| |
| |
| |
Binnenlandsch overzicht.
24 Januari 1925.
De nadering der verkiezingen wordt voelbaar aan een toenemende roerigheid welke zich het eerst vertoond heeft binnen de roomsch-katholieke staatspartij. Na het telegram van prof. Aengenent aan den heer van Wijnbergen mag men vermoeden dat het Michaëlisme niet tot een openlijke breuk in die staatspartij zal leiden, immers dat van invloedrijke zijde het uiterste zal worden aangewend om zulk een breuk te voorkomen. De houding van den heer Nolens schijnt er mede op berekend, den radicalen elementen het verblijven in de partij niet onmogelijk te maken. Doch al blijft de uiterlijke eenheid der partij vooralsnog behouden, de kracht die zij in een der bondgenootschappen, welke voor haar openstaan, zal kunnen ontwikkelen, is van iets anders dan den uiterlijken schijn afhankelijk. Dat de Michaëlisten de partij in voldoende mate zouden gaan beheerschen om een vruchtbaar katholiek aandeel in eene regeeringspolitiek, van een katholiek-sociaaldemocratisch-vrijzinnigdemocratisch accoord uitgaande, te verzekeren, is in de hoogste mate twijfelachtig. De roomschkatholieke staatspartij steunt nu eenmaal niet alleen op de katholieke minderheid van boven den Moerdijk, maar ook op de massa der bevolking van Noord-Brabant en Limburg, en dat deze laatste reeds in belangrijken getale de leiding van haar ondernemersstand zou verlaten, moet nog worden gezien. Nu is een nieuwe oriëntatie der katholieke staatkunde door den heer Nolens alleen in uitzicht gesteld (of tenminste, niet onmogelijk genoemd) voor het geval de bestaande coalitie niet langer bruikbaar bleek, en tot gemeenmaking der overtuiging van hare onbruikbaarheid zal bij de katholieken, die als verreweg sterkste groep op zoo gunstige voorwaarden aan die coalitie hebben kunnen deelnemen, heel wat behooren. Doch gunstig blijven de voorwaarden alleen, wanneer hunne staats- | |
| |
partij niet te zeer innerlijk verdeeld is, en zij dus ieder oogenblik de gelegenheid behoudt, het gewicht van haar
getal in volle zwaarte te doen gevoelen. Hapert bij de katholieken de eendracht, dan ontglipt hun onmiddellijk de leiding en wordt tevens de coalitie machteloos. Het gebeurde met de vlootwet heeft genoeg doen zien wat daarvan de gevolgen zijn. Herhaling van het toen vertoonde moet voor de coalitiebelangen noodlottig blijken, - maar hoe zulke herhaling te ontgaan? Naarmate de coalitie langer op het formidabel lijkende getal van haar numerieke overwicht zit te staren, moet bij elk harer groepen levendiger worden gevoeld hoe weinig met dat getal ten bate van de particuliere verlangens van ééne groep valt uit te richten. En de particuliere doeleinden zijn bij elk der drie zoo welbewust en zoo machtig!
Het moeten sterke samendrijvende krachten zijn, die desondanks de coalitie hebben kunnen vormen en haar bijeenhouden. Welke deze krachten in het verleden zijn geweest, daarnaar behoeft men niet te vragen. De coalitie is in haar geboorte geweest een anti-schoolwetverbond. Nu hare actie als zoodanig succes heeft gehad, leidt zij haar recht op voortbestaan niet ongaarne af uit de noodzaak eener algemeenchristelijke defensie. Zij kiest daarmede een èn voor zichzelve èn voor de waardigheid van ons openbare leven niet onbedenkelijke leus. Wordt die defensie te nadrukkelijk gerechtvaardigd door op anti-godsdienstige excessen bij de tegenstanders te wijzen, de vraag ligt voor de hand, of medeplichtigheid daaraan dan waarlijk het gemeene kenmerk is van ieder die niet verkiest de staatkundige overmacht der christelijke partijen te helpen bestendigen? Wordt met voorliefde van de conserveerende werking der christelijke geloofsovertuiging op het maatschappelijk bestel gewaagd, er zal worden opgemerkt dat zoolang het Christendom bestaan heeft, de overtuigingen omtrent zijne hoofdwaarheden velerhande geweest zijn; dat zij het nòg zijn, en dat velen buiten de christelijke partijen gevoelens, voor hun stille zekerheid door den naam van Christus geheiligd, met innigheid belijden; - dat overigens de geschiedenis uitwijst, hoe nadeelig steeds voor elk levend Christendom de vereenzelviging geweest is, in den mond van ijverzuchtigen, van den godsdienst met eenig maatschappelijk belang. Het Christendom heeft èn de strekking èn het ver- | |
| |
mogen, het teerste van onze ziel aan deze aarde en haar tegenstrijdigheden te onttrekken. Tegenover Hem die gezegd heeft: ‘mijn koninkrijk is niet van deze wereld’, moeten de beleiders der ‘christelijke’ staatkunde dikwijls in hun innerlijk beschaamd staan. Het kan niet anders; - en zulke schaamte niet te schromen, is teeken van zedelijk verval. Dit is van velen het
hoofdbezwaar: dat uitoefening van macht, op deze leus verworven, ons openbare leven verontreinigt en naar beneden haalt.
