| |
| |
| |
Enkele opmerkingen over Oscar Wilde.
Een jaar of tien geleden maakte De Profundis van Oscar Wilde diepen indruk op me. Het was het eerste boek dat me van hem in handen kwam; - ik las en herlas het. Maar ik begreep veel dingen niet. Ik zei me zelf - in zijn geest - dat ik zeker nog niet genoeg geleden had, om dat alles te begrijpen. Ik las, immers: ‘ik durf zeggen dat men naar de gevangenis moet gaan, om dit te vatten. En dan kan het de moeite waard zijn, naar de gevangenis te gaan.’ En ik - wilde zoo graag begrijpen. Dus vroeg ik me af: zou de bedoeling werkelijk wezen: in de gevangenis zijn, eenige jaren? of: zondigen, berouw hebben, opnieuw beginnen, kortom: leven? Als het maar dit laatste was, dan zou me zeker eens alles worden verklaard.
Jaren later vond ik een korte opmerking van Arnold Bennett over De Profundis. Bennett zegt daarin ongeveer het volgende: - Ik was samen met Mr. Henry Davray, die het boek in het Fransch zou vertalen. Davray's kennis van het Engelsch is diepgaand. Dus was ik verbaasd toen hij me, op een bepaalden zin wijzend, vroeg: wat beteekent dit? Ik dacht: is Davray er nu toch mee verlegen? Ik onderzocht den zin aandachtig, en zei: het beteekent niets. Dat dacht ik al, antwoordde Davray. We keken elkaar eens aan, maar zeiden niets meer. Maar den volgenden dag gebeurde ditzelfde nog eens, en daarna nog eens.
Dit te lezen bij Bennett, dien ik hoogschat, bracht me op- | |
| |
nieuw tot nadenken. Bennett loopt over de kwestie heen, hij wijst de holle zinnen niet aan. Maar zijn critiekje werd mij aanleiding tot het publiceeren van enkele gedachten over Wilde en zijn werk.
- Oscar Wilde was een Ier, en behoorde dus tot het land waarvan Shaw zegt dat het van alle landen Engeland het vreemdst is.
C.K. Chesterton, in zijn boek over Shaw, wijdt een geheel hoofdstuk aan de karakteristiek van de Ieren. Hij zegt daarin o.a. ‘The Irish are so clear-headed and critical, that they still regard rhetoric as a distinct art, as the ancients did. Thus a man makes a speech, as a man plays the violin, not necessarily without feeling, but chiefly because he knows how to do it’. Oscar Wilde schreef zijn boeken - vóór zijn val - doordat hij de kunst, de techniek van het schrijven verstond. Maar we moeten ons verder laten onderrichten omtrent het Iersche volkskarakter, om dit te kunnen aannemen. Want spreekt er uit Wilde's werk niet een sterke overtuiging? is het niet dikwijls scherp en raak, zoodat we denken aan een eerlijken uitingsdrang van het zelf-doorvoelde, zelf-doorleefde? Chesterton zegt verder: ‘He (Shaw) always challenges, like a true green Islander. An even stronger instance of this national trait can be found in another eminent Irishman, Oscar Wilde. His philosophy (which was vile) was a philosophy of ease, of acceptance and luxurious illusion: yet, being Irish, he could not help putting it in pugnacious and propagandist epigrams. He preached his softness with hard deeision; he praised pleasure in the words most calculated to give pain. This armed insolence, which was the noblest thing about him, was also the Irish thing; he challenged all corners’. -
Dus, dit ‘edelste in hem’ kan geen vrucht zijn van strijd en zelf-overwinning, ontplooiing van het eigen-ik? - We gelooven het gaarne - maar waarom ben ik zoo geneigd dit te gelooven?
