De Gids. Jaargang 89
(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||
De verdediging der Indische petroleumhavens.Wie de Memorie van Toelichting op de Vlootwet 1925 bestudeert, merkt op dat de Regeering haar standpunt ten aanzien van de taak die onze vloot in een Pacificconflict zal spelen, fundamenteel gewijzigd heeft. Werd aan de vloot in de verschillende ontwerpen der vorige vlootwetten niet alleen de handhaving der neutraliteit maar bovendien de verdediging van Indië opgedragen, het ontwerp 1925 brengt ons een zuivere neutraliteitsvloot. Sterker dan in de Vlootwet 1924 heeft onze zelfstandigheidspolitiek zich in het nieuwe ontwerp geopenbaard en scherp is dit beginsel in de Memorie van Toelichting in de volgende bewoordingen geformuleerd: ‘Grondslag van (onze) defensiepolitiek is derhalve: nakoming van onze verplichtingen als zelfstandige staat bij een conflict tusschen anderen. Dat is onze allerminste plicht; een weermacht berekend om dezen plicht te vervullen, is de zwakste die een zelfstandige staat kan onderhouden.’Ga naar voetnoot1) Is echter in het ontwerp 1925 voldoende rekening gehouden met de eischen die de handhaving der neutraliteit ons stelt? Uit de Vlootwet 1925 blijkt dat zoo onze neutraliteitshandhaving al niet graviteert om de verdediging onzer oliehavens, deze verdediging toch een zeer voorname plaats zal innemen in ons defensiestelsel bij een komend Pacificconflict. Te vergeefs zoekt men in het ontwerp 1925 naar eenige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||
aanwijzing dat aanslagen op die havens krachtig zullen worden afgeweerd. Integendeel men heeft gemeend de verdediging te land dier havens aan een handvol infanteristen over te kunnen laten, terwijl uit de woorden van den Regeeringsgemachtigde, den vice-admiraal Gooszen, bij het debat in den Volksraad gesproken, blijkt, dat de verdediging ter zee onvoldoende moet worden geacht en er bij het optreden onzer duikbooten rekening is gehouden met de mogelijkheid dat Balikpapan (ongeschonden?) in het bezit van een der belligerenten zal komen. Wij zullen aantoonen dat zoo in de verdediging onzer oliehavens niet beter wordt voorzien, er niet alleen groot gevaar zal bestaan dat een der belligerenten een deel der aldaar gevestigde industrie zal vernielen, maar dat wij daardoor neutraliteitsschendingen uit zullen lokken die ons ontijdig in een Pacificconflict zullen betrekken.
***
Zooals opgemerkt werd is de vloot van de Vlootwet 1925 ingesteld op de handhaving der neutraliteit. Hoe men zich het optreden dier neutraliteitsvloot voorstelt blijkt uit de volgende zinsneden der Memorie van Toelichting: ‘...In Oost-Azië behoort de gedachte aan een maritieme verdediging tegen groot opgezette aanvallen noodgedrongen (om financieele redenen) te worden losgelaten’. ‘...De beveiliging van Indië dient zich derhalve te beperken tot het meest waarschijnlijke geval, n.l. het tegengaan van neutraliteitsschendingen en hierop gerichte operaties zooals deze kunnen worden ondernomen door lichte strijdkrachten... In Nederlandsch-Indië is de vloot te beschouwen als het operatieve orgaan, waarmede onze souvereine rechten in den archipel naar vermogen zullen worden verdedigd’.Ga naar voetnoot1) De rol die aan het Leger bij de neutraliteitshandhaving is toebedeeld, is van ondergeschikten aard. Behalve voor politiediensten is het bestemd voor de bescherming van de havens Soerabaia en Batavia. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||
Bij een nauwkeurige bestudeering der officieele stukken betrekking hebbende op de Vlootwet 1925 en de verklaringen van den Regeeringsgemachtigde, den vice-admiraal Gooszen, in den Volksraad, krijgt men den indruk dat de gedachtengang die voor de samenstelling der Indische Vloot en de keuze van de basis Soerabaia beslissend is geweest, de volgende is. Afgescheiden van mogelijke neutraliteitsschendingen van min of meer ernstigen aard, zijn onze oliehavens en in het bijzonder Tarakan en Balikpapan die ruim 2/3 van de heele Indische productie leveren, het meest blootgesteld aan aanslagen tegen onze neutraliteit. Teineinde die aanslagen tegen te gaan, dient het steunpunt der onderzeevloot zoo dicht mogelijk bij die havens te worden gekozen. Soerabaia heeft tactisch vele nadeelen, die zeer wel onderkend zijn, maar strategisch is het in verband met de verdediging veel beter gelegen. De Regeeringsgemachtigde formuleerde in zijn verdediging der Vlootwet zijn zienswijze op zeer sobere wijze met de woorden: ‘Wat de strategische ligging betreft (van Soerabaia) acht de Regeering die niet minder gunstig dan die van Tandjong-Priok’.Ga naar voetnoot1) Zeer terecht! Want behalve dat die haven beter gelegen is voor een actie tot dekking onzer oliehavens, worden daardoor ook de olievelden in Rembang en Soerabaia, met een productie van bijna 300.000 ton (dat is 1/5 à 1/6 der Indische productie) gedekt. Maar er is meer en wij zullen hier den vice-admiraal Gooszen zelf aan het woord laten: ‘Eenige mogendheid neemt Balikpapan, - hierbij dus aannemende dat wij dit niet hebben kunnen beletten, - dan worden de onderzeeërs ingezet om verder in- en uitvaren der schepen te beletten, en hierbij is de kans op slagen voor ons groot. Wat heeft de neutraliteitsschender dan aan het bezit van Balikpapan als hij die olievoorraden niet kan uitvoeren’? In duidelijke taal is dus de opzet der Vlootwet 1925 de volgende. Geld om een vloot te betalen afdoende voor de verdediging van Indië, is er niet! Wij moeten ons tevreden stellen met een vloot ingesteld op het tegengaan van neutraliteitsschendingen. Het meeste gevaar voor schending der neu- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||
