De Gids. Jaargang 89(1925)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] Verzen. Magdalena. I. Zij slaapt bij kramers en soldaten, verstooten en tersluiks begeerd, en weet zich voor een paar ducaten in aller eeuwigheid onteerd. Haar lijf ligt aan den avond open: een vijver-spiegeling der maan... hoe vloeken zij hun wufte koopen als ze verzadigd van haar gaan! Zij slaapt bij kramers en soldaten: een roos van ruw ontblaârd genot, met elk ontwaken meer verlaten en dreigender bespot. [pagina 97] [p. 97] II. Mijn dartel hart kromp aan den vloer, ontbond gij zelf mijn zwaavlen haren? Hoe zou uw zegen mij bewaren, een in den dood gevloekte hoer? Was het tusschen mijn grage handen uw eigen stille bleeke voet? of enkel 't merkmaal dezer schande, die mij voor dwazen buigen doet? Gij liet mij als een kwezel achter onder den steenworp van hun spot, en toch... mijn leed werd eindloos zachter, nu ik u begaan weet met mijn lot. [pagina 98] [p. 98] III. De horzels nemen van uw wonden den laatsten teug onschuldig bloed, en die uw dood in vrees omstonden, dobblen al schertsend om uw goed. De schreeuw van aasvogel en gier steelt van uw lippen 't stervens-zwijgen, zóó, uitgeschud door mensch en dier, zijt gij, o Troost, mij eindlijk eigen. De nacht valt, een leprozen-kap, over de wreedheid van uw lijden en ziet - één hand reikt aan ons beiden den harden bedelnap! [pagina 99] [p. 99] IV. In den oksel neergeworpen van de meest verdorven stad, is zij zorgeloos gestorven, toen zij âl verloren had: tusschen kannen en gebroken kroezen achteloos verzaakte. Over hoofd en dorre knoken legde geen het dooden-laken. Zwanen drijven, haar ter zijde, naar het kleine eiland, waar de duiven hare komst verbeiden en de hagen, zwaar van rozen... [pagina 100] [p. 100] Terugkeer. Waar het leven klein is en verborgen achter een bedeesd gordijn heeft zij zich ontsteld geborgen en zich in den bangen kerker andrer zorgen neergezet. Willoos op haar moe-gewerkte handen rust de schaduw van het licht en de pijn van een verlangen graaft zich bloot in haar gezicht. Waar het leven klein is en verborgen achter een bedeesd gordijn heeft zij zich voorgoed geborgen tusschen muur en lampenschijn. [pagina 101] [p. 101] Herinnering. Hij was verlegen en het liefst alleen gebleven met droom en spel. En heen- gevlucht uit hun luidruchtig leven, maar telkens werd hij teruggedreven en moest zich smadelijker geven... Tot hij onder den dans der voorjaarsregen den glimlach van het water zag bewegen en naar die vreugde loom is afgestegen. [pagina 102] [p. 102] Erfhuis. In de beslotenheid der oude wanden hangt zorgeloos uw eenzaam beeld, boven den vastberaden greep der handen: een glimlach, beuzel en verveeld. Uw blik, die eens een vorst ontmande, is in het bleeke licht vergeeld, het keurs, dat sluw uw leest omspande, beurtlings door vocht en zon bespeeld. Zij laten u in deze schande: een veil, versleten vrouwebeeld... En verder grijpen hunne handen naar wat hun baatzucht reeds verdeelt. H. van Elro. Vorige Volgende