Wilde hield zich zelf voor een individualist. In De Profundis zegt hij: ‘I must be far more of an individualist than ever I was’. Ik zou willen zeggen: vóór zijn gevangenis-tijd is hij aan individualisme niet recht toegekomen; - individualisme in de beteekenis van: zelf-verwezenlijking door zelfkennis. Wat hij kende, waren zijn kleine, onbeteekenende eigenaar- | |
| |
digheden; in den cultus daarvan zat hij verstrikt. De ware individualist zuivert en ontdoet zich van alle kleine bijkomstigheden, trachtend zijn aandoeningen te heffen in de sfeer van het algemeen menschelijke. Wilde is zóó weinig individualist, dat we in zijn werk een houdingloosheid vinden tegenover alle kwesties van godsdienst en moraal. Hij kent zichzelve niet, en dus niet: den mensch; - hij is geen psycholoog, vandaar de vele doffe plekken in zijn werk, star, levenloos. En daarnaast de schittering van zijn vernuft, zijn macht over de taal. O zeker, hij was ‘the lord of language’, maar hij begoochelt ons niet meer met zijn woordenpracht. Vooral in zijn overbekende society-plays blijkt àl zijn zwakheid. We vinden hierin de plat-getreden, stuk-geloopen moraal van het hypocrite Engeland. De handelende personen zijn òf goede, òf slechte menschen; nadere, fijnere onderscheidingen zijn er niet. Lord Goring (uit: An ideal husband) die een moreel hoogstaand mensch is (een ‘goede’) zegt evenveel geestige en ‘verschrikkelijke’ dingen als Mrs. Cheveley, de doortraptslechte vrouw. Bovendien: hun geest is van dezelfde soort. Ook de engel-reine Lady Chiltern kan eenzelfde scherpe opmerking plaatsen als Mrs. Cheveley. Van individueele psychologie dus geen spoor.
Het verleide meisje, dat moeder wordt, is slecht en praat zelf steeds over haar gebroken leven, haar onreine handen, enz. Maar eenmaal zegt ze (Mrs. Arbuthnot, in A Woman of no importance) dat haar zoon haar liever is dan haar onschuld. Waarom ze dan steeds zoo jammert over die verloren onschuld is niet recht duidelijk. Nu moet ik hierbij zeggen, dat deze laatste opmerking eigenlijk niet spontaan in ons opkomt. Want we hooren alles aan zonder critiek omtrent psychologisch juist of onjuist, omdat de personen geen oogenblik levende wezens voor ons worden. Het zijn poppen, die allen spreken zooals Wilde dat voor hen heeft uitgedacht.
Het is niet aan te nemen, dat één van deze stukken ooit goed gespeeld zou kunnen worden. Misschien in een marionnetten-theater, en dan zóó, dat we geen menschen in de popnen gaan zien. Laat hun houten armen en beenen goed kraken! Shaw zegt: ‘As far as I can ascertain, I am the only person in London who cannot sit down and write an Oscar Wilde play at will. The fact that his plays, though apparently
| |
| |
lucrative, remain unique under these circumstances, says much for the self-denial of over scribes’. Nu wordt er wel eens gezegd dat deze stukken persiflages zijn, of als zoodanig zijn bedoeld. Oscar Wilde zou een scherp oog hebben gehad voor alle dwaasheid en voosheid in de Engelsche samenleving van een bepaalde klasse. Maar het geven van een persiflage ve eischt: liefde voor het onderwerp - d.w.z.: haat voor den bestaanden toestand, liefde voor het ideaal dat men ziet; of deze te samen: ernst. En van ernst is in deze stukken niets. We zouden hoogstens kunnen zeggen dat Wilde zich over menschen en toestanden vroolijk maakte, dat hij een luchtige minachting voor hen aan den dag legde, het kluchtig vond hen te laten betalen voor het schouwspel van hun eigen kleine dwaasheden. We zouden deze stukken dan slechte persiflages kunnen noemen. Ze zijn rondom, in alle opzichten: spel. En zijn geestigheden dan, zijn bekende epigrammen en paradoxen? Ja, ze zijn hierover uitgestrooid, royaal en onachtzaam, zonder er op te letten waar ze neer kwamen. Ze zijn als ruwe korrels zout over een laf gebak, en kunnen de smakeloosheid van het geheel niet redden. Dus: afwezigheid van psychologie; een klein-burgerlijke moraal; (hoe vreemd dit moge klinken bij het werk van den aristocratischen dandy; - trouwens, hoe gekker hoe beter, zou hij zelf zeggen) losse, niet ter zake doende epigrammen. Ziehier de vier society-plays. Mocht ik niet zeggen dat hij een nog gering individualist was?