Niet minder ergerlijk is voor ons gevoel de poging tot beslag op de nationale leuze, die de christelijke partijen zich maar al te dikwijls veroorloven, ondanks de omstandigheid dat bijna elke vaderlandsche gedenkdag een diepgaand waardeeringsverschil tusschen coalitiegenooten aan den dag doet treden. Wij hebben voor die verschillen vollen eerbied en missen liefde voor gecommandeerde feeststemmingen. Ons nationaal verleden is verscheiden genoeg om, bij opgewekte herinnering, velerhande hedendaagsche gemoederen om de beurt te kunnen sterken. De krachten die er in schuilen, worden in hare som geensdeels door één der thans bestaande partijen of groepen van partijen bij uitzondering vertegenwoordigd of uitgedrukt, en elke poging zich te dezen opzichte een monopolie of zelfs maar een voorrang toe te kennen, doet wantrouwen ontstaan in de kracht en paraatheid der politieke overtuigingen die de eenige bestaansreden eener politieke partij zijn en het eenig kenmerk waarnaar zij beoordeeld moest willen wezen.
Wanneer ondanks dit al de coalitie in het leven blijft, moet dit geschieden ten gevolge eener oorzaak die haar niet zoozeer naar buiten werkende kracht ingiet dan wel haar verhindert te sterven. Men stemt dikwijls rechts omdat men eene regeering wil en niet gelooft dat links deze kan vormen. De omstandigheden vereischen eene zeer actieve en zeer vooruitziende regeering. Liever de som van activiteit en vooruitziendheid aanvaard (hoe groot of klein die dan wezen mag) die rechts ontwikkelen kan, dan links opnieuw in de gelegenheid te stellen haar volslagen onmacht tot regeeringsvorming aan den dag te leggen. Of is er eenig uitzicht dat ‘de linkerzijde’ (als men het cadaver nog een naam geven wil) thans slagen zou in de taak die zij in de personen van Troelstra en Bos in 1913 nederlegde? Daartoe zou bij de sociaal-democraten
| |
| |
de wil tot slagen moeten bestaan, en die wil heeft sedert zonder ophouden ontbroken. Integendeel is het politieke spel van die zijde er bij voortduring op berekend geweest, voor het geheele land de samenwerking van christelijke en sociaal-democratie smakelijk te maken die in enkele gemeenten werkelijk bereikt is, maar (voegt de ervaring er bij) nergens uitredding heeft gebracht uit de realiteit der bestaande moeilijkheden, integendeel deze ongemeen heeft vergroot. Indien men zorg draagt, geen klanken te herhalen maar de woorden haar eigenlijken zin laat behouden, erkent men grif dat op het oogenblik de sociaal-democratie behoudspartij bij uitnemendheid is. Zij klampt zich vast aan de voordeelen die de lang nawerkende economische verbijstering van 1918 de Nederlandsche arbeidersklasse deed verwerven, en waant dat deze klasse, nu het uitzicht op de mogelijkheid van behoud onzer volkswelvaart geheel gewijzigd is, zou mogen beveiligd blijven tegen den eisch van harder werk om lager loon; - beveiligd niet door eigen economische zwaarte, maar door de dommekracht van haar getal. Op het oogenblik dat die voordeelen in '18 werden opgeëischt, heette dit te geschieden bij voorbaat, als op afrekening van den zegen dien de socialisatie immers weldra over den arbeider zou gaan uitstorten; - over de socialisatie zwijgt men nu in alle talen, maar wat bij handhaving der van ouds beproefde productiesystemen -andere laat blijkens de ervaring de werkelijkheid van heden niet toe - onduldbaar klassevoorrecht blijkt, daarnaar steke niemand de hand uit! Er zijn er bij rechts gelukkig velen, die toonen in te zien wat bij toegeven aan dezen eisch van de kapitaalvorming, waarin voorshands Nederlands heil ligt, terecht zal komen; die inzien dat handhaving der loonen op hooger peil dan door de economische wetten gerechtvaardigd wordt, de arbeidsgelegenheid vermindert en de met moeite bewaarde koopkracht van het Nederlandsche betaalmiddel bedreigt;
