De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Vierde deel]Nederland, België en Vlaanderen.‘Le principe des nationalités, proclamé aux heures les plus solennelles de la guerre, est désormais consacré par le sang des peuples. Il trouvera une application facile dans l'Etat nouveau que sera la Belgique de demain’. | |
I.Als de Vlaamsche Frontpartij, begrijpend de noodzakelijkheid van een propaganda in het buitenland, die gezet zou willen aanvangen, zou zij niet beter kunnen doen dan de veertig pagina's, door den Waal Henri Henquinez in de Revue de Genève aan het twee-bevolkings-vraagstuk van België gewijd, te doen overdrukken en vertalen, in het Nederlandsch en Engelsch, en ruim te verspreiden: in het Fransch zelve ook ten behoeve van een aantal franskiljonsche Nederlanders, die leven onder de begoocheling van den geest van Brussel. Want dit zeer onpartijdig gestelde overzicht van dezen Waalschen federalist, met zijn volledige erkenning: dat Vlaanderen onder den centraliseerenden hiel van Brussel in volslagen geestelijke en economische achterlijkheid gehouden is; als van de onvermijdelijkheid van het verzet der Vlamingen ook tijdens den oorlog, zal menig Nederlandsch brein kunnen bevrijden van onder den biologischen invloed van het Brusselsch ‘hyper-nationalisme’, en de oogen openen voor de laatste phasen der worsteling, waaraan België niet kan ontkomen, en die voor onze eigen toekomst van zoo groot belang wordt. | |
[pagina 2]
| |
Inderdaad is het Belgische vraagstuk er een, dat onze Nederlandsche aandacht niet genoeg kan bezighouden, en waarvan wij de verschillende elementen liefst zoo scherp mogelijk in het oog moeten vatten. De Staat België, in 1830 gesticht als een voorpost van het fransch imperialisme, heeft, naar Henquinez geestig opmerkt, getracht uit twee totaal verschillende volken in een couveuse een nieuw volk te vormen, éen van geest, éen van taal, èn fransch. Dat dit moest mislukken, acht hij een van zelfsprekendheid. En heel juist teekent hij hoe, toen tegen het eind der 19e eeuw de onmogelijkheid en onhoudbaarheid van deze kunstmatige volksgeboorte ook zelfs voor Brussel klaar begon te worden, men daar getracht heeft het doel tòch te bereiken door de invoering van de tweetaligheid en het ‘middelmatisme’, tegen welks vervlakkenden invloed echter zoowel de Walen als de scherp-toeziende Vlamingen meer en meer in verzet moesten komen, om er het beginsel van een (Belgisch?) federalisme voor in de plaats te stellen.
***
Ontwikkelde nu het nieuwe zich steeds uit het oude met de logische geleidelijkheid, die abstract-redeneerende toeschouwers ervan verwachten, dan zou men met dezen Waalschen schrijver, die zoowel van Waalsche als Vlaamsche zijde de worsteling naar een hervorming van den staat België op federalistischen grondslag als een elementair-onweerstaanbare beweging ziet, ook onzerzijds rustig kunnen toekijken en afwachten. Want dan zou het eeuwfeest der Belgische Onafhankelijkheid in 1930 die hervorming van zelfsprekend zien geboren worden. Het geval is intusschen zoo eenvoudig niet, als deze Waalsche idealist het blijkt te gelooven. Zeker - als de meerderheid van Walen en Vlamingen het over deze hervorming eens zullen worden, zullen zij Brussel - het centrum van het centraliseerende België - tot toegeven kunnen dwingen. Doch allereerst zijn niet alle Walen bezield door zulk een eerlijk inzicht in het goed recht der Vlamingen om te strijden voor ‘la régéneration intellectuelle, morale et sociale de le race flamande.’ - De geweldige nedergang van het | |
[pagina 3]
| |
Vlaamsche volk, dat - ‘constatation terrible’, erkent Henquinez - volgens Emile de Laveleye niet maar op het peil der middeleeuwen is blijven staan, maar onvergelijkelijk veel lager gezonken is, beteekent toch voor een groot aantal Walen een heerscherspositie in het land der ‘heloten van België’ (Lodewijk de Raet), die zij niet zoo zonder dwang zullen opgeven. De krachtige bevoorrechting van het Waalsche volk boven het Vlaamsche, ten aanzien van het onderwijs over de gansche lijn en de examens voor administratieve posities, heeft tengevolge gehad, dat Vlaanderen als een overwonnen en geannexeerd gebied door Walen en Franskiljons bestuurd wordt, die er de beste plaatsen innemen, terwijl geen Vlaming in Vlaanderen met zijn eigen taal alleen een positie van belang kan bekleeden, en nog veel minder in Wallonië. Toepassing van het federatieve stelsel met die van de oude leus: in Vlaanderen Vlaamsch beteekent dus, dat alle Walen, die als meesters over de Vlamingen heerschen, naar hun eigen provincies worden teruggezonden; beduidt een ontzetting der Walen en Franskiljons uit hun verkregen machtspositie, die zij toch niet zoo eenvoudigweg zullen willen aanvaarden, als Henquinez dit bereid schijnt te doen.
