in den Haag liggen. Doch om tot mijn betoog terug te komen: van het oogenblik dat aan de geregeerden stem wordt gegeven in de wijze van het voeren van 's lands bestel, meer en meer wordt ingezien dat met eerbiediging van de moederlandsche en internationale belangen aan de inheemsche bevolking een groote plaats toekomt, de wil is ontstaan dat volk tot ontplooiing van eigen kracht te brengen en tot ontwikkeling van een eigen staatswezen, de regeering meer en meer het karakter gaat dragen van een regeering van Indië, is het redelijk dat de beslissing kunne genomen worden daar waar die stemmen tot uiting komen en waar haar gewicht het beste kan worden beoordeeld. Dat eischt een krachtige regeering die slechts mogelijk is indien de leiding uit één stuk is en daardoor een vaste lijn volgt. Daarom moèt in de leiding niet meer dan onvermijdelijk worden ingegrepen door de Regeering in Nederland. Anders wordt de Indische Regeering verzwakt. Waar geregeerd wordt in overleg met een vertegenwoordigend lichaam worden aan de Regeering geheel nieuwe eischen gesteld. Zij is dan niet meer de abstractie waaruit ordonnanties te voorschijn treden zonder dat behoeft te blijken of zij in den Haag of in Indië zijn vastgesteld. De Regeering is dan een in haar leidende persoonlijkheden levend lichaam, zij is alleen mogelijk indien de G.-.G de politiek aangeeft die gevoerd zal worden en zijn onmiddellijke medewerkers met de hoofdlijnen daarvan instemmen. Aan het versnelde tempo van ontwikkeling waarvan het besef nu wel doorgedrongen mag heeten, aan den snelleren polsslag van het maatschappelijk leven moet de staatkundige inrichting beantwoorden. Beslissingen moeten snel genomen kunnen worden; dit is slechts mogelijk indien het ter plaatse geschiedt. De directeuren, departementshoofden, behoorden lid van den Raad van Indië te zijn met handhaving hunner verantwoordelijkheid aan den G.-G. Ten einde tweeslachtigheid in den Raad te vermijden, waren alle leden te benoemen door den G.-G., daaronder twee Inlandsche leden. Aan de opneming van Inlandsche leden in den Raad van Indië is de grootste beteekenis te hechten; het is een eisch van recht dat in de Regeering zelve de stem der inheemsche bevolking worde gehoord zoodra deze personen kan aanwijzen die haar stem | |
[pagina 339]
| |
gezaghebbend kunnen doen klinken. Dezulken zijn er. Het is een noodzakelijke voorwaarde voor de overbrenging van het zwaartepunt van de uitoefening der regeering van Nederland naar Indië. Uitbreiding van het aantal leden van den Raad van Indië is dus noodzakelijk. Het gaat niet aan Nederlandsch-Indië rijp te achten voor een belangrijken stap in de richting van zelfbestuur, wanneer niet tegelijk in de samenstelling der regeering tot uitdrukking wordt gebracht dat het is een regeering van Indië. Bovendien, in toenemende mate bestaat er behoefte aan een nauw voortdurend verband tusschen de Regeering en de besten onder de inheemsche bevolking; zal dit contact ook op andere wijze moeten gezocht worden, het meest afdoend wordt aan die behoefte voldaan door opneming van Inlandsche leden in den Raad van Indië. Deze zullen een grooten en gewenschten invloed kunnen oefenen zoowel in het college zelf als in commissies en door hun aanraking met den landvoogd. Dat de grootere zelfstandigheid der Regeering in Indië niet te kort zal mogen doen aan den eisch dat de Regeering gevoerd worde in overeenstemming met de inzichten der Nederlandsche Regeering spreekt van zelf. De G.-G. moet echter Indië's belangen tot zijn richtsnoer hebben. Het zijn voor het grootste deel afzonderlijke belangensferen, de zuiver Nederlandsche en de zuiver Indische. Indië's belang zou geschaad worden indien Indië ondergeschikt werd gemaakt aan Europeesche partijprogramma's. De tegenwoordige tijd eischt meer dan een vorige, dat de G.-G. zich in Indië onafhankelijk voele van de Nederlandsche partijen, dat hij zijn politieke overtuiging grondveste op de waarneming en overweging van Indische feitelijkheid, op Indische toestanden en groeiprocessen. Natuurlijk zal hij zijn transcendente overtuiging ook voor Indië medenemen. Maar zijn praktische politiek dient georienteerd te zijn op het Indische gebeuren. Het feit dat de richtlijnen der Indische staatkunde andere zijn dan de Nederlandsche duidt op dat verschil in belangensfeer, vindt zijn spiegelbeeld in het feit dat de koloniale paragrafen in de Nederlandsche partijprogramma's een klein, zich tot algemeenheden bepalend aanhangsel zijn van gepreciseerde, op praktische Nederlandsche vragen gerichte beginselen. Terloops merk ik op dat het veel gelaakte gebrek aan belangstelling | |
