De Gids. Jaargang 89
(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Bibliographie.Het stadsgewest. Een studie over den trek naar de steden en zijn gemeentelijk-economische gevolgen, door dr. M.J.W. Roegholt, civielingenieur; N.V. Uitgevers-Mij v./h. G. Delwei, Wassenaar; z.j., moet zijn 1925.Niet elk zal weten wat een ‘stadsgewest’ is. De term is van prof. Valckenier Kips en is de gelukkige vondst voor dat tusschending tusschen provincie en gemeente, welks publiekrechtelijke organisatie wenschelijk is geworden m.n. door de moderne industrieele ontwikkeling, die met haar samenpakking van menschen, van fabrieksgebouwen en van woonhuizen aan de gemeentebesturen vraagstukken voorlegt, die deze met behulp van het geldend staatsrecht veelal niet of niet bevredigend kunnen oplossen, ook al doordat dikwijls de tegelijk zich concentreerende en groeiende nijverheid wèl zoekt de nabijheid van een stad, maar niet angstvallig blijft binnen de grenzen der stedelijke gemeente, ja dikwijls haar opzettelijk mijdt en in een belendende plattelands-gemeente zich neerzet. Het is begrijpelijk, dat een civiel-ingenieur, die de practijk der stedelijke uitbreidingsplannen kent, door dit onderwerp, dat op het grensgebied tusschen het zuivere ingenieurs-werk en de werkzaamheden der bestuurs-juristen ligt, werd aangetrokken en inderdaad is ook van dezen civiel-ingenieur weer heel wat te leeren. Men zoeke dit niet in de eerste plaats in zijn mededeelingen over het ontstaan der oude steden, noch in het door hem voor het nieuwe stadsgewest ontworpen administratief-rechtelijk schema; beide punten zouden, om te kunnen bevredigen, meer moeten zijn uitgewerkt en het eerstgenoemde zit aan het geheel wel zoo los vast, dat het zonder schade had kunnen zijn weggelaten. De verdienste van het boek is gelegen in het bijeenbrengen van veel materiaal, uit buitenen binnenland, en in het stellen en toelichten van de belangrijkste der sociaal-economische problemen, die de trek naar de stad op tafel legt. De ontwikkeling van drie als typen genomen verindustrialiseerde nederlandsche plattelands-gemeenten, Zuilen, Velzen en Heerlen, beslaat in het boek een eigen en belangwekkende plaats. Zuilen was, eer Werkspoor zich er vestigde, een dorp van veebedrijf; de boeren zijn er op hoogere lasten gekomen, een sterk progressieve belasting weert er de beter gestelden, het oude economisch evenwicht is er verstoord en een nieuw niet gevonden. Gansch anders Heerlen, de door haast amerikaansche ontwik- | |
[pagina 149]
| |
keling tot bloeiende mijnstad met gezeten middenstand en welvarend gebleven landbouwbevolking uitgegroeide landelijke gemeente. En het vrij zonderling conglomeraat, dat Velzen heet, staat hier tusschenin. Dit gegeven wordt goed uitgewerkt. Het rechtvaardigt inderdaad de slotsom, dat niet één eenvormige stadsgewesten-wet de nieuwe figuur, die immers onder teveel aspecten zich vertoont, naar behooren zal vermogen te regelen. En terecht beroept zich hier de schrijver op het voorbeeld van ons waterstaatsrecht, dat de Provinciale Staten aan elk waterschap zijn eigen constitutie in den vorm van een reglement laat geven. Toch zal de taak der provinciale verordenende en besturende lichamen inzake de stadsgewesten vermoedelijk meer zwarigheid opleveren dan dezen ontmoetten inzake de waterschappen. Deze zijn lichamen met een wèl afgebakende en van die der gemeenten scherp afgescheiden functie: doorgaans en in hoofdzaak de regeling van den waterstand. Gene worden lichamen met soortgelijke functies als de gemeenten, die zij ten deele zullen hebben te vervangen. In hoeverre vervangen? Dit kan bij elk stadsgewest verschillend zijn. Ziehier een rijke bron van organisatorische moeilijkheden. Het is geen wonder, dat de nederlandsche wetgever aarzelend en schroomvallig staat tegenover dit nieuwe probleem. En nog een andere moeilijkheid komt hierbij. Wat zal het psychologisch oogenblik zijn om een stadsgewest op te richten? Zoodra ergens in eenigszins beteekenende mate en in een gemeente, die er niet op berekend is, zich industrie gaat vestigen? Doch zoolang men enkel gissen kan naar den omvang, dien deze nijverheid zal nemen, zullen taak en grenzen van het stadsgewest moeilijk zijn te traceeren; men komt dan te vroeg. En wacht men tot de nijverheid volgroeid is, dan is er inmiddels van allerlei bedorven (wat juist het stadsgewest had moeten verhoeden) en komt men te laat. Het onderwerp leent zich bij uitstek voor een staatscommissie van beperkten omvang, van een paar bestuurs-juristen en van enkele ingenieurs met administratief en economisch inzicht. Dr. ir. Roegholt zou men er veilig in kunnen benoemen.
