De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Het fascisme en het nieuwe Italië.III.Men heeft Mussolini genoemd: Un Uomo-Sintesi; een mensch die alle typen in zich vereenigt. Aldus zou hij, de staatsman, de ziener, de denker, de agitator, de kunstenaar, de arbeider - de traditie voortzetten van de groote figuren der Italiaansche Renaissance, die in hun volledige menschelijkheid zoo scherp afsteken tegen het verdroogd specialistendom van heden. Er moge veel persoonlijkheidsvergoding gemengd zijn in de verschillende qualificaties van Mussolini: zonder twijfel werkt er in hem een groote synthetische kracht. Kernpunt van die synthese is de wil, een wil die intuitief weet hoé de ontwikkeling van het politieke leven zich voltrekken moet en hoe zij moet worden geleid; een wil die ernstig is, naar het woord van Confucius, omdat zij wéét, en die daarom aan zijn persoonlijkheid die zekerheid van handelen geeft, die allen met verbazing vervult. Om zulk een kernpunt sluiten zich dan bij dezen begaafden man de andere qualiteiten harmonisch aan. Zonder hiermede occulte krachten te bedoelen kan men zeggen dat hij is een kosmisch mensch. Er stroomen door hem alle nooden en alle problemen van zijn tijd en met sterken greep geeft hij ze zijn persoonlijke oplossing - Un Uomo-Sintesi. Das Vernünftige ist wirklich und das Wirkliche ist vernünftig - voor hem, en mits hij macht kan hebben om zijn gedachten uit te voeren; macht is voor hem een noodzakelijke levensfunctie, niet de voldoening die buiten de diepere per- | |
[pagina 124]
| |
soonlijkheid omgaat. De moderne problemen stroomen door hem heen; hij weet van alle zijden argumenten te vinden, van stelling te veranderen als hij den levensstroom zich ziet verleggen; maar één ding blijft: de macht, brandpunt van zijn wil, hefboom tot realisatie van het betere leven, dat hij vóór zich ziet. Benito Mussolini werd in 1883 geboren te Predappio, in de Provincie Forli (Romagna), als zoon van een dorpssmid en een onderwijzeres. In het dagboek dat Mussolini voor eenigen tijd publiceerde, noemde hij zichzelf hard en ruw met neiging tot twisten. Twee neigingen streden om den voorrang: zijn behoefte aan lichamelijke oefening en aan studie. Terwijl hij zich reeds zeer jong in alle soorten van sport bekwaamde, legde hij tevens spoedig het onderwijzersexamen af, en na korten tijd onderwijs gegeven te hebben vond hij het geraden naar Zwitserland uit te wijken wegens te luid verkondigde socialistische theorieën. Zijn vader gaf hem 300 lire mede en de jonge Mussolini zocht zijn geluk in het leven. De fantasie heeft hier een groote speelruimte om zich voor te stellen hoé Mussolini in zoo korten tijd den weg van rondreizend journalist en grondwerker tot Minister-President gevonden heeft. Welk een man! Men kan niet nalaten bewondering te voelen voor zulk een slagvaardigheid, werkkracht en volharding. ‘Quelle carrière fut plus étonnante que celle de ci fils de forgeon de Romagnol qui se voit à moins de quarante ans par la seule grâce de son audace devenu le dictateur de l'Italie. Son histoire est une épopée de d'Acte’ zegt Jacques Chastenet. Welke leer Mussolini ook aanhangt, hij doet dit met de felheid, en voortvarendheid aan zijn ras eigen. In Fransch Zwitserland, aanhanger van het integrale marxisme à la Sorel, anti-pacifist, anti-democraat, sticht hij een blad waarin zijn leer op heftige wijze wordt verkondigd. Weldra wijst de Zwitsersche regeering hem uit, en zal hij het land niet wederzien dan wanneer hij als fascistisch Minister-President op de conferentie van Lausanne verschijnt. Na zijn uitwijzing zwerft hij door Duitschland en Oostenrijk, zooals velen zijner landgenooten als grondwerker of metselaar zijn brood verdienend, totdat hij in Italië terugkeert en bestuurder wordt van het dagblad ‘Avanti’, het officieel orgaan van de maximalistische socialistische partij. De werkzaamheid die hij | |
[pagina 125]
| |