***
Te minder is daar kans op, omdat achter deze Waalsche overheerscherskaste in Vlaanderen heel de Brusselsche gouvernementeele administratie, het Brusselsch militairisme, het Brusselsche Bankwezen en het Hof, en achter deze krachten en machten die van Parijs staan, die alle te zamen het grootste belang erbij hebben, Vlaanderen er onder te houden om het politiek en economisch te kunnen uitbuiten. Het is niet voor niets dat de Katholieke Kerk, in de figuur van den Waalschen Kardinaal Mercier te Mechelen, zoo door het ekonomisch-militaristisch-politiek Fransch imperialisme in de hoogte wordt gestoken en gevleid; men ziet in hem nog steeds een der sterkste machten, die het Vlaamsche volk in zijn dienstbaarheid kan doen blijven berusten. De taktiek van Brussel tegenover Vlaanderen is steeds dezelfde geweest, die Parijs met zooveel handigheid heeft toegepast: de Vlamingen, die hun volk leiden konden, door eerbewijzen en mooie economische of politieke posities van zich afhankelijk en | |
[pagina 4]
| |
daardoor onschadelijk te maken (de vele ‘eerbewijzen’ van uit beide centra in de laatste jaren over ons land uitgestrooid, hadden geen ander doel). - Frankrijk heeft, sinds den oorlog, niets verzuimd, wat zijn ‘voorpost’ België aan zich binden kon: een militair Verbond; economische bevoorrechting; uitbreiding der Fransche kustverdediging tot vèr in het Vlaamsche land. Het beheerscht de Fransch-Belgische pers; de Belgische banken; het exploiteert met behulp van deze de Vlaamsche Kempische kolenmijnen. Dit alles wordt bedreigd door de toepassing der federalistische theorie in België en de zelfstandig-making van Vlaanderen zelfs binnen het Belgisch Staatsverband. Het lijkt mij naief toe, te wanen, dat Parijs-Brussel heel deze heerschappij van bevoorrechting zoo heel licht zal opgeven. Wallonië en Vlaanderen zullen te zamen wel heel sterk moeten staan, eer zij deze Parijsch-Brusselsche macht uit haar sterke positie verdreven krijgen. | |
II.Dat Wallonië, algemeen, niet zóó idealistisch-federalistisch gezind zal blijken als de heer Henquinez het gelooft, heb ik al aangeduid; alleen als het vreest, anders mede tot tweetaligheid gedwongen te worden, zal het, dunkt mij, het Federalisme als een uitkomst aanvaarden, gelijk het kort vóor den oorlog al begonnen was, zijn zelfstandigheidsbeweging te organiseeren. De Assemblée Wallonne staat hier inderdaad vlak tegenover de Ligue d'Action Wallonne, de jongere ‘activistische’ vereeniging, waartoe blijkbaar Henquinez behoort. De Assembleé wil den Franschen taaldwang over Vlaanderen allerminst opgeven. In de eerste plaats zal dus Vlaanderen zelf de beslissing in handen moeten nemen en haar willen en durven doordrijven. Hoe staat het nu in dit opzicht met zijn zelfstandigheidsbeweging? Deze wordt gedragen door de Frontpartij, die ter rechterzijde naast zich vindt de aanhangers van de Belgische Eenheid, om beurten Minimalisten of Belgicisten geheeten en in hoofdzaak vertegenwoordigd in de Vlaamsch-Katholieke partij, welke geheel onder leiding staat van Ministers en Ministrabelen; en in de Vlaamsche afdeeling der oude liberale | |
[pagina 5]
| |
partij, die echter in deze al heel weinig in de melk te brokken heeft, ondanks de 100.000 lezers, waarop het orgaan van den heer Julius Hoste Jr. zich beroemt: de leiding der liberale partij in Vlaanderen is, na den dood van Jan van Rijswijck en Max Rooses geheel in de handen van Franskiljons, als den - voormaligen - Duitschen heer Strauss gevallen. - Links van de Frontpartij vinden wij dan de ietwat anonieme groep der Onafhankelijken, voortzetters van die van Jong-Vlaanderen tijdens den oorlog, die geheel anti-Belgisch is, en voor Vlaanderen geen redding ziet dan in een volkomen onafhankelijkheid. Haar orgaan is het op zichzelf goed geredigeerde weekblad Vlaanderen. Hoe sterk nu elk dezer drie groepen op dit oogenblik wezenlijk is, valt moeilijk te gissen. Wel staat vast, dat die van de Vlaamsche Katholieke partij aan aanhang verliest aan de Frontpartij, die geheel de Jeugd met zich krijgt, terwijl er onder de Vlaamsche Katholieke Partij zelve ontwijfelbaar een linker-vleugel bestaat, die nog bij het oude vaandel blijft, doch in de hoofdzaak één voelt met de Frontpartij. De talrijke compromissen, die de Vl. K.P. heeft moeten goedkeuren, om van haar program in het Parlement nog iets te redden, bizonderlijk ten aanzien van de wet op het gebruik der talen in het Bestuur van Gewest en Steden, en van de vervlaamsching der Hoogeschool van Gent, waarbij telkens het belang van Vlaanderen opgeofferd werd aan dat der Partij en de Partij-hoofden, die in het Ministerie wilden blijven - hebben geleidelijk de oogen der Vlaamsch-voelenden zóó zeer geopend voor het gevaar van al dit politiek gekonkel, dat mogelijk bij de verkiezingen van 1925 de Vl. Kath. Partij zeer veel stemmen aan de Frontpartij zal verliezen.