dat het nivelleeringsstelsel, op de bezoldiging der personen, werkzaam in openbaren dienst toegepast (en slechts flauwtjes, zonder overtuigingsmoed, herzien) medeoorzaak is van een belastingdruk op de burgeren hoogere klassen die met berooving gelijkstaat, immers tal van belastingschuldigen noodzaakt, ter voldoening van den fiscus hun kapitaal aan te tasten; - dat op al dergelijke wijzen de paarden achter den wagen blijven gespannen. Er zijn er
| |
| |
zoo bij rechts; - maar er zijn daar helaas ook al te velen, die den moed missen, hun eigen arbeiders-partijgevolg van de staar te lichten. Van de roomsch-katholieke staatspartij moet dit helaas het eerst en het meest worden gezegd, en het is dan ook naar deze zijde, dat de sociaal-democratie bij voorkeur het net uitwerpt.
Zoo zij vangst heeft, de heer Marchant kondigt aan, mede van de visch te willen nuttigen.
Mocht hij op economisch gebied nog wat rose schijnen, hoe fel rood is zijn ontwapeningspolitiek geworden!
Deze scharlaken staatkunde wordt, elders in deze aflevering, geacht in een kermispak te steken. Het oordeel is hard; - is het onverdiend? Zóóveel achtten wij gewonnen, dat algemeen inzicht der bezadigden in versterking van internationalen waarborg, in verscherping van internationale verantwoordelijkheid, geenszins in eenzijdige nationale ontwapening welke de zuiverheid van dien waarborg verijdelt en die verantwoordelijkheid ontwijkt, het doel had erkend, waar het streven naar hooger peil van statensamenleving op aan had te sturen; een doel dat, indien bereikt, ontwijfelbaar tot vermindering van bewapening zou moeten leiden. De weg is lang, vol verdrietelijkheden en teleurstellingen. Maar geen andere ligt open. Nederland de klaplooper op anderer deugd; - voor het land van Grotius een onwaardig toekomstbeeld!
Op den weg dien Mr. Marchant, om mede bij eene ‘democratische’ coalitie te kunnen belanden, prof. van Embden natreedt, zal geen liberaal hem volgen.
Bestaan er dan nog liberalen?
Op het oogenblik dat zij ‘neutrale’ dwergpartijtjes opslokken wilden, hebben zij hun ouden naam vergooid, en daarbij in aanzien geenszins gewonnen. ‘Wij zijn zoo kwaad niet’, scheen men te zeggen. Een uitlating hier die socialisten misschien ietwat smaken kon, een programartikeltje dáár dat clericalen, wie weet, een weinig vleide; - en daarbij de naam met het nobel verleden ingeboet! Men scheen haast de partij geworden van het ‘eenigermate’ toegeven aan anderer beginsel. Heeft de Vrijheidsbond daarmede het getal zijner afgevaardigden nog een ietsje boven de laagte gehouden waartoe hij anders zou zijn vervallen? Mogelijk; misschien ook dat niet eens; maar het geloof in de liberale gedachte
| |
| |
is er in den lande stellig niet door gesterkt, en dit was juist het eerste, het was het eenig noodige.
Indien iemand clericaal denkt, dat hij clericaal stemme. Indien iemand socialistisch denkt, dat hij bij rood ga. Indien iemand een amusements- of een onderofficierenpartijtje noodig acht, dat hij trachte die op de been te houden. Onze taak is het niet, den afkeer, dien clericaal en socialist instinctmatig van ons gevoelen, ‘eenigermate’ te verzachten, noch om haven des behouds te zijn voor wie zich op te rank vaartuig buitengaats begaf, maar het magazijn te bewaren waar men, vroeg of laat tot het inzicht genoopt dat ons land zonder medewerking der liberale gedachte niet te regeeren valt, dit arikel in voorraad vindt. Met zijn hoevelen pakhuisknechts wij op zeker oogenblik zijn, is van minder gewicht dan de hoedanigheid der ons toebetrouwde waar.