toen als journalist en redenaar ontplooide, moet reeds van een verbazende kracht hebben getuigd. Toch, hoe vurig voorstander van het socialisme hij in die tijden was, schijnt George Sorel, zijn geestelijke vader, zijn zwenking in meer nationale richting te hebben voorzien. Omstreeks 1910 verklaarde deze van hem: ‘Hij is geen gewoon socialist. Eens zult gij hem ontmoeten, aan het hoofd van een leger, met zijn degen de Italiaansche vlag groetend. Hij is een soort condottierre uit de 15e eeuw’. Inderdaad is deze innerlijke ommekeer in Mussolini spoedig voltrokken. Het uitbreken van den wereldoorlog was er de aanleiding toe. Vanaf de eerste dagen van den oorlog is hij in volle actie, om te bereiken dat de socialistische partij de deelneming van Italië aan den wereldoorlog zou goedkeuren. In de pacifistische gelederen der socialistische partij stuitte hij overal op tegenstand, en op 25 November 1914 werd hij uit de rangen der socialistische partij gestooten. Het is uit dien tijd dat zijn gedenkwaardige woorden dateeren, gesproken op een vergadering waar hij werd uitgefloten bij het verdedigen van zijn interventie-politiek: ‘Nu hoont ge mij, omdat ge mij nog lief hebt. De tijd echter zal ons zeggen wie gelijk had en wie ongelijk in dit alles-omvattende vraagstuk, zoo overstelpend als nooit voorheen voor het socialisme is gesteld. Ik verklaar, dat ik vanaf heden geen toegeven zal kennen; dat ik geen achting meer voel voor allen, die in dit tragische uur niet durven spreken uit vrees gehoond te worden door de menigte. Het zijn de laffe zielen, die geen vergeving zullen deelachtig worden’. Quest'uomo è fuoco: deze mensch is een vuur, oplaaiend en brandend in zijn sterken wil. Nadat hij nieuwe wegen heeft ingeslagen richt hij een nieuw orgaan op om de openbare meening te beïnvloeden: sedert November 1914 wordt in de ‘Popolo d'Italia’ dag aan dag met gloed de interventie verdedigd. Het Duitsche proletariaat had door zijn houding in den oorlog hem tot inkeer gebracht. De voorkeur gevende aan nationale verdediging boven internationale verzoening, had het de socialisten der andere landen gewongen hun stelling te herzien, meende hij. Mussolini aanvaardde den oorlog en verwierp de Duitsche overheersching; er bleef voor hem dus geen andere uitweg dan zich met volle | |
[pagina 126]
| |
kracht tegen de Centralen te richten. De internationale, verklaarde hij, bestond niet meer, en men kon er dus in de practijk geen rekening meer mede houden. Het was lafheid over het hoofd te zien, dat duizenden en duizenden arbeiders in de loopgraven doodbloedden, - ‘men moet den oorlog accepteeren en tot een einde voeren, glorieus voor het proletariaat’. Het is altijd hetzelfde medeleven met de werkelijkheid, dat wij bij hem aantreffen. Mei 1915 brengt de deelneming van Italië aan de zijde der Entente, de vervulling van zijn verlangens. Als soldaat neemt hij dienst in het leger. Hij wordt tot korporaal bevorderd, op de dagorder vermeld, doch in de lente van 1916 door een granaatscherf zwaar getroffen, tengevolge waarvan hij maandenlang in een hospitaal verpleegd moet worden. Hersteld, wordt hij uit den dienst ontslagen. Meer en meer komt thans zijn politieke ommekeer tot uiting. Hij is het, die na den grooten tegenslag bij Caporetto aanzet tot des te grooter weerstand. Hij organiseert de ‘Fasci d'Azione’, gaat voort zijn vlammende oproepen tot zijn volk te richten in geschrift en met het levende woord. Zijn groote redevoering van 24 Februari 1918 te Rome blijft altijd een voorbeeld van ongebreidelde wilskracht en eerlijkheid: ‘Ik vraag, dat er een krachtig man zal opstaan, die moed genoeg heeft om te slaan, en die zonder de minste aarzeling des te harder zal treffen naarmate de schuldigen in positie hooger staan.’ Deze man met een bijna feilloos gezond verstand, doch bezield met een groot ideaal voor zijn land en volk; met toomelooze wilskracht, doch tevens een scherp onderscheidingsvermogen voor de grenzen van de mogelijkheden; niet plooibaar, doch bewegelijk in zijn tactiek, en onverzettelijk in het bereiken van zijn doel; niet terneergedrukt door tegenslagen, noch verblind door voorspoed; gereed alle persoonlijke verantwoordelijkheden op zich te nemen zonder zich achter parlementaire vormen te verschuilen; zulk een man moèst wel naar voren treden toen het er op aan kwam persoonlijk in de bres te springen temidden der dreigende gevaren.
