De Gids. Jaargang 89
(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
Italiaansche en Duitsche beschouwingen over vrouwenleven.In twee boeken heeft de dochter van den grooten Lombroso haar slotsom over vrouwenleven neergelegd, waartoe ze gekomen is door eigen levenservaringen, door overdenking van anderer leven en door brieven, die ze ontving na het verschijnen van haar boek over ‘De Ziel van de Vrouw’.Ga naar voetnoot1) Haar eigen leven is rijk aan ervaring geweest: als dochter van den beroemden criminoloog studeerde ze medicijnen en letteren, verdiepte zich vol liefde in het vak van haar vader. Ze huwde met den historicus Ferrero, ging toen ook historische en sociologische studies ondernemen; ze reisde veel in Zuid-Amerika. Haar wetenschappelijke belangstelling werd voor een groot deel bepaald door vereering voor haren vader: zijn levensbeschrijving, geschriften over den misdadiger en den krankzinnige volgens Cesare Lombroso verschenen van haar hand. Daarnaast ging haar belangstelling uit naar het sociale en vooral het vrouwenvraagstuk: door maatschappelijk werk in oorlogstijd leerde ze veel vrouwen kennen; in haar twee laatste werken tracht ze het wezen van de vrouw te benaderen en vandaar uit hare levensmoeilijkheden te belichten. Het zijn merkwaardige getuigenissen van een vrouw, die het moderne vrouwenleven in zijn vollen omvang kent. Toch stellen haar | |
[pagina 433]
| |
boeken ons te leur en wel om twee redenen: ten eerste kent zij alleen de Italiaansche en Zuid-Amerikaansche samenleving, waar de verhoudingen, vooral van het vrouwenleven, verschillen van de West- en Noord-Europeesche; ten tweede reikt haar kennis van de vrouwenbeweging mede daardoor niet verder dan het ouderwetsche abstracte feminisme, zoodat haar conclusies daardoor voor ons aan waarde verliezen. Zij verklaart te veel uit verschil van psychischen aanleg en houdt te weinig rekening met economische factoren; zij ziet in de vrouw de moeder, in het feminisme het streven de vrouw te vermannelijken; hààr doel is de meisjes met moederneigingen hiertegen in bescherming te nemen, sinds ze heeft ingezien, dat niet mannelijk onrecht en maatschappelijke onderdrukking de oorzaak zijn van veel vrouwenleed, maar dat de diepere bron hiervan is het wezenlijk onderscheid tusschen mannen- en vrouwentaak, tusschen beider psychischen aanleg. Hoewel ze toegeeft, dat dit onderscheid in 't leven niet absoluut is, laat ze het voor haar betoog in zijn absoluutheid gelden. De vrouw dan is in wezen altruïstisch, de man egoïstisch. Uit dit fundamenteel verschil leidt ze de eigenschappen van beide sexen, alle moeilijkheden, alle onrecht van het vrouwenleven af. Verbetering wacht ze niet van opheffing der vrouw, maar van opvoeding van den man tot meerdere ridderlijkheid, tot beter begrip van 't wezen der vrouw, om hem te leeren de goede vrouw te kiezen! Ze schildert ons àndere vrouwen dan die wij kennen: volgens haar is de Zuidelijke vrouw zoo exclusief van aard, dat ze de vrouw minacht, die niet 't zelfde talent heeft als zij zelve, zoodat de zuinige vrouw de royale, de practische vrouw de intelligente minacht; dat vriendschap voor een andere vrouw onmogelijk is, door haar neiging om steeds de eerste te willen zijn. Ook de intellectueele belangstelling acht ze bepaald door haar moederlijk instinct en gericht op wat leeft, op practisch helpen en genezen, om een object voor haar liefde te hebben. Haar intellect is bepaald door intuïtie minder dan door redeneering. Vast overtuigd is Gina Lombroso van de superioriteit van de vrouw: zij toch is in primitieve tijden de schepster geweest van industrie en landbouw, van moreele tradities; zij is het, | |
[pagina 434]
| |
die den man verbeterd heeft, zij is de beschermster der cultuur. Door dezelfde tegenstelling wordt het liefdeleven der vrouw tragisch: moreel en geestelijk samenleven neemt in de mannenliefde een zeer ondergeschikte plaats in (p. 108), moreele, geestelijke verlatenheid is daardoor het tragisch vrouwenlot: vandaar hare poging om zich te vermannelijken, om eigen ziel geweld aan te doen. Deze verklaring is wel zéér simplistisch en de oplossing wel eenigszins naïef: verbetering en verandering van den man. En voor vrouwen, die ongehuwd blijven eischt zij een taak, waar haar altruïsme, haar opofferingsgezindheid zich kunnen ontplooien: met een klacht over verdwenen kloosters ziet zij niet, dat het moderne leven zulke gelegenheid te over biedt in ziekenhuis, school en maatschappelijk werk. Haar tweede boekGa naar voetnoot1), waarin zij de vrouw schetst in haar levensstrijd, is dan ook één verzuchting, dat 't oude vrouwenleven beter het vrouwengeluk waarborgde, dan dat van onzen tijd. Het is een doorloopende poging de oude opvattingen omtrent huwelijk, familieverhoudingen, kinderopvoeding, met lichte moderniseering, in wezen te handhaven als voortvloeiend uit den aard der vrouw zelve. Ze verdedigt de huwelijkskeuze der ouders boven het huwelijk uit liefde, volgens haar een huwelijk uit toeval, terwijl de berekening der ouders minder kras was, dan thans die van veel jongeren zelf. Evenzoo verdedigt ze de suprematie van den man, de dubbele moraal: ze predikt vergeving voor den zondaar: want door haar vrijheid zou de vrouw wel minnaars, maar geen verzorger kunnen bemachtigen.