traliteit leveren de oliehavens Balikpapan en Tarakan op. Wij zullen al onze krachten inspannen om die neutraliteitsschending tegen te gaan, met onze onderzeevloot. Is dit niet mogelijk, vallen die havens toch in vijandelijke handen, dan zullen wij door een duikbootguerilla trachten te verhinderen dat petroleumproducten uit die havens worden uitgevoerd. En om die opdracht te kunnen volvoeren is Soerabaia als vlootsteunpunt gekozen. Tevens blijkt uit den opzet van dit plan tot handhaving onzer neutraliteit, dat een grondige vernieling der petroleuminstallaties zoowel in de havens als op de petroleumterreinen niet in de bedoeling ligt. Want ware dit wel het geval, dan zou een verhindering van den afvoer van petroleumproducten door onze duikbooten overbodig zijn, omdat het een paar jaar zou duren voor die productie van beteekenis zou zijn geworden. Uit het ontwerp Vlootwet 1925 spreekt wel is waar de wil om onze neutraliteit te handhaven. Buitenlandsche deskundigen zullen zich niet vergissen in de houding die wij in een Pactificconflict aan zullen nemen en in de gedragslijn die wij zullen trachten te volgen. Maar de machtsmiddelen waarmede wij die neutraliteitshandhaving in onze oliehavens denken door te kunnen voeren zijn onvoldoende. Elders werd er reeds opgewezen, dat petroleum de nervus rerum is der huidige slagvloten. In 1917 was het verbruik der Geallieerden tot 12 à 13 millioen ton petroleum gestegen. Voor een zeemogendheid die in het Pacificconflict wordt betrokken is het dan ook van het hoogste belang dat het brandstofvraagstuk voor haar vloot op bevredigende wijze is opgelost. Vooral de petroleumvoorziening van Japan laat zeer veel te wenschen over. In vredestijd betrekt dit land zijn petroleum uit Amerika en Nederlandsch-Indië. In een Pacific-oorlog houdt echter de petroleumaanvoer uit Amerika op, en daar Japan vermoedelijk niet in staat zal zijn de overzeesche verbinding met Insulinde te onderhouden zoolang de Philippijnen in handen der Vereenigde Staten zijn, zal ook de aanvoer uit Indië zijn afgesneden. Door het Russisch-Japansch verdrag zal belangrijke verbetering in de Japansche oliesituatie worden gebracht. De Amerikaansche ‘Sinclair Corporation’ had reeds eenige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||
jaren geleden met negeering der Japansche aanspraken exploitatieconcessies in Noord-Sachalin verkregen. Thans is echter in het verdrag bepaald, dat Japan recht verkrijgt op exploitatie van 50% der door Japansche ondernemingen aangeboorde oliebronnen. Naar de overige bronnen kan Japan onder gelijke condities met andere staten bij het verkrijgen van exploitatieconcessies mededingen. Bovendien krijgt Japan gedurende 10 jaar een belangrijke exploitatieconcessie op de oostkust van Sachalin, waaraan het recht is verbonden om de helft der aangeboorde bronnen te exploiteeren. Toch hebben deze schijnbaar zeer gunstige concessievoorwaarden ook hare keerzijde. De Bolsjewieken hebben concessie-uitgiften steeds beschouwd als een strijdmiddel tegen het buitenlandsche kapitaal. Lenin probeerde een deel van Kamsjatka aan Amerikaansche geldmagnaten in erfpacht te geven, teneinde den onderlingen naijver tusschen Japan en Amerika op te wekken. Uit diezelfde overwegingen werden de petroleumconcessies aan de Sinclairgroep uitgegeven. Maar dat was niet het eenige doel dat Sowjet-Rusland met die concessie-uitgiften trachtte te bereiken. Tusschen de verschillende concessies in werden stelselmatig Russische ondernemingen opgericht. Op die wijze zouden Russische werklieden zich gemakkelijk de werkmethoden der vreemdelingen eigen kunnen maken. Bovendien hadden die vreemde concessionarissen zich te onderwerpen aan de communistische wetten, en bij wetsovertredingen zou het niet moeilijk zijn, om die concessies weer aan Rusland te doen vallen. Men krijgt uit de bepalingen van het Russisch-Japansche verdrag den indruk, dat door Sowjet-Rusland terdege rekening is gehouden met de mogelijkheid om dit systeem van oorlogvoeren tegen het kapitalisme in toepassing te brengen, als de kans daartoe schoon is.Ga naar voetnoot1) Intusschen neemt zulks niet weg dat de petroleumproductie van Sachalin in tijd van oorlog toch ter beschikking van Japan zal zijn, daar het dit eiland volkomen met zijn vloot beheerscht. Nog een ander punt dient in verband met de verleening | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||
dier petroleumconcessies naar voren te worden gebracht. Indien Japan met kracht aan de exploitatie dier concessies begint, zullen ongeveer in twee à drie jaar, dat is dus omstreeks midden 1927, de olieterreinen in volle productie kunnen zijn. In datzelfde jaar zal Japan ook zijn klein-materieelvloot, bestaande uit 25 kruisers, 81 jagers en 69 onderzeeërs, hebben afgebouwd, zoodat daarmede de geheele geprojecteerde Japansche vloot gereed zal zijn gekomenGa naar voetnoot1). Is dat een toevallige coïncidentie, of heeft men te maken met een weldoordacht plan? Teneinde zich voor zijn olievoorziening minder afhankelijk te maken van het buitenland, heeft Japan ook de exploitatie der olieschaliën van Foesjoen (Mantsjoerije) ter hand genomen, waaruit petroleumderivaten door destillatie worden gewonnenGa naar voetnoot2). De in 1924 opgerichte proefinstallatie