Welke was zijn weg tot genezing, toen hij de regeeringsmacht in handen had gekregen? | |
[pagina 127]
| |
Ook in Italië zelf is men dikwijls van meening, dat het Fascisme zonder Mussolini niet zou ontstaan zijn, of in elk geval niet zulk een ontwikkeling zou hebben genomen als het thans te zien geeft. Alle symptonen wijzen er op, dat het wel zou zijn ontstaan. De algemeenheid van de beweging in Italië en de gunstige ontvangst bij de openbare meening pleiten daarvoor. Een enkel mensch kan wel zijn volk een oogenblik medesleepen, maar niet voor langen tijd de leiding nemen, als daar in dat volk geen krachten zijn, die aan zijn roepstem beantwoorden. Of het Fascisme zich zoo zou ontwikkeld hebben, als men thans onder de leiding van Mussolini ziet gebeuren, kan men echter gereedelijk met ‘neen’ beantwoorden. Het vermoeden ligt voor de hand, dat het Fascisme in dit geval, na eene overwinning op het Communisme te hebben behaald, zich in talloos vele groepen zou hebben verdeeld, die elkander hardnekkig zouden hebben beoorloogd. Aldus zou hel van partij der orde tot anarchie zijn afgedaald en een spoedigen dood gevonden hebben. De laatste gebeurtenissen in Italië toonen zeer duidelijk, hoe moeilijk het voor den Leider zelfs nu is, de opstandige elementen uit zijn eigen partij in bedwang te houden. Onze vraag bij den aanvang van dit opstel, of het Fascisme vatbaar is voor ontwikkeling, kan dus reeds voorloopig worden beantwoord met een voorwaardelijk ja, indien Mussolini in staat zal zijn het programma van orde geheel uit te voeren. Thans moet worden onderzocht, wat het Fascisme tijdens de laatste twee jaren heeft bereikt, en welke de geestelijke stroomingen zijn in het nieuwe Italië. In de jaren van voorbereiding was het Fascisme ongetwijfeld republikeinsch. Ook thans nog zijn er velen die zich afvragen of het niet Mussolini is, die regeert als hoofd van de republiek Italië. Mussolini echter heeft in de Octoberdagen van 1922 gezien, dat de meerderheid van het volk aan het koningschap gehecht was, en dus aarzelde hij niet, het koningschap te bestendigen. Voór dien echter, in Maart 1922, was het Fascisme reeds versterkt door de nationalistische beweging van d'Annunzio, die toen geheel in het Fascisme opging. Nu was het Nationalisme integraal royalistisch, en al is zijn aantal leden klein in vergelijking met die van het Fascisme, zijn intellectueele krachten zijn van een zoodanig gehalte, dat het reeds | |
[pagina 128]
| |
spoedig zijn invloed op de andere kringen deed gevoelen. Men kan niet ontkennen, dat de glans van Mussolini thans min of meer die van den Koning overstraalt... Maar de invloed van den Koning is latent en indirect; doen zich in het Fascisme misbruiken voor als kort geleden aan het licht kwamen, dan sluit zich de nationalistische vleugel van het Fascisme weer nauwer om den Koning te zamen, als vertegenwoordiger van het algemeen belang. Niemand kan voorzien, waar de verschillende zuiveringsprocessen van het Fascisme nog toe leiden. In zijn oorsprong was het Fascisme niet alleen politiek-republikeinisch, maar ook op sociaal gebied zeer vooruitstrevend. De acht-urige arbeidsdag, medezeggenschap in de onderneming, minimumloon, belasting der oorlogswinsten met 85%, onteigening van grootgrondbezit waren de voornaamste eischen. Op politiek terrein streefde men naar verandering van de grondwet, afschaffing van den Senaat en instelling van bedrijfsraden met publiekrechtelijk karakter. De tijd echter heeft de scherpe kanten van dit programma wel afgeslepen, en de tact van Mussolini doet er het zijne toe, om alleen die punten naar voren te brengen, die inderdaad te verwezenlijken zijn. Heeft hij zelf niet verklaard, dat hij een programma verdedigde, ‘dat kneedbaar is en bewegelijk’? ‘Wij zijn een beweging, geen verzamelplaats van dogma's en onsterfelijke beginselen. Wij zullen regeeren met dat programma dat noodig zal blijken om de stoffelijke en zedelijke welvaart van Italië te verzekeren. Wij gelooven niet aan dogmatische programma's, aan die starre omlijningen die niet in staat zijn de veranderlijke en veelzijdige werkelijkheid te omvatten. Wij zijn sterk genoeg om aristocraten en democraten te zijn, conservatieven en vooruitstrevenden, handelend volgens de wet of tegen de wet, alnaarmate de omstandigheden van tijd, plaats en omgeving zijn, waarmee wij zullen te doen hebben.’ Dit is gesproken ‘zonder schijn van ootmoed’, zooals hij het zelf noemt. Kan men ondanks deze veelzijdigheid van woorden de meening handhaven, dat het Fascisme is realistisch en conservatief? Dit moeten de feiten ons leeren. Wat heeft het Fascisme tot stand gebracht tijdens de laatste twee jaren? Het heeft een nieuwen weg ingeslagen met als richtsnoer: ‘Dottrina de vita, Italianità, Stato e Governo forte, Collabo- | |