Verlangen wij dat de Vrijheidsbond zich hiervan bij toeneming doordrongen toone (en dat wij daarvan eerlang het teeken mogen zien in wederopvatting van den liberalen naam), het onlangs opgerichte Vaderlandsch Verbond wenschen wij slechts een stille begrafenis toe. De zaak is dat in het erf van Mr. van Houten (zonder diens zegen nemen wij aan, immers het eerste gevolg blijkt uitwerping van mej. van Dorp) de heeren Faubel en Simon Maas zijn gedrongen, en dat zij op dat erf eene rood-wit-blauwe vlag hebben geheschen waaromheen zich eenige goedwillige Nederlanders verzameld hebben die verzekeren dat zij noch rechts noch links staan. Beteekent dit dat zij noch gezien willen worden in het gevolg van de heeren Nolens, Rutgers, Schokking, noch in dat van de heeren Albarda of Marchant? Welnu er zijn meer zoo; het geheele bestaan van den Vrijheidsbond berust op de onderstelling dat er genoeg zoodanigen gevonden worden om in eene staatspartij vereenigd te blijven. Om die met goed gevolg te doen werken is, onder meer, eenige partijdiscipline noodig. De liberale partij heeft het, in haar grooten tijd, met een minimum daarvan gesteld; maar wij leven niet meer in dien grooten tijd. Te doen of zij aan kracht volop hadden, zóóveel over, dat zij met een gedeelte er van studentikoos mogen spelen, past geen liberalen van thans. En anders dan spel kan ik in den opzet niet zien. Eerst de verzekering, dat men het aantal programs niet wil vermeerderen.
| |
| |
Men houdt woord, want men schrijft vervolgens, onder den naam van ‘grondslagen’, slechts liberale beginselen na. Dan eene schuldbelijdenis: eigen laksheid heeft het tot de ziekte, die onze staatkunde verteert, laten komen. Gevolg: wij zullen ons beteren, en voortaan strijden met en voor de liberale partij? O neen, wij richten een nieuwe partij op, een ‘Vaderlandsch Verbond’. Of men zich het uitsluitend recht verwerven kan op zulk een naam, door in zijn oproep van het ‘dierbaar vaderland’ te spreken? Een partijnaam moet en mag niet door ieder ander eerlijk man gedragen kunnen worden, of hij is de ware niet. ‘Vrijheidsbond’ is al erg, maar dit is erger.
Zoo de heeren Dresselhuys, van Gijn c.s. den naam ‘Vrijheidsbond’ eens af wilden leggen, zou men hem niet als occasietje kunnen aanbieden aan de heeren van de nieuwe partij? Immers deze wijst er, na hare acht liberale programpunten uitgeschreven te hebben, nadrukkelijk op, dat hare leden geheel vrij blijven op tal van punten van practisch staatsbeleid, zooals bijvoorbeeld de handelspolitiek van den staat. Een los-en-liberen armzwaai voor de economische overtuigingen van den heer Simon Maas, dit schijnt bij de oprichting der partij voorwaarde geweest te zijn. De voorvechtster bij uitnemendheid der kiesrechtherziening, onder de ‘grondslagen’ zoo op den voorgrond gesteld, is op dit nieuwste vrijheidsaltaar reeds geslacht.
De oprichting dezer nieuwe partij schijnt mij geen gezondheidsboodschap, maar zelf ziekteverschijnsel.
| |
27 Januari.
Het komt mij voor dat de heer Dresselhuys, bij de Lelyhulde daareven, de namen liberaal, liberale gedachte, liberaal erfgoed, schier bij uitsluiting, met een juist begrip van de waarde der traditie die zich daaraan hecht, heeft gebruikt. Wanneer zal het officieel gebruik dit officieuse bekrachtigen? In den naam ‘Vrijheidsbond’, waaronder geene zege is behaald, kan niets te loor gaan, dat ‘Liberale Partij’ niet met woeker terug zou geven, en juist tegenover de betuiging van ongeloof, die in het optreden van het ‘Vaderlandsch Verbond’ ligt, ware het in zelfverzekerdheid opsteken der oude vaan het passend en in tactisch opzicht juiste antwoord.
C.
|
|