[pagina 340]
| |
voor Indië m.i. niet zoo streng veroordeeld mag worden. Er is een kleine schare, waaronder van het beste dat ons land heeft, op wie Indië om hun innerlijke bezieling steeds rekenen kan. Nederland stelle voorts zijn zonen en dochteren en zijn kapitaal die Indië niet ontberen kan, beschikbaar; buiten den kring van aldus rechtstreeks geïnteresseerden is ongebroken belangstelling voor een op verren afstand gelegen land nauwelijks te verwachten; zelfs die van Nederlanders in Indië verflauwt voor de gebeurtenissen in het vaderland, doordat men daarvan geen volkomen klare, volledige, pakkende voorstelling kan krijgen. In beginsel is het juist dat het Nederlandsche volk en zijn vertegenwoordigers zich in den regel weloverwogen onthouden van ingrijpende bemoeienis met Indische zaken en deze overlaten aan degenen die, met haar behartiging belast, bij uitstek bevoegd zijn te achten. Die bevoegdheid valt niet aan ervaring en kennis alleen te ontleenen; de moeilijkst te herstellen fouten worden gemaakt door gebrek aan fijn gevoel voor wat anderen toekomt en wat anderen kwetst. De medewerking der inheemsche bevolking in de gemeenschap van Indië en Nederland is onmisbaar voor beide landen. Wij weten dat in 't algemeen gesproken de Oostersche volken de meerderheid van den westerling niet of nauwelijks meer erkennen, maar degeen wien door studie of ervaring bekend is wat gevergd wordt voor een goede regeering, een deugdelijk bestuur, rechtspraak, landsverdediging, een juiste waardeering van zoo uiteenloopende levensbelangen, de leiding van die groote ondernemingen welker bloei voor Indië even belangrijk is als voor Nederland, die voelt dat het heil van zijn land samenwerking met ons vraagt, en dat wanneer die harmonie verbroken werd onoverzienbare schade voor Indië het gevolg zoude zijn. Hoeveel leed het voortijdig uit handen geven der macht, het zinloos nabootsen van een westerschen regeeringsvorm, veroorzaken, heeft een voorbeeld in de nabijheid van onzen archipel geleerd. Wij mogen naar 't mij voorkomt verlangen dat de mannen van inzicht waarop ik doel, aaneengesloten om meer kracht te doen gelden, onvervaard voor kritiek, openlijk opkomen voor samenwerking. Een krachtige actie van hun kant is noodig om de onnadenkend op een doodloopenden weg | |
[pagina 341]
| |
voorthollenden onder hun landgenooten op veiliger pad te leiden. Onzerzijds worde die samenwerking aldus opgevat dat duidelijk blijke dat wij van ganscher harte Indië's bestwil zoeken. Wanneer Indië en Nederland hun belang goed begrijpen, dan zullen zij elkaar vriendschappelijk tegemoet komen en de handen ineenslaan. Een ernstige poging om daartoe te geraken dient spoedig door gezaghebbenden te worden gedaan, zal een steeds verder uiteendrijven worden voorkomen. Men mag aannemen dat in Nederland de periode van zielloos bewindvoeren is afgesloten; de leider onzer staatkunde ten opzichte van Indië is door zijn intuïtie, zijn gehechtheid aan en kennis van het land en de stroomingen onder de bevolking zoo goed als eenig ander toegerust om den juisten koers aan te geven. Bij het uitzetten daarvan herinnere men zich dat wij ons meer dan eens hebben vergist bij de raming van den tijdsduur die zou moeten verstrijken eer voorbarig geachte wenschen verwezenlijkt konden worden. Ik noem als voorbeeld slechts Hooger Onderwijs in Indië. Het ligt in den aard der zaak dat in Nederland, dat een zware verantwoordelijkheid draagt, de neiging bestaat alle schatting van vereischten ontwikkelingtijd ruim te nemen; evenzeer echter dat overzee wantrouwen bestaat of wat met de lippen wordt beleden wel eerlijk is gemeend. Men weet immers zeer wel dat menige betuiging van instemming met de verleening van ruimer medezeggenschap aan de inheemsche bevolking waardeloos is door het voorbehoud nopens de verte der toekomst waarin de perken kunnen worden verwijd. Een volk kan alleen leeren zichzelf te besturen wanneer het praktisch daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. Onvermijdelijk zal het dan fouten begaan die schade doen, en daarom is het noodig het terrein der autonomie voorshands te beperken. Ook in staatkundigen zin wordt een volk door schade wijs en voor ruimer bevoegdheid rijp; de leertijd kan voor een intelligent volk echter blijken eerder te kunnen eindigen dan men tevoren zoude verwachten. De wijze Bryce schreef: ‘The capacity for self government may be in our time more quickly accquired than experience in the past would give ground for expecting’. Er groeit in Indië een geslacht op dat van jongsaf zal hebben meegeleefd met Volksraad, regentschaps-, Minahassaraad of soortgelijk lichaam; de opvoedende kracht dier | |
