De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
[pagina 202]
| |
II.
Penthesileia slaapt -
de laatste vrouw,
die haar omarmen mocht
en sluimeren in 't warme schaduwrag
van haren flank, bezweek,
en ligt zacht-schreiend
ergens in de tent;
buiten den samenhang
van 't zwalpend bloed
achteloos weggelegd...
Penthesileia slaapt.
| |
[pagina 203]
| |
III.
Na den tocht met haren helm,
besmeurd van 't zware bloed der late zon,
die zij tot haren rooden dood bevocht,
legt zij de ruimte van zich af,.
en wischt den dag
uit heur versomberd haar,
en baadt zich, lang en loom
in schemerdauw der naderende nacht.
| |
[pagina 204]
| |
IV.
zij peinst:
dit gaat voorbij;
geen dezer lievelingen kan de pracht
van mijne haren dooven in den gloed
van mateloozer pracht; geen kan mijn bloed
vermoeien tot den dood; uit elk omarmen
schittert het schild van mijnen schoot
wit-stralender; de zuilen mijner schenkels
spannen zich rijziger; uit de verstrengeling
der leden puren de mijne kracht en glans -
de hunne welken week; zij bloeden als
gestorven rozen, rood en zwart; zij hebben
hunnen angst gekoeld; hun bloed verstroomt...
zij voeren in de boot van mijn omarmen
voorbij den dood; zij zijn bedwelmd
van zaligheid, vervoerd -
ik echter rijs, als zacht-bewogen riet
uit streelingen van wind en water, machtiger;
ik breek den dood, dien zij mij schenken willen -
dien ik zelf verbeid - àchteloos schier...
er is geen schoot, waarin ik duizelend
verzinken; er is geen vrouw,
die mij de dronkenschap,
het zelf-vergeten storten kan
in mond en hart...
er is een man, wellicht...
| |
[pagina 205]
| |
V.
schreiend om dit verlang;
hunkerend naar verraad en ondergang,
en angstig om die beiden, diep-ontsteld,
weert ze de warende gestalt,
die door haar tent sluipt,
vaag en overal -
en kantelt zich,
en klemt zich
aan den wand...
| |
[pagina 206]
| |
Verlangen.
O! deze wand,
daarachter gij vergleden zijt
naar 't land van uwen versten droom
en ongerepte eenzaamheid -
o! zou mijn boot,
die telkenmale reeds den dood,
die riep, scherelings langs de kust ontzeilde,
- o! dood, die sliep -
de bocht van uwen vrede nooit bereiken?
noch ooit de zware zeilen strijken
onder de reede
uwer rust?
| |
[pagina 207]
| |
Naar den dood
Zòo,
met den schemer om de kroon des haars,
en met den avond schaduwend omhangen,
komt gij, u buigend, mij gansch omvangen -
en in uw welven
wordt mijn verlangen
gansch met u-zelve
toegedekt -
zoo,
neergestrekt,
gaan wij te loor
aan stroomend donker -
o! om den flonker
der laàtste ster -
is dood nog ver?
zijn dit de golven nog uwer haren,
of reeds de baren
der dooden zee..?.
H. Marsman.
|
|