[pagina 129]
| |
razione delle Classe, Rispetto della religione, Esultazione di tutte le energie nazionale’. Dit tegenover ‘Pessimisme, Internationalisme, Zwakke Staat en Regeering, Klassenstrijd en Anticlericalisme.’ De bereikte resultaten zijn de volgende: Allereerst heeft het den privaat-eigendom der productiemiddelen verzekerd niet uit voorkeur voor een bepaald productiestelsel, maar als een practische garantie voor de vitale belangen des lands. Tengevolge van de wet van 3 December 1922 had het Gouvernement van het Parlement het recht verkregen, besluiten uit te vaardigen met kracht van wet, die tot onderwerp zouden hebben: verandering van het belastingsysteem (vereenvoudiging van de administratie en grootere rechtvaardigheid bij de verdeeling der lasten) en vermindering van de staatsfuncties, met verhoogde efficaciteit der vitale organen. Men heeft hier met elkander in verband moeten brengen het belang van het volk in belastingverlaging; van den staat in een evenwichtig budget en een goed-functioneerende administratie; en van de ambtenaren zelf. Men heeft in deze te onderscheiden de hervorming (= hergroepeering) van de staatsorganen eenerzijds en hun vereenvoudiging anderzijds. Tengevolge van dit alles konden in de periode 3 Dec. 1922-30 April 1924: 65274 staatsambtenaren en beambten worden ontslagen. Voor buitenlanders kan een opsomming van alle veranderingen niet van groot belang zijn; wij noemen als voornaamste: unificatie van de rechtspraak; decentralisatie van functies die tot dan toe in centraal beheer waren geweest en beter tot hun recht kwamen in provincie en gemeente; samensmelting der Ministeries van Financiën en van de Schatkist; van die van Arbeid en Industrie tot het Ministerie van Nationale Economie; liquidatie van alle organen die nog met den oorlog in verband stonden; opheffing van het Ministerie der bevrijde gebieden, en van vele commissies betreffende oorlogspensioenen, spoorwegen en andere openbare werken; opheffing van de staatsmonopolies en daarmede verbonden staatsorganisaties; en tallooze andere maatregelen meer, waarvan men de opsomming kan vinden in het verslag van Mussolini aan het Parlement van 2 Juni 1924. | |
[pagina 130]
| |
Kan men zich reeds verbazen over de voortvarendheid, waarmede al deze veranderingen zijn ingevoerd, niet minder reden tot verwondering is er bij het beschouwen van alle hervormingen op het gebied der belastingen. Tengevolge van de bezuinigingen bij de staatsfuncties konden de drie directe belastingen reeds aanmerkelijk worden verlaagd; een besluit werd uitgevaardigd om speciaal rekening te houden met persoonlijke omstandigheden bij het invorderen der belasting; twee buitengewone belastingen werden afgeschaft, t.w. die op de oorlogswinsten en op het vermogen; een wisselbelasting werd ingevoerd, en de heffingen op 't zegel (stempel, register, successie, doode hand, hotel-, restaurant- en caférekeningen, openbare vermakelijkheden etc.) opnieuw geregeld; als een triomf voor het Fascisme kan verder beschouwd worden de volledige afschaffing van successierechten voor de familie in de nedergaande lijn. Leger, vloot en luchtvaart werden op nieuwen voet ingericht. De weermacht was reeds in het begin van den wereldoorlog niet voldoende uitgerust in vergelijking met die van de andere groote mogendheden; de ervaringen tijdens den oorlog hadden de bewapeningseischen nog opgevoerd; de discipline, die tijdens de periode van anarchie zeer had geleden, moest weder worden hersteld, en onder leiding van generaal Diaz als Minister van Oorlog en admiraal Thaon di Revel als Minister van Marine werden de noodige maatregelen dienaangaande genomen. De algemeene dienstplicht van 18 maanden werd ingevoerd, de militaire vóóropleiding geregeld, de militaire en industrieele mobiliseering voorbereid met zoo groot mogelijke doelmatigheid, en een uit militairen en burgers samengestelde ‘Opperste Raad van Verdediging’ ingesteld. In deze summiere opsomming kan men nog noemen de vereenvoudiging in het systeem van belastingheffing, in de werkliedenverzekering, in de spoorwegadministratie, de post en telegrafie, etc. Tengevolge van deze bezuiniging is het jaarlijksch tekort, dat in 1922: 15 miljard bedroeg, in 1923 tot 2½ miljard teruggebracht. Buiten deze maatregelen uit krachte van de wet op de volmachten genomen zijn de twee groote resultaten de Lex- | |