De tachtiger beweging in ons land is in de aller-individueelste uiting van aller-individueelste emotie doodgeloopen. De aesthetische beweging in Engeland, waarvan Wilde de leider was, verliep bij hem zelf in perversiteit. Maar wie zou een beweging willen veroordeelen om haar ondergang? We zullen uitsluitend vragen naar het goede dat ze heeft voortgebracht. Wilde's aesthetisme was zijn natuurlijke gave. Ik zou durven zeggen dat hij zich opwierp als leider van deze richting, omdat het hem geen inspaning kostte, omdat hij er zich plotseling bekwaam toe wist, toen de geldnood drong. Maar de kracht en schittering van deze natuurlijke gave heeft hem nooit in den steek gelaten; of misschien deed ik beter te zeggen: heeft hij zelf nooit overboord gegooid. Men spreekt van ‘a hard, gem-like brilliancy’, en we vinden die in al zijn werk, in
| |
| |
Salome zoo goed als in De Profundis. Wanneer Wilde uit innerlijke overtuiging rijkdom van taal, van klank en beelden had gepredikt, dan zou hij waarschijnlijk later, uit sterker overtuiging, dit alles van zich hebben afgestooten. En wel sprak hij graag van zijn ‘vita nuova’, nadat hij de nederigheid had gevonden als laatste levenskracht in zijn ontrafelde zelf, maar de vorm van zijn uiting veranderde niet. (Met uitzondering van enkele verzen uit The Ballad of Reading Gaol.) Er is, dunkt me, geen duidelijker - wel een triester - bewijs voor de machteloosheid van zijn bekeering. Tot het goede van zijn werk behoort dan Salome, en A Florentine Tragedy. Wilde heeft Salome in het Fransch geschreven - ik denk uit overmoed. Het stuk is van een mooie, strakke gebondenheid; zelf zegt hij: ‘like a piece of music’. Maar het is gevaarlijk, de kunsten met elkaar te vergelijken: de verschillen blijven altijd zoo veel grooter dan de overeenkomsten. Gebondenheid van litteraire vorm kan beteekenen: een streng logisch aaneensluiten, uit elkaar voortvloeien van de perioden, voorname strakheid van lijn, evenwicht in de verhouding van hoofdzaak en onmisbare bijkomstigheid. En dan kan het beteekenen - en dit ligt in Wilde's woorden opgesloten - een vasthouden, telkens weer gebruiken en varieeren van een zelfden volzin of gedeelte daarvan. Bij het begin van het stuk b.v. wijst een page op de maan en zegt: ‘elle a l'air très étrange, elle ressemble à une femme morte’. Dit motief wordt dadelijk daarop overgenomen door den jongen Syriër: ‘elle ressemble à une princesse’. enz. Nog eens nemen ze ditzelfde op. Later zegt Herodes: ‘la lune a l'air très étrange ce soir, on dirait une femme hystérique’. De eerste soort gebondenheid is met geen muzikalen vorm te vergelijken; de tweede desnoods wel - we kunnen dan b.v. denken aan een rondo. Ze heeft zeer
zeker haar bekoring: ze zal ons, vooral in het begin, sterk boeien. Maar onze aandacht verslapt, wanneer er te weinig nieuwe motieven komen, en het oude te vaak weerkeert. De schrijver is aan dit gevaar niet altijd ontsnapt. A Florentine Tragedy staat m.i. als kunstwerk hooger. Hierin, en in zijn sprookjes, is Wilde op zijn best. Hier alleen de gebondenheid van de eerste, zuiver-litteraire soort. Natuurlijk moeten we het werk achten te beginnen, waar Wilde het begonnen is. Men heeft
| |
| |
gemeend er een stuk vóór te moeten schrijven, om aan te vullen wat ontbrak. Maar er heeft geen woord ontbroken. Blijkbaar is het voor een leek moeilijk te begrijpen, hoe 'n bewuste keuze een schrijver doet met den aanvang van eenig werk. Het kleine voorspel van Sturge Moore verslapt het ontwerp van Wilde. De echtgenoot, die 's avonds laat na dagen afwezigheid in zijn huis terugkeert, ziet zijn vrouw met een vreemde - een jong edelman, die aan haar voeten zit en luit speelt. Aldus de aanvang. De echtgenoot toont ons zijn geestelijke meerderheid over hen, door hen, onwillens, hun schuld te doen belijden, en, als hij met den jongeling gaat duelleeren, ten slotte ook zijn lichamelijke overmacht. De minnaar, - die gedood wordt - deze derde die tusschen man en vrouw is getreden, heeft bij beiden een besef gebracht dat hen in elkaar's armen voert, en dat ze aldus uiten: gij waart zoo sterk, en ik heb het nooit geweten! - gij waart zoo schoon, en ik heb het nooit vermoed!’
