het werd voor hem de ontplooiing van een diep verlangen. Daarvoor in Nederland te werken! Eerst als secretaris, later als voorzitter van de groep van Oud-Woodbrookers in Holland (1913-1920), hoopte hij in ons land te zien, wat hij nu mogelijk wist. In 1916, toen hij hoogleeraar werd, getuigde hij in de oratie dan ook van ‘heilige Barchem-herinneringen’. Dat was vóór de wisseling van bestuur in de vereeniging. Barchem was de verzamelplaats geworden der Hollandsche vrienden van Woodbrooke. Ook na 1920 bleef Roessingh medewerken. Hij kon het, omdat hij personen steeds naar hun diepste bedoelingen trachtte te zien, ook tijdens de laatste jaren van zijn voorzitterschap in Barchem, toen over 't beleid groote oneenigheid ontstond.
Wat Roessingh hoopte? Dat alle aanhangers van het christelijk levensideaal elkaar zouden vinden en verstaan en meer nog dan bewarend, bevruchtend zouden werken in onze cultuur, ons geestesleven.
Als hij dit kon lezen, zou hij allicht zeggen, dat het niet heelemaal zóó was. Want angstvallig waakte hij, dat niet in 't gedrang zou komen wat boven de cultuur is. Maar steeds beter wisten wij toch, dat dit verschil in accent geen wezenlijk verschil beteekende.
Wie zouden hem nu helpen, dat zijn hoop tot werkelijkheid kon worden? Barchem natuurlijk. Toen hij daar sprak en leiding gaf op de zomercursussen, is zijn Nederlandsche gemeente ontstaan. Maar niet Barchem alleen zou helpen. De jongeren. ook zij! Hen wilde hij dienen en helpen, en hen in hun frischheid bevestigen, opdat hun idealisme langer zou duren dan tot het 25e jaar. Hen verstond hij, en met vreugde beluisterde hij al wat er door de jeugd ruischte van religie. Voor hen verdedigde hij het christelijk levensideaal, en trachtte het te realiseeren in het huidige tijdperk.
Verder rekende hij op allen, die in hun ziel iets kenden van wat in het christendom zijn vertolking heeft gevonden. Op de modernen allereerst, en evenzeer op vrij-religieuzen en humanisten. Steeds heeft hij in woord en daad zich bij hen geschaard, maar allesbehalve zonder kritiek te oefenen, en meer dan velen zag hij, waar in ethische en gereformeerde kringen verwante verlangens leefden.
Aan de modernen toonde hij hun geschiedenis, eerst in zijn