[pagina 131]
| |
Acerbo, de hervorming van het kiesstelsel, en de Lex-Gentile, de verandering van het onderwijs. Er is veel kwaads van de nieuwe kieswet gezegd; men heeft haar genoemd een brutaal wapen van de meerderheidspartij; het einde van het parlementaire stelsel; toch moet men erkennen, dat het niet eenvoudig tyrannieke oogmerken waren, die deze wet hebben in het leven geroepen. Men wist, hoè Mussolini over de waarde van het Parlement dacht: een overtuiging, niet ingegeven door een of andere abstracte theorie, maar door de practische waarde, die het Parlement in het huidige Italië bezat. ‘Het parlementarisme behoort tot het verleden. De Pers heeft het Parlement als stem der natie vervangen’. Gezien in dàt licht is de kieswet een volkomen logisch uitvloeisel van de steeds verkondigde meeningen. Mussolini had in October 1922 het Parlement kunnen ontbinden of opheffen; hij heeft het niet gedaan, om niet in later tijden door een strooming te vallen, die de rechten van het Parlement in zijn vaandel zou hebben geschreven. Bovendien was het Parlement, ook al telde het in die tijden slechts 30 Fascisten, meegaand genoeg om het niet tot het uiterste te laten komen. Om echter dezen voorloopigen toestand te normalizeeren, werd de Lex-Acerbo (genoemd naar den ontwerper) ingevoerd. Had Italië sedert 1919 de evenredige vertegenwoordiging aangenomen, thans werd een methode toegepast, die zonder weerga is in andere landen. Italië werd in 18 districten verdeeld, die tezamen één vereenigd district vormen. De partij, die het grootste aantal stemmen verkrijgt, zal twee derden van de zetels bezetten (365 van de 535). De overblijvende zetels worden dan evenredig over de andere partijen verdeeld. Aangezien men zeker kon zijn, dat het Fascisme de meerderheid zou behalen, kan men dus deze wet terecht een partij-wet noemen. Zelfs dus al had het Fascisme slechts b.v. één vierde der stemmen, dan zou het toch twee derden der zetels bekomen, indien slechts de andere partijen nog minder stemmen hadden verkregen. De wet werd na heftige oppositie der socialisten aangenomen met 80 stemmen meerderheid in een kamer, waar van de 403 leden slechts 31 tot de Fascistische partij behoorden. De overige leden die vóór stemden moeten wel zeer sterk den druk van het Fascisme gevoeld hebben. Intusschen is deze wet meer ingegeven door het verlangen, | |
[pagina 132]
| |
eindelijk in Italië een ‘working majority’ te bezitten, dan een der andere partijen den doodsteek toe te brengen. Men moet niet uit het oog verliezen hoezeer het opbruisend temperament der Italianen het samenwerken van vele gelijk-sterke, maar vijandig gezinde partijen bijna onmogelijk maakt. De overtuiging had zich langzamerhand bij menigeen gevormd, dat de schema's van abstracte rechtvaardigheid en evenredigheid doodelijk werkten voor een vruchtbaren parlementairen arbeid. Al was door deze hervorming het overwicht van één der partijen stevig gevestigd, de stem van de oppositie in het Parlement had men geenszins verstikt. De verkiezingen, in Maart 1924 onder eenige pressie der fascistische benden gehouden hadden tot uitslag: Fascisten 375, Popolari 40, Soc.-Democr. 25, de Soc.