De meer humane opvoedingsmethoden, door Gina L. mede aan den grooter invloed der vrouw toegeschreven, geven het kind h.i. een gelukkige jeugd, maar bereiden het minder goed voor tot den levensstrijd. Zoo komt het, dat de besten vroeger ongelukkig in hun jeugd waren, maar dat ze later een draaglijk lot hadden, temidden van menschen, die door dwang een zekere mate van zedelijkheid, ingetogenheid en zelfbeheersching geleerd hadden: terwijl ze nu door de moderne opvoeding een gelukkige jeugd hebben, maar later een moeilijk | |
[pagina 435]
| |
leven, daar ze omringd en verstikt worden door begeerige, afgunstige ‘Streber’, bij wie een zoetsappige opvoeding geen enkele ondeugd heeft verbeterd en geen zelfbeheersching ingeprent. Misschien is dit niet 't eenige geval, waarin een wijs en verlicht egoisme beter het welzijn van anderen waarborgt dan een theoretisch en sentimenteel altruïsme’ (p. 228-229). Eigenaardig zijn haar beschouwingen over het leven van de werkende vrouw: de vrouw moet wel denken aan zichzelf, haar werk, haar roem, ze kan haar altruïstisch instinct niet meer volgen, en leeft dus een disharmonisch leven. Dat is de diepste grond van haar lijden. Van de ongehuwde werkende vrouwen, is het werk niet alleen surrogaat, het is zelfs opzichzelf in strijd met haar innerlijken aanleg: en toch dwingen de economische omstandigheden haar ertoe. Maar dit maakt haar niet gelukkig, want het verhindert haar haar altruïstisch instinct te volgen: ze moet vechten voor zichzelf, ze moet concurreeren... En daar het succes haar niet bevredigt, omdat ze ten slotte toch in liefde alleen voldoening kan vinden - groeien haar eerzucht, haar egoïsme zelf boven die van den man uit. Terwijl ze toch 't huwelijk wenscht, is juist haar beroep een belemmering om het te bereiken. Ze stelt hoogere eischen aan den te vinden echtgenoot, hooger eischen voor haar verder leven - voor de mannen wordt zoo'n huwelijk meer een last, dan een voordeel. Nog grooter zijn de bezwaren als huwelijk en beroep vereenigd worden. Zeer juist teekent zij de tegenstrijdige belangen van beide levenssfeeren. Zeer onlogisch is Gina Lombroso's gedachtengang echter als zij nu weer betoogt, dat de gehuwde vrouw, die haar werk opgeeft, zoo'n offer brengt, terwijl ze ditzelfde werk eerst geschilderd heeft, als een geweldpleging aan haar diepste innerlijk. Een der grootste bezwaren acht ze het telkens overgaan van de beroepssfeer tot de huiselijke sfeer: van de groote stijl van de eerste tot de kleine zorgen en zuinigheden van de tweede. Hierbij ziet ze over 't hoofd, dat de vrouw al eeuwenlang mee heeft gestaan aan 't hoofd van boerenbedrijven, hotels, winkels, groot en klein, dat in den middenstand de vrouw bedrijf en huishouden allang heeft vereenigd en dat de vrouw met haar intuitie juist een groot aanpassingsvermogen heeft, dat haar deze overgangen zeer makkelijk maakt. | |
[pagina 436]
| |
Ook laat ze niet genoeg uitkomen, dat de aard van de beroepsarbeid hier van zoo grooten invloed is. Ook aan de vrouwen uit de zeer rijke kringen wijdt ze eenige hoofdstukken. Hier vindt ze een geweldig tekort: een tekort in de opvoeding van 't meisje, in de ontwikkeling van de vrouw om haar taak in philanthropie en cultuur te kunnen volbrengen: ze schieten tekort in bekwaamheid, ze zijn ongeschikt door bovenmatige ijdelheid, door afkeer van regelmatig werken, door grenzenlooze zelfbewondering en haar levendige begeerte, dat de linkerhand wete, wat de rechter doet. Wel zijn ze intelligent en van goeden wille, hoewel ondoordacht en slordig. Gina L. beseft, dat deze vrouwen in een vicieuzen cirkel zijn bevangen; de hoogere klassen zijn cultuurloos, omdat ze geen