De Gids. Jaargang 89(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 177] [p. 177] Verzen. I Moeder. ‘Laat mij’, bad zij en ik liet bei haar handen los, ‘Laat mij’, bad zij wederom, 'k liet haar ziele los, ‘Laat mij’, voor den derden keer, 'k liet haar harte los, o Heer... Zalig steeg zij hemelwaart vrij en los van al op aard, maar ik bleef, verblind als geen, weenende alleen.... Febr. '25. [pagina 178] [p. 178] II De velen die U kennen kennen U niet als ik, die mijlenver verheven U wist bij d'eersten blik, die mijlenver verheven U boven allen wist en sinds den eersten dag U onhoudbaar heeft gemist.... [pagina 179] [p. 179] III Liefde. Gij liet U binden opdat ik eenmaal ontbonden zij, Gij woudt geheel verlaten zijn in nood, o Jesu, Gij, als hier maar geen verlatenheid ooit wezen zou voor mij... Gij liet U binden, opdat ik den dood ontbonden zij... [pagina 180] [p. 180] IV Verlaten, verlaten, verlaten, o kind, moet ieder op aarde wat meest hij bemint... Wat meest hij bemint en wat adem hem zij. Verlaten, verlaten... o God, sta ons bij... [pagina 181] [p. 181] V Ik zag Uw ziel en hoorbaar werd oneindigheid al in de vert' als 't ruischen van de zee... De sterren en de wondre wind die nergens eindigt noch begint vulden mijn hart ermee. De sterren die Uw oogen zijn, duizelverdiept, en 't wind-refrein waarin Uw stemme neurt, ze hebben uit den leegen tijd in zangdoorruischte eeuwigheid mijn hunkrend hart gebeurd. Ik zag Uw ziel en hoorbaar werd oneindigheid al in de vert' als 't ruischen van de zee... De sterren en de wondre wind die nergens eindigt noch begint vulden mijn hart ermee... Agatha Seger. Vorige Volgende