De Gids. Jaargang 89(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Sonnetten. Feestdag. De feestdag houdt in de bevlagde straten Tot laat in d'avond menschen op de been. Hoe stuwt de stroom de menigte uitgelaten Ook naar de stilte van mijn woning heen? De stemmen stijgen op tot naar mijn ramen, Tot in 't vertrek waar ik den ganschen dag En deels den nacht ben met mijn boeken samen Of het klavier beroer met zachten slag. 'k Heb even het gordijn opzij geschoven: De donkre drommen dringen traag voorbij Maar geen van de gezichten ziet naar boven. Dan keer ik tot de schatten van 't verleden. O mijn muziek, waarheen ontvoert ge mij? Breng mij in Mozarts maanlichtachtig Eden. [pagina 56] [p. 56] Tot de Maan. Gij stille maan’ wij weten het zoo goed, Dat als de nachten vol zijn van uw stralen Iets van uw rust komt in ons ademhalen, Iets van uw wezen doordringt in ons bloed Wanneer de wandlaar niemand meer ontmoet, Ziet hij naar U, den eenige in den aether. Gij zijt van alles de geheime weter, Wat hem vertwijflen, - wat hem hopen doet. Hoe ver zijt gij voor wie slechts de aarde kent, Maar hoe dichtbij voor wie zich aan de maten Van sterrenloop en hemel heeft gewend. Ook nu is 't nacht. Uw licht schijnt door de straten. Gij doet den wijze lamp en perkament, - Droomers der vrienden luid gesprek verlaten. J.J. van Geuns. Vorige Volgende