maatschappelijke functies vervullen; en door het feit, dat ze geen functies te vervullen hebben en in cultureel verval geraakt zijn, zijn ze ongeschikt om weer te worden ingeschakeld, nu ze hun tijd met sport en zinneloos reizen en trekken zoek brengen. Ook de vrouwen dezer kringen wil ze terugschroeven tot een levenstaak van cultureelen en socialen aard. Ze vergeet, wat ze zelf als oorzaak heeft geconstateerd: de journalistiek nam haar cultuurtaak over, het georganiseerde maatschappelijk werk haar philanthropie. Het zijn merkwaardige boeken in zooverre ze laten zien, hoe geweldig de technische, maatschappelijke verschuivingen van het vrouwenleven geweest zijn, hoe diep die ingrijpen in het zieleleven van de vrouw; hoe pijnlijk het leven is juist voor de generaties, die dezen omslag beleven; maar deze boeken schieten ten eenenmale tekort in het oplossen der moeilijkheden, in het aanwijzen van nieuwe banen, van nieuwe mogelijkheden van vrouwengeluk. Het gave vrouwengeluk ligt volgens Gina Lombroso achter ons: Wijsheid is het, te redden wat er nog te redden valt, door vast te houden aan oude tradities en levenswijze, aan wat ons niet ten eenenmale ontglipt is!
Hoeveel rijper en wijzer staat de moderne Germaansche vrouwGa naar voetnoot1) tegenover de kentering in het vrouwenleven. Hoe | |
[pagina 437]
| |
ziet zij in de verscheidenheid van het heden het verdwijnen van zinneloos geworden levensverhoudingen, het groeien van nieuwe levensvormen. Haar kijk op het vrouwenleven is zooveel ruimer dan die van Lombroso's dochter, omdat ze ook ziet het diep-bevredigende van het oude vrouwenleven, van het oude familieleven, dat zoo in harmonie is met de vrouwelijke spyche; maar ze ziet bovendien het tekort van dit bestaan. Het houdt de vrouw buiten het leven, het schept voor man en vrouw gescheiden levenssfeeren. En dit is pijnlijk voor de vrouw, wier gemoed naar eenheid en harmonie haakt. Als de economische ontwikkeling het oude vrouwenleven economisch onhoudbaar maakt, wordt ook de tegenstrijdigheid van dat oude leven haar bewust. Fel reageert het oude, zelfverzekerde feminisme hierop en schept, met zijn gelijkheidsideaal, een nieuwe tegenstrijdigheid tusschen de vrouwelijke vrouw en het abstracte nieuwe type. Zoodra dit als tegenstrijdigheid tot bewustzijn komt, staat de vrouw voor nog moeilijker problemen: verzoening, synthese van 't oude vrouwenleven met de nieuwe levenseischen. Dit probleem wil Gina Lombroso zooveel mogelijk verdoezelen, ze beschouwt de ontwikkeling als een ramp, de oude verhoudingen als de alleen-zaligmakende. Anders Lenore Kühn, die het probleem tot op den grond gaat, om zoo na te gaan, welke verschijnselen in onze samenleving naar een oplossing wijzen. Een dubbele last - maar ook een dubbele vreugde is het om volledig vrouw èn mensch te zijn. En dit kan ze, als het lukt de wereld te hèrscheppen, door de moederlijkheid over de grens van 't huis heen te dragen: het sociale tijdperk is niet anders, dan het overdragen van het immanente beginsel der vrouwenwereld in de wereld: het gaat niet om het bedreigde vrouwenleven, maar om het bedreigde wereldleven (p. 34). Juist de vrouw valt deze taak toe, omdat zij als natuurwezen het moederlijke in zich heeft, dat niet op zelfhandhaving uit is, maar dat tot zorg voor het àndere leven zich voelt geroepen; in het àndere vindt de vrouw zichzelf: deze overgrijpende, zichzelf-vergetende mentaliteit maakt haar aanleg wezenlijk synthetisch, vereenigend. Over de verwantschap van de vrouw, ook van de geestelijk productieve vrouw, met de natuur, maakt Lenore Kühn fijne opmerkingen. Tot een conflict ontwaakt de vrouw, die in geestelijk schep- | |
[pagina 438]
| |