schijnt intusschen niettegenstaande gunstige bedrijfsvoorwaarden nog geen goede resultaten te hebben opgeleverd.Ga naar voetnoot3) Blijkt echter de exploitatie in de toekomst economisch mogelijk te zijn, dan zouden die schaliën in het petroleumverbruik van Japan voor ongeveer 300 jaar kunnen voorzien. De Russische petroleumindustrie kan in verband met het lange landtransport natuurlijk maar weinig bijdragen tot de olievoorziening van Japan, ook al valt een opleving dier industrie te constateeren en bedraagt de productie thans reeds ± 70 % van die van 1914. Van veel meer belang in de toekomst is echter voor de Japansche olievoorziening het gebruik van de ‘colloidal fuel’, bestaande uit poederkool, die in stookolie gesuspendeerd is, hetgeen mogelijk is door toevoeging van een ‘fixateur’, een derde stof, waarvan de samenstelling geheim wordt gehouden. Een mengsel van gelijke hoeveelheden kool en olie is een zeer goede brandstof, waarvan de stookwaarde zelfs die der zuivere olie overtreftGa naar voetnoot4) De ‘colloidal fuel’ is reeds twee jaar bij de Amerikaansche marine in gebruik, en men kan er zeker van zijn, dat zoo de Japansche vloot het nieuwe stookmiddel nog niet heeft toe- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||
gepast, het toch niet lang zal duren of een goede fixateur zal ook in Japan zijn uitgevonden. Dit zal een aanzienlijke beperking van het olieverbruik tengevolge hebben. Tenslotte zij nog gewezen op de resultaten, die in Duitschland met het Bergin-procédé, genoemd naar den scheikundige Bergius, waarbij uit vlamkolen bij hoogen druk en middelmatig hooge temperatuur door toevoeging van waterstof tot 55% olie wordt bereid, zijn bereikt. Ook dit procédé kan in de toekomst voor de olievoorziening van Japan van beteekenis wordenGa naar voetnoot1). Thans is de petroleumvoorziening van Japan nog onvoldoende. De olievelden van Japan en Formosa produceerden ± 270.000 ton olie in 1923, terwijl het stookolieverbuik der Japansche handels- en oorlogsvloot ruim 500.000 ton per jaar bedraagtGa naar voetnoot2). Van alle Pacificmogendheden zal het dan ook Japan zijn, dat het meest te kampen zal hebben met de petroleumvoorziening in tijd van oorlog. Voor Japans tegenstander bestaat op het oogenblik nog geen gevaar voor gebrek aan stookolie voor de vloot. In 1923 verbruikte de Amerikaansche handelsen oorlogmarine 68.3 millioen vaten petroleum die volkomen gedekt worden door de productie. Bovendien heeft Amerika verschillende olievelden gereserveerd voor de Marine en wel twee in Californië, één in Wyoming, - de door de onregelmatigheden bij de uitgifte zoo beruchte ‘Teapot Dome Naval Reserve’ - en een maagdelijk terrein in Alaska van nagenoeg 90.000 K.M.2, dat nog geëxploreerd wordt. Toch bestaat er ook voor Amerika een petroleumvraagstuk. Dwars over de verbindingslijn tuschen de Philippijnen en Hawaï (4500 mijl) liggen de Japansche eilandengroepen der Marianen, Pelau en de Marshallseilanden, zoodat de Philippijnen in een Pacificconflict van het moederland zullen worden afgesneden. Voor de petroleumvoorziening zullen de aldaar gestationeerde oorlogschepen in hoofdzaak afhankelijk zijn van onze oliehavens of van de Engelsche olievelden. Want het olietransport over den Atlantischen en den Indischen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||
Oceaan zal met groote moeilijkheden te kampen hebben. Engeland schijnt er op het oog heel wat gunstiger voor te staan wat de petroleumvoorziening tijdens een Pacificconflict betreft. Het zal de beschikking hebben over de olievelden van Serawak, Britsch-Indië, Perzië, Mesopotamië en EgypteGa naar voetnoot1). Bovendien zal het beschikken over onze Indische olieproductie, die tijdens een Pacificconflict op de Philippijnen en in Singapore het meest voordeelige afzetgebied zal vinden. Want de vlootbasis Singapore wordt tevens een groot oliestation voor de vloot, en zoo schijnt de petroleumvoorziening van Engeland dus afdoende te zijn geregeld. Toch vertoont de Engelsche olievoorziening zeer kwetsbare punten. Volgens Engelsche berichten wordt van de nieuwe boringen in Egypte niet veel goeds verwacht. Het kan zijn, dat deze berichten verband houden met de politieke moeilijkheden, die de Engelsche regeering in Egypte ondervindt en met den drang van het Egyptische Gouvernement om zelf over de verleening van mijnconcessies te beslissen. Volgens den Balkancorrespondent van de N. Rotterdamsche Courant (No. 23 van 21-2-'25) zou men hier met een politieke camouflage te doen hebben. Engeland hoopt daarmede te bereiken, dat geen vreemde mogendheden naar die concessies mee zullen dingen. Hoe het ook zij, Engeland is oppermachtig in de Roode Zee, en aan welke mogendheid die concessies ook zouden moeten worden toegewezen, Groot Brittannië zal over de productie dier velden in tijd van oorlog blijven beschikken, al moet het die olie misschien wat duurder betalen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||