-Maximalisten 22, Liberalen 17, Communisten 17, Grondwettelijke Oppositie 12, Republikeinen 7, Gemengd 9. Hoe paradoxaal het ook klinken moge, door de Lex-Acerbo heeft het Fascisme een gelijkmatige ontwikkeling van het parlementaire leven mogelijk gemaakt. De onderwijshervorming van Minister Gentile is niet alleen daarom zoo merkwaardig, omdat hier een filosoof zijn theorieën volledig in practijk heeft kunnen brengen, maar vooral ook, omdat hier het Fascisme duidelijk heeft kunnen uitspreken, door welken geestelijken ondergrond het zich gedragen voelt. Juist in deze studie, waar men wil komen tot een vergelijking van het Fascisme met het nieuwe Italië, kan de wet-Gentile een punt van vergelijking bieden. De wet-Gentile is een reactie tegen de mechanische en materialistische oude school, waartegen de moderne paedagogie storm loopt. Evenwel is er tusschen deze en de wet-Gentile groot verschil. Ongetwijfeld hebben de nieuwe paedagogische stroomingen veel zegen gebracht door vrijmaking van de jeugd, erkenning van het initiatief en verbetering van de hygienische en lichamelijke opvoeding. Echter is men ook hier vaak te ver gegaan, niet zoozeer door onvermijdelijke proefnemingen, maar door de uiterste verfijning der opvoedings-systemen, die begrippen als ‘zelfwerkzaamheid, individueele bekwaamheid, socialisatie’ e.d. tot shibboleth verheffen en daarop alle activiteit toespitsen en doen doodloopen. Deze verfijning, die geheel in de lijn ligt van de democratische strooming met haar tallooze gecompli- | |
[pagina 133]
| |
ceerde systemen, organisaties en instituten, tengevolge waarvan men het werkelijke leven nauwelijks meer kan waarnemen, ontbreekt in de wet van Minister Gentile geheel Haar twee voornaamste punten zijn: vrijlating van de school en geestelijk onderwijs. Een der tegenstanders van het Fascisme heeft eens gezegd, dat het doelloos was, de nieuwe onderwijswet in haar details te behandelen, wanneer men niet de algemeene beginselen had begrepen. Grooter lof uit den mond van een tegenstander is wel niet te verwachten. Er blijkt uit, dat de algemeene beginselen, waardoor de wet zich laat leiden, inderdaad van belang zijn. Dit is ook het algemeene oordeel van de publieke opinie in Italië, al is de wet zelf niet in alle opzichten populair. Oud-Minister Gentile, al is hij dan niet in alle opzichten een volgeling van Hegel, heeft in sterke mate den invloed van diens theorieën ondergaan; ook in dien zin, dat alle geestelijke verschijnselen als gevoel, kunst en religie als onvolmaakte openbaringen van de Rede zijn te beschouwen. Als filosoof overtuigd van de noodzakelijkheid, aan het volk het licht van de Rede deelachtig te doen worden, heeft hij het religieus onderwijs op de lagere scholen als een juist middel daartoe gezien. En welke religieuze leer wordt op die scholen onderwezen? Men meende, dat het Katholicisme hiervoor aangewezen was. De gevaren inziende van een neutrale, kleurlooze behandeling van den Godsdienst, heeft Gentile den sprong ondernomen het traditioneele Katholicisme weder in te voeren op de scholen, waarvan het door het anti-clericalisme zoolang gebannen was. Echter heeft hij den band met zijn filosofie daardoor meenen te behouden, dat het onderwijs, volkomen blijvend binnen de grenzen van het dogma, speciaal den nadrukt legt op de symbolische beteekenis der leerstellingen en verhalen. Een paradoxale toestand is hierdoor in het leven geroepen: het Vaticaan, dat slechts met gemengde gevoelens deze invoering van het religieuze onderwijs kan aanzien, wanneer het in het oog van zijn promotor slechts een eerste schrede is om te komen tot het gebied der Zuivere Rede, heeft desniettemin, met het oog op de groote zedelijke waarde voor het volk, met deze verandering genoegen genomen. Niemand weet, hoè de aldus geschapen verhoudingen zich zullen ontwikkelen. De Nationale Regeering, vooral bij monde van | |
[pagina 134]
| |
Mussolini, heeft nooit nagelaten haar grooten eerbied te betuigen voor het Roomsch-Katholicisme, als drager van de geestelijke traditie en als tuchtmeester van het Italiaansche volk. Of deze waardeering echter ook verder gaat en zich uitstrekt tot de religie zelf, heeft de Regeering nog niet doen blijken. Het Vaticaan neemt in dezen een afwachtende houding aan, maar Dom Sturzo, de leider der Partito Popolare, heeft het Fascisme er openlijk van beticht, de Kerk als instrumentum regni aan zijn doeleinden dienstbaar te willen maken. Op de lagere scholen heeft men tevens muziek en teekenen, traditioneel Italiaansch cultuurbezit, ingevoerd. Een der voornaamste grondslagen van de nieuwe schoolwet is de geestelijke vrijheid. Gentile zelf heeft herhaaldelijk verklaard, dat het Fascisme de geestelijke vrijheid tot richtsnoer van zijn politiek neemt. Hij wordt niet moede, Liberalisme en Fascisme tegenover elkander te stellen. Het Liberalisme zou