v. B. | |
Gedenkboek der staatsspoor- en tramwegen in Nederlandsch-Indië, 1875-1925, samengesteld door S.A. Reitsma, hoofdambtenaar ter beschikking der S.S. en Tr. met medewerking van de verschillende diensten; Topografische Inrichting, Weltevreden, 1925.Nederlandsch-Indië is, vergeleken met Nederland, arm in spoorweg-literatuur. Ruim twintig jaar geleden schreef A.W.E. Weyerman een beknopt ‘Geschiedkundig Overzicht van het ontstaan der spoor- en tramwegen in Nederlandsch-Indie’Ga naar voetnoot1), dat echter niet op de hoogte staat van Mr. J.H. Jonkers Nieboer's voortreffelijk boek van enkele jaren later over de historie der spoorwegen in NederlandGa naar voetnoot2), welks schrijver evenwel, hopen we, popelt naar een bijgewerkten tweeden druk. | |
[pagina 150]
| |
Indië is thans, bij penne van den heer Reitsma, bezig den achterstand in te halen met flinke vaart. In een reeks van nu reeds acht deelen verschijnt zijn ‘Indische Spoorwegpolitiek’, een materiaal-verzameling, die eerlang moge gevolgd worden door een beknopte samenvatting, en bij wijze van intermezzo stelde dezelfde schrijver thans dit rijk verlucht en goed geschreven gedenkboek samen. Het behelst de geschiedenis van een kloek opgezet en staag zich uitbreidend staatsbedrijf in een land, vol van bloeiende groote particuliere bedrijven op spoor- en ander gebied. Van een bedrijf dus, in een omgeving, meer tot critsch en soms onwelwillend toetsen dan tot sympathiseerend meeleven geneigd. Deze omstandigheid zal aan de gestie van de Indische Staatsspoor ten goede zijn gekomen. Ook voor een bedrijfssoort is het niet goed, dat ze alleen zij. Het Gouvernement daarginds heeft getoond, spoorwegen te kunnen aanleggen zoowel als exploiteeren niet minder goed dan particulieren. Het heeft hiermede behalve zijn spoor-klanten al degenen aan zich verplicht, die van meening zijn, dat ook regeeringen hun deel van activiteit in het werkzame economische leven moeten opeischen, nu en voortaan. Geheel gelijksoortige bezwaren als voor elders zijn destijds voor Indië geopperd tegen staats-spoorweg-bemoeienis. Maar de Indische Staatsspoor heeft met de daad de futiliteit van deze bezwaren en hiermee haar eigen competentie bewezen. Dat zij dit heeft kunnen doen, dankte zij zeker in belangrijke mate aan de vrijheid van beweging, die meestentijds het Gouvernement haar Directie liet. Ook in dit opzicht heeft zij kracht als voorbeeld.
v. B. | |
Bernard Faÿ, L'esprit révolutionnaire en France et aux États-Unis à la fin du XVIIIe siècle. Paris, Champion, 1925.Bilderdijk's afkeer van den aardappel is algemeen bekend, en men heeft onlangs in dit tijdschrift kunnen lezen, hoe dezelve gebakken Da Costa te machtig waren. Het verband van Bilderdijk's potatophobie met zijn staatkundige en godsdienstige beginselen is misschien niet iedereen terstond meer helder. De aardappel beteekent den natuurstaat, de vrijheid, den opstand tegen God en de overheid; hij smaakt naar Amerika en de Revolutie. ‘La pomme de terre’, schreef Brissot, de Girondijn, in zijn Nouveau Voyage dans les Etats-Unis, ‘voilà l'aliment de l'homme qui veut, qui sait être libre’. Het is een heel klein deeltje van het groote ideeëncomplex, dat het onderwerp is van het boek van den heer Fay. Dit boek behandelt, in een even voortreffelijk uitgedrukte als deugdelijk gedocumenteerde voorstelling, dat allerbelangrijkste stuk geestesgeschiedenis: hoe in dien edelen, zonnigen, vredigen waan van menschelijke volmaking en natuurlijk geluk, waaraan de Fransche gedachte der, 18e eeuw vorm gaf, Amerika aan den westerhemel straalde als het land, waar de deugdzame en vrije mensch in en naar de natuur leefde. Hoe die conceptie zeer daadwerkelijk | |
[pagina 151]
| |