Een veel grooter gevaar bedreigt de Engelsche olievelden in Mesopotamië en Perzië.Ga naar voetnoot1) Want welke houding zal Turkije aannemen in het Pacificconflict? Zal het pogen de gebieden, die het in den wereldoorlog verloor, terug te winnen? Daar is nog steeds de netelige Mosoelkwestie, de regeling van de Turksche grens, daar is het geharrewar over den vrijen doorgang door de Dardanellen, waarin Turkije slechts noode te Lausanne heeft toegestemd; een bepaling, die het thans door chicaneeren bij de afbakening der grenzen van de gedemilitairiseerde zones tracht te ontwrichten. Er ligt dan ook nog brandstof genoeg in de ‘Near and Middle East’ opgehoopt, om een oorlog uit te doen breken. Door de eeuwen heen is in de oorlogen tegen Balylonië en Assyrië, tegen Egypte en Palestina, de weg waarlangs nu de Bagdadspoor is aangelegd de opmarschweg geweest voor de volkeren van Europa en Klein Azië naar de staten van het Midden-Oosten. Bij het vredesverdrag van Sèvres werden Cilicië en Syrië aan Frankrijk toegewezen. Een groot deel van de Bagdadspoor liep over dit pas verworven Fransche gebied, en bij een opmarsch naar Mesopotamië zouden de Turken dus geen gebruik kunnen maken van die spoorlijn, zonder in oorlog met Frankrijk te geraken. Maar de Fransche politici doorzagen Engelands spel, en Frankrijk bedankte er voor als beschermer der Engelsche belangen in Mesopotamië op te treden. Het trok zich vrijwillig uit Cilicië terug, en bij het tractaat van Angora werd in 1921 de nieuwe Noordgrens van Syrië ten Zuiden van de Bagdadlijn uitgezetGa naar voetnoot2). Thans loopt nog een stuk van 80 mijl van dien spoorweg over Fransch gebied. Door | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||
echter 60 mijlen spoorbaan over Turksch gebied te leggen, kan de strategische opmarsch naar Mesopotamië veilig en geheel op Turksch territoir worden voltooidGa naar voetnoot1). Want de Duitschers hebben de baan zoover van de kust van de Middellandsche Zee aangelegd, niettegenstaande de technische moeilijkheden die daaraan verbonden waren, dat zij veilig is voor Britsche ondernemingen op kleine schaal, en alleen onbruikbaar kan worden gemaakt door groot opgezette aanvallen. De Bagdadspoor is niet alleen in tijd van oorlog een ernstige bedreiging voor de olievelden van Mesopotamië, zij bevordert bovendien in tijd van vrede het Panislamisme in Klein Azië, Irak en Egypte, door de aanzienlijke verbetering in het verkeer die zij in dit deel van de wereld heeft teweeg gebrachtGa naar voetnoot2). Behalve dat door het Angora-tractaat bijna de geheele Bagdadlijn weer in Turksche handen was gekomen, gaf Frankrijk ook Djezire-bin-Omar, waarover de weg naar Noord-Perzië loopt, aan Turkije terug. Protesten van Lord Curzon mochten niet baten. Frankrijk wilde ter wille van Engeland niet in conflict komen met het Mohammedaansche Turkije, waarvan het onvermijdelijk den terugslag in zijn koloniën in Noord-Afrika zou hebben gevoeld. Een oorlog met Turkije zou voor Engeland ernstige gevolgen kunnen hebben, en ditmaal zou Groot-Brittannië voor veel grooter moeilijkheden komen te staan dan tijdens den wereldoorlog. Toen Turkije zich in dien oorlog aan de zijde der Centrale Rijken had geschaard, werd Lord Hardinge gemachtigd namens de Britsche Regeering een proclamatie af te kondigen, waarin verklaard werd, dat de oorlog een zuiver seculair karakter zou dragen en dat men de heilige plaatsen van den Islam zou ontzien. Door een krachtige propaganda te voeren onder de Britsch-Indische Mohammedanen wist Engeland deze rustig te houden. Zoowel Lloyd George als Montagu verklaarden bij den Wapenstilstand, dat Engeland er nooit in geslaagd zou zijn de Turken in de ‘Near and Middle East’ te verslaan, zonder de hulp van de Indische | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||
Mohammedanen. De Engelsche staatslieden schenen dit echter in den overwinningsroes te hebben vergeten. Nog in 1918 had Lloyd George beloofd dat Thracië met Constantinopel en heel Anatolië onder de Turksche souvereiniteit zouden blijven en dat de Khalief het beheer over de heilige plaatsen van den Islam zou houden. Maar bij het verdrag van Sèvres werden Armenië, Oost-Syrië en Irak tot vrije Staten geproclameerd, werd Smyrna en een deel van het achterland dier haven aan Griekenland toegewezen, werden de heilige plaatsen van den Islam door de stichting van het Koninkrijk van den Hedjaz aan het gezag van den Khalief onttrokken. Want men had aan den Groot-Sjerief van Mekka beloofd, dat de Arabieren hun onafhankelijkheid zouden verkrijgen, als zij aan Engeland steun zouden verleenen tegen de Turken. Palestina zou binnen de grenzen van dat Arabische Rijk vallen. Maar ook jegens de Arabieren kwam Engeland zijn beloften niet na. Want toen in 1917 het Engelsche leger het Heilige Land binnenrukte, beloofde Engeland in de Balfourdeclaratie, dat het in Palestina een ‘National Home’ zou stichten voor de Joden. Dit geschiedde om de sympathie der Israëlieten uit de Centrale Rijken te winnen. Ingevolge het vredesverdrag van Sèvres kwam Palestina onder een Engelschen mandataris. De ontvangst, die de Arabieren aan Balfour op zijn jongste reis naar Palestina hebben bereid, bewijst afdoende hoe zij denken over het feit, dat Engeland zijn belofte niet heeft gehouden. ‘There is nothing which would damage British Power in Asia more than the feeling that you could not trust the British word’, roept Sir Abas Ali Baig den Engelschen toeGa naar voetnoot1). Oosterlingen kunnen moeilijk een aangedaan onrecht vergeten en vergeven. Zullen de Britsch-Indische Mohammedanen in een Britsch-Turksch conflict wederom aan Engelands zijde staan? De toekomst zal dat moeten leeren. Mocht Rusland bovendien aan een oorlog tegen Engeland deelnemen, dan zal de Russische opmarsch zich in de eerste plaats richten naar de Perzische olievelden. En wanneer dan bovendien de staten van Midden-Azië zich aan Ruslands zijde scharen, zal de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||