dan de voorvechter geweest zijn, in een tijdperk van materialistische wereldbeschouwing, van de materieele vrijheid van den empirischen individu, en het Fascisme zou tegen die slechte vrijheid, die tot verarming, onderdrukking en anarchie leidde, een heilzame reactie hebben gevormd; echter zou het de diepste kern van de vrijheidsleer hebben bewaard, en de moreele vrijheid van de geestelijke persoonlijkheid als heilig beschouwen. Een bewijs daarvan zou zijn de regeling van het Staatsexamen in de nieuwe wet. Gentile ziet het in de lijn van democratische sentimentaliteit liggen, wanneer men voór het Fascisme de examens zooveel mogelijk wilde afschaffen door vrijstellingen, te verleenen naar de punten op de rapporten. Wederom volgens Gentile, waren het de zachte heelmeesters der democratie, die hierdoor de intrigezucht, het egoïsme en de ontevredenheid der massa's wakker riepen. In de wet-Gentile is het Staatsexamen voor alle leerlingen op alle scholen ingesteld, ‘als een heilzame tucht’. De geestelijke vrijheid heeft men hierdoor in zooverre recht doen wedervaren, dat dit Staatsexamen thans dezelfde voorwaarden inhoudt voor de staats- als voor de vrije scholen, iets, dat tot op heden ten nadeele der vrije scholen steeds was geweigerd. De voorliefde voor de traditie blijkt ook hieruit, dat de kennis van het Latijn verplicht is gesteld voor allen, die | |
[pagina 135]
| |
Universiteit of Hoogeschool willen bezoeken. Het Middelbaar Onderwijs kent drie schooltypen: Ginnasio-Liceo; Instituto Tecnico (niet met onze H.B.S. te verwarren, daar het niet tot de academische studie voert!) en Scuola Complementare. Daarnaast kent men het Istituto Magistrale (Normaalschool) en het Liceo Femminile. Hoewel het religieus onderwijs op de middelbare scholen niet is ingevoerd, en wel in overeenstemming met de leer van Gentile-Hegel, dat de religie slechts het eerste stadium is voor den geest om tot de Rede op te klimmen, kan men toch zeggen, dat het middelbaar onderwijs de meeste veranderingen heeft ondergaan door de nieuwe wet. Volgens Gentile was het juist dit onderwijs, dat het meest door het positivisme der 19e eeuw geteisterd was. Herhaaldelijk schildert hij de gevaren, die voor de menschenziel voortspruiten uit de geestelooze feitenkennis en het eenzijdig analytisch onderzoek, en beschrijft hij de vreugde, die de jeugd bevangt dat zij het klassieke onderwijs, deze vorming voor de ziel, heeft terugontvangen. Een andere reactie tegen de moderne vervlakking is een nieuwe verdeeling der leerkrachten: de leeraren zijn niet meer alleen aangewezen op het doceeren van één vak en wisselen niet meer van klasse na elk uur van doceeren, maar zij worden meer aan de personen der leerlingen gebonden doordat hun wordt opgedragen, in één klasse verschillende vakken van één groep, als b.v. mathematica, mechanica, physica en chemie te doceeren. Een maatregel ten slotte, die voornamelijk bij de socialisten op taaien tegenstand stuitte, is de beperking van de leerlingen tot een vastgesteld aantal. Volgens de uiterst-linksche oppositie had Gentile met dezen maatregel de deur gesloten voor allen vooruitgang; volgens den Minister zelf had hij hiermede een einde gemaakt aan den hoogmoed van velen, die hunne kinderen, hoewel zoo vaak slecht gewapend met geestelijke goederen, toch een academische loopbaan wilden doen volgen, met de vernietiging van de rust en het levensgeluk van hunne kinderen tot uitkomst. Voor begaafden uit alle standen, verklaarde hij, zouden de scholen steeds openstaan: strijd tegen de ongebreidelde vrijheid met behoud van de geestelijke vrijheid! Giuliano Balbini zegt naar aanleiding van de Lex-Gen- | |
[pagina 136]
| |
tile:Ga naar voetnoot1) ‘Men kan thans gemakkelijk begrijpen, dat de fascistische revolutie niet op zichzelf moet worden beschouwd, als een episode in onze geschiedenis, maar als de tastbare uiting van een grootere revolutionnaire beweging, die het bewustzijn van het Italiaansche volk radicaal heeft omgevormd en nog voortgaat het om te vormen. De kern van deze ideëele omwenteling is het aanvaarden van een nieuwe geestelijke levenshouding, waardoor het eerste beginsel van de werkelijkheid niet meer is de materieele objectiviteit van het Feit, maar geestelijke synthese in den mensch van Algemeen en Bijzonder...’