Deze kleine tragedie berust dus op het primitieve, algemeengeldende: de vrouw wil in den man kracht, de man in de vrouw schoonheid.
Wilde heeft dit sober en sterk uitgebeeld, zonder zich verder om individueele psychologie te bekommeren. Gelukkig!
Zijn sprookjes staan hiermee op één lijn. Het sprookje vereischt individueele psychologie noch individueele moraal. De deugd wordt beloond, de ondeugd gestraft. De personen zijn dragers van één enkele menschelijke eigenschap: hebzucht of offervaardigheid, afgunst of belangelooze liefde, nederigheid of trots, wreedheid, baatzucht, enz. Echte menschen, zooals wij die zien in hun vele en vaak tegenstrijdige hoedanigheden, zijn er in de sprookjes-wereld niet. Geen enkelen levenden mensch heeft Wilde geschapen - met uitzondering misschien van ‘the man who had to swing’ uit The Ballad of Reading Gaol. Het schrijven van een goed sprookje vraagt nederigheid, een liefdevol zich neerbuigen, bezien en beluisteren van alle dingen dezer aarde. Een ‘imaginative sympathy, which in the sphere of art, is the sole secret of creation’, zooals hij zelf in De Profundis zegt, - een fijn en machtig taalgevoel. En dan de humor, die zoovele tintellichtjes en lichte lachjes aan het sprookje geeft.
Ik wil dezen tragischen mensch in geen enkel opzicht te
| |
| |
kort doen. Van zijn vier society-plays heb ik gezegd dat ze te hard en te doodsch waren voor humor. Maar nu denk ik, naast de sprookjes, aan menig kort verhaal, dat soepel is en den zachten glimlach van humor heeft. En zijn werk, dat het grootst is door menschelijkheid is stellig de Ballad of Reading Gaol. Ik noemde al even ‘the man who had to swing’, en ik aarzel hem aan te duiden met den banalen titel van ‘hoofdpersoon’. Hij leeft fel en duidelijk voor ons - in zijn laatste levensdagen. Hoe prachtig van eenvoud en directheid is al dadelijk het eerste couplet:
He did not wear his scarlet coat,
For blood and wine are red,
And blood and wine were on his hands
When they found him with the dead,
The poor dead woman whom the loved,
Wilde komt hier tot een zelf-overgaaf in mede-gevoel dat ik nergens anders bij hem ken. ‘And, though I was a soul in pain, my pain I could not feel’. Maar het diep-gevoelde ‘yet each man kills the thing he loves’, is toch eenzijdig. Het menschelijk onvolmaakte van onze liefde mag verwoestend zijn, - de goddelijke vonk, die er in gloeien kan, is een levenwekkende kracht. - Wilde heeft ook de nederigheid gekend vóór hij het wist. Ze maakt zijn sprookjes lieflijk en eenvoudig, terwijl in De Profundis, waarin hij zegt haar op 't laatst te hebben gevonden, zoo ontzettend veel hoogmoed is. Hoogmoed, die bijna tot waanzin stijgt. Wat b.v. te zeggen van het volgende: ‘When ever the last trumpet shall sound, I will present myself before de Sovereign Judge with this book in my hand, and loudly proclaim: Thus have I acted; these were my thoughts, such was I...... Even as thou hast read my inmost soul, Power eternal! assemble round thy throne an innumerable throng of my fellow-mortals, let them listen to my confessions, let them blush at my depravity, let them tremble at my sufferings; let each in his turn expose with equal sincerity the failings, the wanderings of his heart, and, if he dare, aver I was better than that man!’ - Is het niet pijnlijk en deerniswekkend als de woorden van een geestes-zieke? Dit, en enkele stukjes van een zelfde strekking, zijn in veel uitgaven
| |
| |
weggelaten. Ik meen, dat ze in een Duitsche uitgaaf te vinden zijn. Bennett zegt: - en er is haast iets hardvochtigs in die woorden - ‘Waarom ze weggelaten? ze zijn zoo typisch Wilde’. En zoo zijn we dan aangeland bij De Profundis - met the Ballad of Reading Gaol zijn laatste werk. De Profundis, dat een biecht had moeten zijn, en dan misschien onwetens een kunstwerk was geworden; - maar geen biecht is, en slechte litteratuur. Ik geloof niet dat Wilde bewust onoprecht is in dit boek, zooals men wel heeft beweerd; evenmin, dat hij volstrekt niet uit de diepten kón roepen. Ook ben ik het niet met Ingleby eens die zegt: ‘but in every thing that he wrote, he wrote from the outside’. Neen, er zijn grootsche, eerlijke brokstukken in dit werk. Maar er is geen eenheid in; het zijn de verwarde kreten van een ongelukkigen, vechtenden mensch. Ik betwijfel het, of Oscar Wilde ooit een echt kind is geweest - maar een werkelijk volwassene is hij nauwelijks geworden. Hoeveel kinderlijken hoogmoed en koppigheid herkennen we in hem. Een kind is zelden nederig; het zal wel onder een vloed van tranen het bedreven kwaad bekennen, maar hoe gauw richt het zijn hoofdje weer op, en werpt een gedeelte van zijn schuld op anderen! En dan weet het kind, de jonge man, ook alleen maar zèlf wat goed voor hem is. Over zijn speciale geval kan alleen hìj oordeelen en hij wijst hooghartig alle hulp, geboren uit ervaring van anderen, af. Zoo heet het dan ook bij Wilde: ‘neither religion, morality nor reason can help me at all’. Toch zegt hij later, over den Christus sprekend in woorden van diepe bewondering en liefde, o.a.; ‘His morality is all sympathy, just what morality should be’. Dus ook den Christus kon hij niet tot voorbeeld nemen. Ik bedoel hiermee niet dat hij de Christelijke moraal had moeten omhelzen, hoewel het een laffe verontschuldiging is, te zeggen: ‘I am one of
those who are made for exceptions, not for laws’. Maar hij noemt Christus: ‘the supreme individualist’, en zegt: ‘I must be far more of an individualist than ever I was. Indeed, my ruin came not from too great individualism of life, but from too little’. Maar dat zich in zijn self-development ook een individueele moraal zou moeten ontwikkelen - hij was immers geen a-moreel mensch - schijnt niet bij hem op te komen.