weg over Turkestan en Afghanistan, die Ludendorff tijdens den wereldoorlog voor een offensief naar de Britsch-Indische grens had gekozen, vrij liggen. Maar afgescheiden van dit gewapend optreden kan men er zeker van zijn, dat Sowjet-Rusland in Britsch-Indië een krachtige communistische propaganda zal voeren. Die propaganda zal in hoofdzaak gericht zijn op prikkeling van het Indisch nationalisme. De Bolsjewieken zullen alle onrustige elementen, alle ontevredenen, alle zoekenden onder hun vaandel vereenigen, en men kan er verzekerd van zijn, dat vooral de oliegebieden van Britsch-Indië zich in de bijzondere belangstelling der Sowjet-propagandisten zullen mogen verheugen. En Japan? Zou het zich van den politieken toestand in Klein- en Midden-Azië en in Britsch-Indië voldoende rekenschap hebben gegeven? Was het uit pure nieuwsgierigheid, dat de Japansche Hooge Commissaris Uchida in April 1922 tijdens het Grieksch-Turksche conflict, waarmede Japan schijnbaar niets te maken had, te Constantinopel arriveerde en zijn voelhoorns naar de ‘Near and Middle East’ uitstak? Na hetgeen hierboven uiteengezet is, zal wel niemand eraan twijfelen, dat de bestudeering der politieke situatie in dat deel der wereld voor Japan de moeite loonde. Hoe de toestand zich in Azië tijdens een Pacificconflict zal ontwikkelen is moeilijk te voorspellen. Maar de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat het voor de Engelschen, in verband met mogelijke verwikkelingen in Klein- en Midden-Azië, van zeer groot belang zal zijn, over de productie van onze Indische olievelden te kunnen beschikken. Daar komt nog bij, dat de petroleum der Engelsche olievelden in tankschepen zal moeten worden vervoerd, en dat deze gedurende het transport blootgesteld zullen zijn aan aanvallen van Japansche kruisers en onderzeeërs. De bescherming van die tankschepen en van de handelsvaart in het algemeen zal nimmer op die effectieve wijze plaats kunnen hebben als tijdens den wereldoorlog het geval was. Er zal geen sprake van kunnen zijn, dat men door een nauwe blokkade zal kunnen beletten, dat Japansche commerce-destroyers naar believen in en uit loopen. In den wereldoorlog was de geographische ligging van Duitschland bij- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||
zonder ongunstig voor dit land en was een dergelijke blokkade door Engeland daardoor mogelijk. Maar in een Pacificconflict is het onmogelijk een dergelijken afweerdienst tegen onderzeeërs in den Stillen- en Indischen Oceaan te organiseeren als tijdens den wereldoorlog in Europa is geschied. Ook daardoor zal het probleem van den regelmatigen aanvoer van stookolie niet zoo gemakkelijk zijn op te lossen, en zullen onze oliehavens voor Engeland van bijzonder groot belang zijn. Maar kan Engeland eigenlijk wel over onze olieproductie beschikken, zonder dat daarin door Japan een neutraliteitsschending wordt gezien? De beantwoording dier vraag houdt nauw verband met die welke door het Volksraadlid Mr. Wiessing bij de behandeling der vlootwet 1925 werd gesteld, over de politiek die wij ten aanzien van onze stookolie in tijd van oorlog zouden volgen. ‘Zal de Regeering den uitvoer verbieden... of de ingezetenen vrijlaten deze olie uit te voeren en aan belligerenten te verkoopen?’Ga naar voetnoot1) Brandstoffen en smeermiddelen behooren ingevolge art. 24 der Zeerechtdeclaratie van Londen tot conditioneele contrabande. Dit zijn goederen die zoowel voor vredes- als voor oorlogsdoeleinden kunnen worden gebruikt, in tegenstelling met b.v. geschut, dat absolute contrabande is en alleen voor oorlogsdoeleinden is te gebruiken. Nu is het gewoonte, dat oorlogvoerenden bij het uitbreken van een oorlog lijsten uitgeven van artikelen, die door hen als absolute of conditioneele contrabande worden beschouwd. Na al wat hierboven over petroleum is gezegd, zal wel niemand eraan twijfelen, dat de belligerenten dit artikel bij het uitbreken van een oorlog tot absolute contrabande zullen verklaren, of althans ten minste tot toevallige contrabande. Hieronder verstaat men die artikelen, die door de toevallige omstandigheden welke een uitvloeisel zijn van den oorlogstoestand als absolute contrabande moeten worden behandeld. Door de toepassing van dit beginsel is het verschil tusschen absolute en conditioneele contrabande bedenkelijk vervaagd. Daarbij kwam nog dat de belligerenten tijdens den wereldoorlog elkanders geheele kustlijn geblokkeerd verklaarden door de blokkade hunner duikbooten, een blokkade die | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||
feitelijk fictief was, daar de getorpedeerde schepen slechts een zeer gering percentage vormden van alle in- en uitloopende vaartuigen, zoodat er van een eigenlijke blokkade geen sprake kon zijn. De consequenties van dien maatregel waren echter, dat een schip, dat een geblokkeerde kust verliet, zich schuldig maakte aan blokkadebreuk en kon worden opgebracht. Ditzelfde gold ook voor ieder schip, waarvan de eindbestemming een haven was die binnen het geblokkeerde gebied lag. En als men dan bedenkt, dat de belligerenten elkanders heele kustlijn tijdens een oorlog in den Pacific zullen blokkeeren, zal het er praktisch op neer komen, dat ieder neutraal schip, dus ook een Nederlandsch tankschip, dat een haven der belligerenten aandoet, kan worden opgebracht. Toch wordt onze neutraliteit door dien particulieren handel van Nederlandsche onderdanen in petroleumproducten, die op onder Nederlandsche vlag varende