[pagina 342]
| |
instellingen kan groot blijken en men moet rekening houden met de mogelijkheid dat zij de staatkundige en maatschappelijke ontwikkeling die zij thans bevorderen, te eeniger tijd komen te belemmeren. Daarom kan niet worden stilgezeten bij wat is bereikt, als waren het eindresultaten. Degenen die tot scheppenden arbeid in staat zijn dienen zich een voorstelling te maken van den vorm dien verdere opbouw zal hebben. Daarbij moet gerekend kunnen worden op medewerking der meest begaafde Inlanders die geroepen zijn om zelfstandig de openbare meening voor te lichten aangaande de constructie van het staatkundig gebouw dat Indië en Nederland passen zal. Dat vereischt naast voorstellingvermogen helder inzicht en ingespannen geestesarbeid; de taak is moeilijk maar geboden. Groot verschil van inzicht zal ongetwijfeld blijven bestaan ten aanzien van wat binnen het gebied der praktische politiek van het oogenblik ligt. Nederland late dan tenminste geen twijfel rijzen aan zijn goede bedoeling. Ieder Nederlander in Indië heeft te dezen een taak en een verantwoordelijkheid; hij moet medearbeiden aan den bruggebouw tusschen tegenstrijdige belangen, aan het wekken van vertrouwen, aan het uitroeien van onbezonnen aanmatiging, met personen uit de inheemsche maatschappij een netwerk van vrienschappelijke betrekkingen vlechten waarin pogingen tot vernieling smoren. Onze stam die in Indië werk heeft tot stand gebracht en nog dagelijks verricht waarop ieder Nederlander die het voorrecht had dien arbeid te aanschouwen terecht trotsch is, is daartoe stellig in staat mits zij die aan de openbare meening hier te lande leiding geven, hen daartoe met aandrang inspireeren. Meer vertrouwelijke omgang tusschen beide rassen is ook dringend noodig om de bergen misverstand die er bestaan op te ruimen. Toen de Volksraad voor het eerst bijeen kwam bleek uit een stroom van klachten hoeveel wantrouwen en grieven er bestonden waarvan de overheid geen vermoeden had; voor een groot deel ongegrond, maar het gevolg van onvoldoende voorlichting aan beide zijden. Die gebrekkige kennis bestaat ook ten aanzien van de openbare meening omtrent ons bestuur buitenslands. Wie eenigszins op de hoogte is van de meening in Mohammedaansche kringen buiten Indië, in Noord-Afrika | |
[pagina 343]
| |
bijvoorbeeld, staat versteld over het harde oordeel dat daar veelal ten gevolge van een volslagen gemis aan kennis over ons bestuur wordt geveld. Het verdient nauwgezette overweging op welke wijze wij door verspreiding van voorlichting die leemte kunnen aanvullen, want het is van overwegend belang dat de landen van den Islam goed ingelicht zijn aangaande de bestuursvoering in Indië, en de verspreiding van die kennis moet van ons uitgaan. Niets is fataler dan het oog te sluiten voor bestaande kronkels en stekels in, de verhouding tusschen beide rassen; de zorgelooze weg der zelfgenoegzaamheid moge de gemakkelijkste schijnen, hij zal leiden tot een muur van onoverkomelijke moeilijkheden. Nederland schrome niet, noch hier noch overzee, voorop te stellen dat het ons in de eerste plaats gaat om het belang van Indië, met aandrang een beroep te doen op de medewerking van hen wier land wij naar best vermogen door ons bestuur zoeken te dienen. En de Indonesiër begrijpe dat geweld en doffe weigering van medewerking de slooten zijn waarin zelfs Indië zou kunnen verzinken; daartusschen ligt de weg waarop hij met ons ga in franke samenwerking, naar een toekomst waarvoor hij verplicht is te arbeiden door het geldend maken in elke richting van den geheelen invloed waarover hij beschikt. Ik moge besluiten met een aanhaling uit een dezen zomer door den Britschen secretaris van staat voor Indië in het Hoogerhuis gehouden rede: ‘It is our purpose,’ zeide daar Lord Birkenhead, ‘resolutely, tirelessly and whole heartedly to labour for the well being of India... For that purpose we desire and we request good will, nor shall we be niggardly bargainers if we meet with the generous friendship which is near and dear to our hearts. We no longer talk of holding the East in fee, we invite in a contrary sense the diverse peoples of this continent to march side by side with us in a fruitful and harmonious partnership’. Dat is de juiste toon; het is ondenkbaar dat zulke vertrouwenwekkende woorden in Nederlandsch-Indië geen weerklank zouden vinden. Mocht men het beproeven! J.P. van Limburg Stirum. |
|