pen hare menschelijkheid wil voltooien: het is de strijd tusschen 't oude en het nieuwe geweten. Aan alle moeilijkheden en gevaren, ook aan de vreugden van deze worsteling weet ze recht te doen wedervaren. Fijn zet ze uiteen, hoe de tot zelfbewustzijn ontwaakte vrouwenwereld ook heeft te kampen met een spokenwereld van conventie's: niet alleen omdat ze tot geestelijke persoonlijkheid wil uitgroeien, ook om haar ware vrouwennatuur uit te leven verzet ze zich tegen de slavenmoraal der conventie. Niet een uitleven, dat alle levensvormen verwerpt, maar dat vormen schept, die uit echt, warm gevoel voortkomen en die getuigen van ‘rücksichtsvolle Selbstbeschränkung’. Om dit schoone ideaal te verwerkelijken, zal de vrouw steun vinden in beroepsarbeid en de daartoe noodzakelijke scholing, in wetenschappelijke vorming: ‘op alle gebied bevrijdt slechts de geschoolde geest’. (p. 114) Een persoonlijkheid wordt men door onafhankelijk inzicht, rijke ervaring, zakelijke arbeid. Het zakelijk element, d.w.z. het zich stelselmatig verdiepen in een vak van studie, in scholing voor een beroep, het uitoefenen van beroepswerk, het geldverdienen zelfs, zijn een belangrijke factor in de menschwording der vrouw. Het feit, dat ze economisch zelfstandig zich kàn redden, verheft het huwelijk; het verliest zijn karakter van bezorgd-zijn. Dit is de lichtzijde van vrouwenarbeid: het conflict tusschen huwelijk (liefde) en beroep is er de schaduwzijde van. Fijngevoelde dingen zegt ze hierover - geen oplossing geeft ze, als troost dit: ‘dat de geestelijk-bewuste vrouw vermoedelijk de grootste maat van bewust leed en bewust geluk beleeft, dat ze behalve de persoonlijke subjectieve, ook nog de zakelijke of objectieve problemen, zorgen en leed leert kennen’ (p. 141). Haar menschwording plaatst haar voor een reeks tegenstrijdigheden, die ze moet te boven komen: het dualisme van eigen leven en van de autoritaire mannelijke wereldbeschouwing; dat van zinnelijke en zielsliefde; dat van natuur en kunst, van natuur en cultuur, van ethiek en natuurlijk gevoel. Een geweldige taak, waarvoor ze van nature geschikt is: in haar is de oer-synthese gegeven, die door alle cultuurgebieden heen gedragen moet worden. Immers niet uit plicht maar van nature, in harmonie met haar diepste zelf, handelt de vrouw | |
[pagina 439]
| |
onzelfzuchtig; de moedernatuur der vrouw geeft onmiddellijk de synthese van een dualistische zedeleer! Bewust worden wat ze in aanleg de eeuwen door geweest is, dat is de richting, waarin de vrouw zich ontwikkelt. Onder bewustworden, versta men: bewùstworden wat ze geweest is - dus inzicht in de historische ontwikkeling van het vrouwenleven - en bewust wòrden wat ze geweest is, - dus van een onbewust, natuurlijk leven komen tot een bewust, synthetisch leven. Wetenschappelijke vorming is hierbij een steun, al ontveinst ze zich niet, dat het verstandelijk, analyseerend vorschen vele vrouwen tegenstaat. Van een aangelengde wetenschap voor vrouwengebruik, wil ze echter niets weten. Merkwaardig is 't, dat ze philosofische abstractie de minst geschikte vindt voor de vrouw: in deze uiterste abstractie kan de vrouw niet leven! Lenore Kühn heeft hierin gelijk, als ze onder philosofie verstaat, de vakwetenschappelijke verwording der wijsbegeerte tot kenkritiek, psychologie, historische detailstudie; maar ze heeft ongelijk tegenover de groote philosofische wetenschap, die synthetisch de wijsgeerige vakwetenschappen in een aldoordringend, redelijk begrijpen omvat, die de uiterste verfijning is der cultuur, die al het natuurlijke èn het menschelijke èn het cultureele als verwerkelijking verstaat van den Geest.
J. van den Bergh van Eysinga-Elias. |
|