tankschepen worden vervoerd, niet aangetast, ingevolge art. 7 van het neutraliteitsverdrag ter zee. Door echter een uitvoerverbod uit te vaardigen zou de Regeering zich partij stellen, bevoordeelt zij een of meer der belligerenten. Niet alleen ten aanzien van onze petroleum, maar voor al onze koloniale producten behooren wij aanvankelijk een open-deur-politiek te volgen, voor zoover althans onze voedselvoorziening zulks toelaat. Uitvoerverboden van petroleum en andere koloniale voortbrengselen nemen duizenden het brood uit den mond, hebben daardoor politieke onrust tengevolge en geven aanleiding tot geweldige verliezen, zoowel aan rente en kapitaal als door bederf of anderszins. ‘The maintenance of civil industries is essential to sustain the commercial credit by means of which food and war material is procured’Ga naar voetnoot1) merkt Fayle op. Ook voor neutralen geldt dit beginsel. Want ook neutraliteitshandhaving kost geld. Daar komt nog bij dat wij Nederlanders gewend zijn onze defensie in vredestijd op verregaande wijze te verwaarloozen, en ons dan in oorlogstijd voor duur geld een minderwaardige bewapening en uitrusting moeten aanschaffen. En besnoeit men onder die omstandigheden dan nog 's Lands | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||
inkomsten door onze groote industrieën te fnuiken, dan zullen onze financiën eerst recht hopeloos in de war loopen. Toch kan het noodig zijn dat uitvoerverboden als represaillemaatregelen worden toegepast, als onze voedselvoorziening door de ‘silent pressure of seapower’ in het gedrang komt. Want er is bijna geen land ter wereld, dat geheel in de behoeften van zijn bevolking kan voorzien. In Indië zijn wij in het bijzonder voor de rijstvoorziening van het buitenland afhankelijk. Dat is afdoende gebleken op het einde van den wereldoorlog. ‘The maintenance of a minimum standard of life for the civil population is an essential factor of the will of victory’ zegt FayleGa naar voetnoot1). Ook voor onze kolonie is die minimum-levensstandaard noodig om binnenlandsche onlusten te voorkomen en rust en vrede te handhaven. Want uit de geschiedenis onzer koloniale oorlogen is herhaaldelijk gebleken, dat slechte levensvoorwaarden een gunstigen voedingsbodem vormen voor groote opstanden. Als onze neutrale handelsvaart dermate wordt belemmerd, dat onze voedselvoorziening gevaar loopt, dan zullen uitvoedverboden in het bijzonder van petroleumproducten een machtig wapen blijken te zijn om onzen handel te beschermen en concessies af te dwingen. Maar als wij in staat willen zijn van dit machtige wapen gebruik te maken, dan moeten wij over de machtsmiddelen beschikken om een uitvoerverbod van petroleumproducten werkelijk door te voeren. Zijn wij daartoe werkelijk bij machte? De vice-admiraal Gooszen acht het blijkens de door hem als Regeeringsgemachtigde in den Volksraad gesproken hierboven aangehaalde woorden mogelijk,dat Balikpapan in handen van een groote mogendheid valt, zonder dat een grondige vernieling van de petroleumindustrie aldaar heeft plaats gehad. Aan een afdoende vernieling zooals bijv. in Roemenië is geschied onder leiding van kolonel Thomson, is blijkbaar niet gedacht. (In Roemenië heeft het 1½ jaar geduurd eer de Duitschers er in geslaagd zijn de productie tot 65% van die welke in 1914 bereikt was, weder op te voeren). In geval van grondige vernieling zou dus van een uitvoer van petroleumproducten voorloopig geen sprake kunnen zijn, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||
zoodat het geprojecteerde optreden onzer duikbooten dan overbodig zou wezen. Inderdaad is de kans dat Balikpapan en Tarakan door een der belligerenten worden genomen lang niet denkbeeldig. In een gevecht tegen een sterk kruisereskader zou de waarde van onze onderzeeërs zeer problematiek zijn, en zoo onze twee kruisers ook al ter plaatse mochten zijn, zullen deze toch onherroepelijk het onderspit moeten delven. Met de mogelijkheid van het verlies van Balikpapan en Tarakan is dan ook in het operatieplan onzer duikbooten terdege rekening gehouden, want onze onderzeeërs zullen, nadat de oliehavens bezet zijn, een duikbootenguerilla voeren teneinde het in- en uitvaren der tankschepen te beletten. Beschikken wij intusschen wel over voldoende onderzeeërs om den uitvoer van olie uit Balikpapan en Tarakan tegen te gaan? In Augustus 1917 ageerden 33 duikbooten der Centralen in de Adriatische Zee, en hiervan waren er hoogstens 5 tot 8 tegelijk buitengaats, dat is dus ongeveer 15%Ga naar voetnoot1). Van onze onderzeeërs zullen er dus gemiddeld 2 à 4 tegelijk in zee zijn. Op die 2 à 4 duikbooten rust nu de taak om den uitvoer van petroleum te beletten. Meent men werkelijk, dat deze daartoe in staat zullen zijn? Het spreekt vanzelf, dat de vijand in Straat Makasser, de Java- en Soeloezee een goed georganiseerden afweerdienst zal inrichten en het varen in convooi veelvuldig door de tankschepen zal worden toegepast. En nu zullen wij maar niet eens spreken over de mogelijkheid van een rechtstreekschen aanval op Soerabaia, dat alleen in staat is om zich tegen kruiseraanvallen te verdedigen. Zelfs het veel krachtiger verdedigde Zeebrugge en Oostende hebben de Engelschen wel onbruikbaar weten te maken voor de Duitsche onderzeeërs en torpedobooten. En hoe zullen eventueele verliezen aan duikbooten worden aangevuld? ‘Le moral est fait de confiance. La défaite est inévitable dès que cesse l'espoir de vaincre’ 1). De oliehavens vormen het zwaartepunt waarom onze neutraliteitshandhaving graviteert.Ga naar voetnoot2) En nu is het juist in onze | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||