Op geheel ander terrein ligt de hervorming van de Locale Administratie. Ook hier heeft het Fascisme zich betoond realistisch en conservatief. Bij tallooze Kon. Besluiten werden geregeld: de classificatie der gemeenten t.o.v. de belastingen; de instelling van Raden van Deskundigen, die aan de Gemeentebesturen van advies moeten dienen; en vooral werd een nieuwe verhouding geschapen tusschen B. en W. eenerzijds en den Gemeenteraad anderzijds: de Gemeenteraad is niet meer het centrale orgaan, vanwaar alle bevoegdheden emaneeren, maar heeft het recht behouden, de groote lijnen van de politiek aan te geven. De instelling van de Raden van Deskundigen (Gruppi di Competenza) vormt tevens een stellingverandering: hadden de gemeentebesturen tot op heden moeten samenwerken met raden, gekozen door de diverse takken van gemeentedienst, raden die er zich niet toe bepaalden, technisch advies te geven, maar zich meer en meer de regeling der dienstvoorwaarden gingen aantrekken: de Gruppi di Competenza zijn door het Gemeentebestuur benoemd en bij uitsluiting gerechtigd het bestuur van technische voorlichting te dienen. Een der andere zijden van het Fascisme blijkt uit het feit, dat Italië de ontwerptractaten van Washington betreffende den acht-urigen arbeidsdag geheel heeft aanvaard. Een duidelijk beeld van de fluctuaties, waaraan het Italiaansche volksleven der laatste jaren is onderworpen geweest, bieden de vakvereenigingen. Onmiddellijk na den oorlog waren | |
[pagina 137]
| |
het veelal de roode organisaties, die de meerderheid der arbeiders tot zich trokken; vervolgens had de (katholieke) Partito Popolare zijn korten tijd van invloed, terwijl na de revolutie van October 1922 alle fabriek- en landarbeiders overgingen naar de fascistische Corporaties. Het Fascisme heeft in grooten stijl corporatie-politiek willen voeren op den grondslag van de samenwerking der klassen. Zooals het tegenover het onwerkelijk internationalisme der marxistische organisaties stelde de reëele eenheid van het Italiaansche volksleven, zoo ook stelde het de samenwerking der klassen tegenover den klassenstrijd. ‘Geen vijanden in eigen boezem, die de macht van een sterk Italië kunnen verzwakken’. In Genève heeft de samenstelling der Italiaansche corporaties bij de bijeenkomsten van de Conférence Générale du Travail eenige verrassingen bereid! Geen speciale werkgevers- en werknemers-afgevaardigden! Men was zoo aan deze verdeeling gewend geraakt! Het Fascisme echter, met volkomen erkenning van het privaat-bezit van de industrieele onderneming, heeft ten opzichte van het bedrijf de beide klassen in één corporatie willen samenvatten. Inplaats van verbetering der levensvoorwaarden zou verbetering der bedrijfstoestanden het centrum der besprekingen worden. De mogelijkheid van een algemeene staking, apocalypse van de marxistische leer, werd te niet gedaan door gebiedend voor te schrijven, dat elke provincie haar zelfstandige corporaties moest bezitten. Centrale lichamen, corporaties van de bedrijven in geheel Italië, zouden te Rome zetelen, echter met beperkte bevoegdheid. Geen sprake was er van een economisch parlement, waarmede men zoo had gecoquetteerd in de laatste jaren. Geen gezag buiten het Regeeringsgezag! Voór de revolutie was de invloed van de secretarissen der socialistische of katholieke vakvereenigingen zoodanig toegenomen, dat men aan de secretarissen der fascistische corporaties niet een dergelijke macht wilde toekennen. Zij zagen naast zich door de Regeering benoemd een Gruppo di Competenza voor het bedrijf, om hen te controleeren en binnen de perken van de fascistische tactiek te houden.
Carel Baak. (Slot volgt). |
|