| |
| |
Hij gaat voort: ‘religion does not help me. I feel as if I would like to found an order for those who cannot believe’ - en hij draaft door op dit thema: ‘a priest in whose heart peace had no dweiling’ - enz. Ik weet wel dat Wilde bedoelt: de godsdienst zooals die in onze kerken beleden wordt, kan me niet helpen - en ik denk ook weer aan Chesterton: He always challenges - in words, most calculated to give pain’. Maar die uitdagende toon past hier al héél slecht, en laat zich met nederigheid niet rijmen. - En is dit niet een veel voorkomende trek bij jonge menschen - bij vrouwen misschien vooral - hun smart de allergrootste te vinden, zich zelf den zwaarst-beproefden, ongelukkigsten mensch? Hoe dikwijls hebben we het al gehoord: Wat ik beleefd heb - of: Ik geloof niet, dat het leven mij nog iets te leeren heeft! - We treffen dit veelvuldig bij Wilde. b.v.: ‘Better than Wordsworth himself I know what Wordsworth meant when he said: ‘suffering is permanent, obscure and dark, and has the nature of infinity.’ Of ‘Certainly no man ever fell so ignobly, and by such ignoble instruments as I did’. Ook verontschuldigt hij zijn daden, als kinderen doen, en vindt zijn geval wel heel bijzonder. B.v. ‘and as life be, as it surely is, a problem to me, I am no less a problem to life. People must adopt some attitude towards me’, enz. Of: ‘I can claim on my side that if I realise what I have suffered, society should realise what it has inflicted on me’. En ‘People thought it dreadful of me to have entertained at dinner the evil things of life. But then, from the point of view through which I, as an artist in life, approach them, they were delightfully suggestive and stimulating’.
- Soms komt het mij voor dat Wilde tot frazes geraakt door het zeer doorvoelde, zuivere heen. Hij kent dan geen grens meer, gaat één stap te ver, - en zijn woorden zijn plotseling hol en waardeloos. Dit is misschien karakteristiek voor hem, of voor een ieder die nog maar kort aan het denken is gegaan. Zoo praat hij over de smart, die zuiver is en geen masker draagt, en hem soms voorkomt de eenige waarheid te zijn, en blaast zich zelf op tot deze fraze: ‘out of sorrow have the worlds been built, and at the birth of a child or a star there is pain’.
- Dan is er nog één ding waarop ik wil wijzen. Wilde
| |
| |
heeft m.i. het eerlijke voornemen gehad zijn straf en schande te verwerkelijken in zijn verder leven, er niet bij te blijven stilstaan, voorál niet: ze te ontkennen. Hij praat van: a frank acceptance of all experiences, en zegt: ‘to deny one's own experiences is to put a lie into the lips of one's own life’.
Dit is heel juist gevoeld; maar nu draaft hij weer door; het is of hij alle mooie gedachten ad absurdum moet voeren. Want hij gaat voort: ‘And if I then am not ashamed of my punishment, as I hope not to be, I shall be able to think and walk and live with freedom’. Dit is een verwarring van de begrippen: zich niet schamen, het gebeurde kunnen verklaren, en: niet het verdere leven onder de schaamte gebukt gaan.
En dan: ‘but in a manner not yet understood of the world, he (Christ) regarded sin and suffering as being in them selves beautiful holy things and modes of perfection. The moment the prodigal son fell on his knees and wept’...... was een heilig oogenblik in zijn leven. En berouw hebben beteekent: inzien wat we misdaan hebben. Maar hoe kan het ooit beteekenen dat onze slechte daden zèlf mooie en heilige oogenblikken in ons leven worden? Ik zie hier de schoonheid niet van in, en allerminst de noodzaak. We kunnen ons verleden veranderen; - ja, ieder normaal mensch doet dat. Of moet ik zeggen: het leven doet het voor ons? We zien, ouder geworden, onze jeugd anders dan toen we er midden in stonden. Vele dingen van toen hebben hun belangrijkheid verloren; - we glimlachen nu om menige zwaar gevoelde ‘zonde’. Want we gaan ons verleden begrijpen, maar dat houdt tevens in dat we ons zullen schamen over menig z.g. ‘heldenfeit’ uit onze jeugd. Maar al onze leelijke kleinheid gaan zien als mooi en heilig? - Neen. ‘It seems a very dangerous idea. It is, - all great ideas are dangerous. I daresay one has to go to prison to understand it’. Heeft Wilde met deze laatste toevoeging onzen twijfel en critiek willen smoren? - Ja, als we jong zijn, dan zwijgen we, en durven niet begrijpen. Maar we vergeten niet, en later wordt onze critiek des te scherper.
Elisabeth Zernike.
|
|