gedragslijn ten aanzien van die oliehavens, dat het défaitisme het sterkst tot uiting komt. Sterker nog, het geprojecteerde optreden onzer duikbooten is in strijd met doelstelling van onze defensie, nl. met de handhaving van onze neutraliteit. Want inplaats van door een sterke machtsconcentratie zoowel te land als ter zee de schending der meest bedreigde punten tegen te gaan, leggen wij het hoofdmoment der vlootactie eerst in de periode nadat de neutraliteitsschending heeft plaats gehad. Dit optreden van leger en vloot toont niet den sterken wil om onze neutraliteit met alle ons ten dienste staande middelen krachtig te handhaven: het gaat uit van de praemisse, dat wij niet in staat zijn onze oliehavens afdoende tegen een aanslag te verdedigen, ja dat wij zelfs niet bij machte zijn om de petroleum-installaties afdoende te vernielen, voor zij in 's vijands handen vallen. Voor zoover onze marine betreft moet worden erkend, dat een vloot van onderzeeërs nu eenmaal niet beter dan op de voorgestelde wijze kan worden aangewend. Het is echter de vraag of een kruisereskader, bestaande uit de meest moderne kruisers van 10.000 ton en bewapend met 20 c.M. geschut, niet beter in staat zal zijn om aanslagen op onze oliehavens te voorkomen, dan onze onderzeeërs. Want de practijk der laatste oorlogsjaren heeft bewezen, dat onderzeeërs vrijwel machteloos zijn tegen vijandelijk bovenwater-oorlogsmaterieel, en verwacht men aanslagen van kruisereskaders, dan zal de neutraliteitshandhaving beter aan een kruiservloot dan aan een onderzeevloot zijn toevertrouwd. Elders werd reeds betoogd, dat een vloot bestaande uit 2 kruisers, 16 onderzeeërs, 2 onderzeebootmijnenleggers en 108 vliegtuigen minder geëigend is voor de taak die haar toebedeeld is, n.l. het handhaven der neutraliteitGa naar voetnoot1). Verwezen werd naar het werk van den vice-admiraal BauduinGa naar voetnoot2) die een kruiservloot voor de neutraliteithandhaving beter geschikt achtte. Ook door het volksraadlid Mr. van Helsdingen is bij de behandeling der Vlootwet 1925 een zeer gerechtvaardigde twijfel uitgesproken aan de waarde der onderzeeërs voor de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||
neutraliteitshandhaving en hij meent, dat snelvarende kruisers hiertoe meer geëigend zijn. Wij kunnen hier niet verder op deze vraag ingaan. Lord CurzonGa naar voetnoot1) heeft de onderzeeboot op grond van de oorlogservaringen gekwalificeerd als een ‘declining menace’, en uit het feit, dat Japan bij de bezuiniging op zijn vlootprogram 13 jagers en 24 onderzeeërs heeft geschrapt tegen slechts één kruiser, blijkt voldoende, dat er in Lord Curzons uitspraak een onmiskenbare grond van waarheid isGa naar voetnoot2). Voor neutraliteitshandhaving is de kruiser meer geëigend dan de onderzeeër. In verband met de gewijzigde doelstelling onzer vloot dient daarom verandering te worden gebracht in de samenstelling onzer Indische marine, en behoort de onderzeeër plaats te maken voor den kruiser. Ook van ons landleger is echter voor de verdediging der oliehavens niet voldoende gebruik gemaakt. De werken die deel uitmaken van de petroleumindustrie zijn op de Oostkust van Borneo, welke haar producten te Balikpapan afscheept, over een afstand van ongeveer 130 K.M. verspreidGa naar voetnoot3). Voor de beveiliging van boorterreinen, raffinaderijen, pijpleidingen, tankinstallaties enz. heeft men echter gemeend te kunnen volstaan met 120 infanteristenGa naar voetnoot4). Het behoeft geen verder betoog, dat deze macht geheel onvoldoende is. Tegen oorlogschepen heeft het infanterievuur geen uitwerking. En het is duidelijk, dat zoo onze vloot niet bij machte is een aanval af te slaan, die zeer zwakke bezetting niet in staat zal zijn een tijdige en grondige vernieling der petroleum-installaties te waarborgen. Wordt verwacht, dat de vloot te kort zal schieten in haar taak, dan behoort de petroleumindustrie ook door middelen te land te worden verdedigd, teneinde de middelen ter zee aan te vullen en te ondersteunen. De kapitein van Santen merkt op, dat een kanon aan den wal 10 maal zooveel uitwerking heeft als een kanon aan boord, 10 maal minder zichtbaar en 10 maal goedkooper is, dus 1000 maal grooter rendement heeft. Wij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||
zullen de juistheid dier bewering in het midden laten. Vast staat het echter dat het kustgeschut in den strijd tegen het scheepsgeschut aanzienlijk in het voordeel is. Wenscht men werkelijk onze olieindustrie tegen een coup de main te beveiligen, dan vertrouwe men niet uitsluitend op de vloot, maar zorge voor een voldoende sterke beveiliging te land, die in samenwerking met de marine in staat is aanvallen van kruisers af te slaan met batterijen van licht en middelbaar kustgeschut, mijnversperringen en luchtafweerdienst. Deze directe beveiliging is niet alleen noodig tegen een aanvaller, die onze petroleuminstallaties zoo mogelijk ongeschonden in handen tracht te krijgen, maar ook tegen aanslagen ondernomen met het doel om die installaties te vernielen, teneinde te voorkomen, dat een tegenpartij daarvan de voordeelen zal trekken. In het eerste geval zullen die afweermiddelen zoo krachtig moeten zijn, dat een vijandelijke aanval daarmede zoo mogelijk afgeslagen zou kunnen worden, en mocht dit door overmacht niet mogelijk