de Fransche staatkunde en het lot van Amerika mee bepaald heeft: Frankrijk's ingrijpen in den onafhankelijkheidsoorlog, de geestdrift van La Fayette, de politiek van Vergennes, de vereering voor Franklin. Gelukkige tijd, die eerste jaren van Lodewijk XVI! Turgot zelf smeedt den regel: ‘Eripuit coelo fulmen sceptrumque tyrannis’. Rondom den patriarchalen Quaker in zijn eenvoud en waardigheid, ‘sans perruque, mais avec l'auréole de ses magnifiques cheveux blanes’, verdringt zich de wereld der salons in deugdzame aandoening; in zijn omgeving vindt men reeds de geheele groep der latere revolutionairen: Brissot, Danton, Bailly, Péthion, la Rochefoucauld Liancourt etc. - Franklin is volkomen oprecht; ‘la seule ruse qu'il se permettait était cette affectation de fatigue et de décrépitude qui lui fournissait le moyen de donner des conseils, avis et avertissements à Vergennes, comme un grand père à son lit de mort qui fait ses derniers adieux à ses petits-fils attendris’. En als het den Amerikanen slecht gaat, zegt hij vertrouwend: ‘Ça ira’. De schrijver, hoewel volstrekt geen blind aanhanger van een eenzijdig idealisme als verklaringsbeginsel, is geneigd, het onbaatzuchtige element in de Fransche politiek van deze jaren hoog aan te slaan. Wat zegt 1914 van een tijd, die bij het uitbreken van den oorlog een vijandelijk admiraal. Rodney, hoffelijk uit Frankrijk liet vertrekken om zijn post in te nemen? Het geheel van deze Fransch-Amerikaansche geestelijke betrekkingen is ‘avant tout un mirage, une histoire d'amour’. Er ontstaat ‘une sorte de communion intellectuelle passionnée’, en zoo sterk is de glans der Fransche gedachte, dat Amerika zich zelf tracht terug te vinden in dat denkbeeld van het Rousseauisme: ‘curieux cas d'un peuple qui s'imite dans l'image qu'un autre peuple se fait de lui’. Maar, de werkelijkheid! ‘On avait tant parlé de la vertu des Américains qu'on avait oublié qu'ils étaient marchands’. De wederzijdsche aanraking levert een geheele keten van teleurstellingen en misverstanden, maar toch corrigeert zich het ideaal slechts in geringe mate. ‘Une Amérique sentimentale et philosophique’ blijft de geesten in Frankrijk beheerschen, en in de idyllische dagen der Revolutie, 1790, als Franklin gestorven is, viert het bevrijde Frankrijk zijn held met sobere lijkdiensten. ‘On avait couvert de crêpe tous les lustres et tendu en noir la seconde salle du café: sur la porte d'entrée, on avait mis ces trois mots ‘Franklin est mort’. Au fond de la salle on avait placé sur un piédestal son buste couronné de feuilles de chêne et au bas duquel on lisait ‘Vir’. Deux cyprès élevaient au-dessus leurs sombres rameaux, aux deux côtés étaient des sphères, des cartes, et au-dessous un serpent mordant sa queue, symbole de l'immortalité’. - Dit zijn de dingen waaruit wij de Revolutie moeten verstaan. Eerst had Frankrijk's houding invloed gehad op de Amerikaansche onafhankelijkheidsverklaring van 1776. Daarna wordt het vrije Amerika model en prikkel voor Frankrijk zelf. In 1787 schrijft de abbé Genty: ‘L'indépendance des Anglo-Américains est l'événement le plus propre à accélérer la révolution qui doit ramener le bonheur sur la terre’. Naar het Amerikaansche voorbeeld wordt de eerste Déclaration des droits gemaakt. Dan wisselt de stroom opnieuw. Onder sterk Jacobijnschen invloed vormt Jefferson de oudere republikeinsche partij in Amerika. In de eerste jaren na Brumaire is Washington het voorbeeld dat Bonaparte gaarne afficheert. Doch intusschen was de groote kloof, die het Amerikaansche volk, geestelijk en door tegenstelling van belangen, van het Fransche scheidde, hoe | |
[pagina 152]
| |
langer hoe duidelijker geworden. Men zou bijna geneigd zijn, in den verkoop van Louisiana in 1803, met zijn onafzienbare gevolgen voor Amerika's grootheid, de liquidatie te zien van de geestelijke gemeenschap tevens. De wisselwerking tusschen de beide groote volken houdt voor vele jaren op. Wie begeerig is naar cultuurgeschiedenis in den waren zin des woords, leze het boek van Faÿ.
J. Huizinga. |
|