zijn, dan moeten zij in staat zijn den vijand zoo lang op te houden tot een grondige vernieling van ons bezit heeft plaats gehad. Hij die tot die vernieling order zal geven zal de geweldige verantwoordelijkheid loodzwaar op zich voelen drukken van de ontzettende kapitaalsvernietiging, die daarmede gepaard moet gaan, van de financieele ellende van duizenden, die door de vernieling der industrie hun brood zullen verliezen. Het zou van een bijzonder slecht inzicht in het wezen van de oorlogvoering getuigen, die eischt, dat alle materieele en moreele hulpbronnen van den Staat tot het uiterste worden geëxploiteerd, als tot een vernieling werd overgegaan zonder dat dit bittere noodzaak was. Men vergete echter niet, dat de commandant, die slechts over een handvol infanteristen beschikt, gedwongen kan zijn het bevel tot een zoodanige vernieling te geven in gevallen waarbij die vernietiging uitgesloten zou zijn geweest, indien hij de beschikking had gehad over krachtiger afweermiddelen. Daarom dient in het belang van den Staat en van particulieren in den bestaanden toestand zoo spoedig mogelijk verandering te worden gebracht. Bovendien moet terdege rekening gehou-Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||
den worden met het feit, dat het mogelijk is, dat oorlogvoerenden, die het gebruik dier oliehavens aan de wederpartij willen ontzeggen, een aanslag op onze oliehavens wagen, niet met het doel om daarover door verovering te kunnen beschikken en die havens te exploiteeren, maar om de petroleumindustrie aldaar grondig te vernielen. Daar het bezit dier havens en de beschikking over de petroleumproductie dier olievelden van zeer groote beteekenis kan zijn voor den afloop van het Pacificconflict, moet men toch al zeer goede gronden hebben om te meenen dat met een dergelijken aanslag geen rekening zou behoeven te worden gehouden. Voor hen die zich terzake misschien nog eenige illusies maken, kan het zijn nut hebben kennis te nemen van de volgende zinsneden, die voorkomen in een artikel van de hand der redactie in een aflevering van de Petroleum Times van 1924: ‘It is believed that small nations with large petroleum resources... may possibly be made to yield by force what they now refuse on reasonable commercial terms. Wars of aggression have started on less pretext in the past, and it is difficult to predict to what length a powerfull nation may go to secure oilsupplies’Ga naar voetnoot1). En als men in vollen tijd van vrede de kleine naties reeds op zoo minzame wijze toespreekt, dan behoeven wij toch zeker geen nadere uitlegging ervan te geven, hoe die ‘reasonable commercial terms’ er in tijd van oorlog uit zullen zien. Dergelijke meeningen als die van de redactie van de Petroleum Times reiken ver over de landsgrenzen. Japan weet thans waar het zich aan te houden heeft. En meent men werkelijk, dat dit land lijdelijk zal blijven toezien als wij de verdediging dier havens op zulk een schromelijke wijze blijven verwaarloozen als thans het geval is, en het niet de vaste overtuiging heeft, dat wij liever ons bezit in vlammen zien opgaan, dan het in handen te zien vallen van een der belligerenten, die ons dit bezit poogt te ontrukken? Men dient zich bij de vernieling der petroleuminstallaties op het standpunt te stellen, dat alles moet worden gedaan om die vernieling te voorkomen; dat deze slechts mag geschieden als geen andere uitweg meer mogelijk is. De opoffering onzer | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||
oliehavens kan ook voor ons een bittere noodzaak worden. In den wereldoorlog heeft Roemenië geen oogenblik geaarzeld zijn petroleumindustrie den nekslag toe te brengen teneinde te voorkomen, dat de Centralen daarover de beschikking zouden krijgen. Het lijdt geen twijfel, dat het daarmede krachtig heeft bijgedragen tot de nederlaag der Centralen. Zou dan de Indische Regeering anders durven handelen, als het lot der kolonie misschien van die vernieling af zou hangen?
‘Wanneer ons land zich bewust in een positie ging brengen, die bij andere landen de gedachte zou wekken aan gebrek aan wil om zelfstandig te blijven, dan zou... het vertrouwen in onze begeerte naar zelfstandigheid ernstig geschokt worden’Ga naar voetnoot1) Dit zou het geval zijn indien wij onze oliehavens onvoldoende beschermd zouden laten. Door de verdediging der oliehavens aan een handvol infanteristen over te laten, die niet eens in staat zullen zijn een grondige vernieling ten uitvoer te leggen, zou men een aanslag van een der belligerenten uitlokken. Wil men werkelijk onze petroleumterreinen voor een vernieling vrijwaren, dan kan met de tegenwoordige bezetting niet worden volstaan. Bovendien is neutraliteitshandhaving zonder dat wij de contrôle over onze petroleumhavens behouden, ondenkbaar. Iedere dag dat wij buiten een Pacificoorlog blijven beteekent voor ons een besparing van millioenen en van niet te schatten oorlogsellende. Zoo ooit het geld voor onze defensie uitgegeven zijn rente zal opbrengen, dan zal dit zeker het geval zijn met de bedragen, die aan de verdediging onzer oliehavens zijn besteed. Neutraliteitsrecht wordt alleen genoten door bepaalde verplichtingen na te komen. Onze Indische defensie is thans zoozeer in verval geraakt, dat het twijfelachtig is, of wij tot die nakoming in staat zijn. Moet inderdaad het zware scheepsgeschut over de golven van den Pacific bulderen, eer het Nederlandsche volk zich hiervan rekenschap geeft?
W. Feuilletau de Bruyn. |
|