***
Een groote werfkracht heeft deze daarbij gevonden in den steun der slachtoffers van de Anti-Vlaamsche vervolgingen na den oorlog. Terwijl de leiders der Vl. K.P. in Vlaamsch opzicht bij toeneming een zwakheid van ruggegraat getoond hebben, zijn figuren als Rosa de Guchtenaere, dr. Jacob en bovenals dr. Borms meer en meer omkleed met den nimbus, die niet alleen de vervolgden omstraalt, maar vooral hen, die den moed toonen voor hun overtuiging en voor hun volk te | |
[pagina 6]
| |
lijden. Want ieder hunner had vrijlating uit de gevangenis kunnen koopen, indien zij slechts hadden willen verklaren niet meer deel te zullen nemen aan den strijd voor Vlaanderens Recht, en ieder hunner heeft die aanbieding geweigerd. Zoo staan hun figuren voor hun volk in een zuiverheid van toewijding, die met eerbied en liefde tot hen doet opzien, en die andermaal bewijst hoezeer het vervolgen van politieke tegenstanders en het kweeken van martelaren de zaak, die men onderdrukken wil, bevordert en niet schaadt. Vijf jaren na de Aktivisten-processen zijn de banden tusschen de leiders van 1916-1918 en hun volk, eens zoo fel verbroken, vernieuwd en versterkt. Men moet hebben bijgewoond de warmte, waarmee het optreden van dr. Jacob op het Studentencongres te Leuven begroet is: een verschijning als van een Apostel, die tot zijn volk komt spreken en het vermanen; men moet den diepen indruk meedoorleefd hebben van zijn rijp-ernstige opwekking om zedelijke wilsvastheid te kweeken, zal Vlaanderen gered worden; men moet bovenal de ontroering hebben meegevoeld, die al die jongeren doortrilde, toen de naam van den grooten Vlaamschen martelaar, in dezelfde stad gevangen, dr. Borms, genoemd werd, om te beseffen hoe groot de stille kracht is, die er van deze Vlaamsche Onverzettelijken uitgaat. Hoe zou het trouwens niet, in deze tijden, waarin karaktervastheid niet de grootste oorlogswinst bleek, en te midden van een volk, dat niet verwend is door wilskracht, vastberadenheid, offervaardigheid en hooge karaktervastheid van zijn leiders, en dat nog meest gewonnen en meegesleept wordt door de gevoelselementen van den strijd? Voor het tot mystiek geneigde Vlaamsche volk wordt de gekwelde, moedig zijn kruis-dragende en tot volharding aansporende, Borms tot een modernen Heilige. En dat de Frontpartij hem voor 1925 tot haar symbolischen candidaat kon proclameeren - verkiesbaar is hij, zoolang zijn veroordeeling niet vernietigd is, niet! - moet de zaak die zij voorstaat, wel heel sterk ten goede komen. ***
Geen wonder dan ook dat de Belgicisten, voelend den steun der menigte onder zich wegzinken, trachten een afleiding te bezorgen aan den stroom naar het Federalisme, door te be- | |
[pagina 7]
| |
toogen, dat de Vlaamsche Beweging eigenlijk in het geheel niet als van ‘politieken’ maar alleen als van ‘cultureelen’ aard beschouwd moet worden. Het betoog doet echter al te veel denken aan ‘het logisch onderscheidend ziften’ waarmee Van Huisde, in Vorstenschool, ‘schijn tot blijk’ en ‘blijk tot schijn’ maakt, om veel kans te hebben op succes. De Vlaamsche Beweging - ik mag het met zekeren nadruk zeggen, omdat ik tweemalen op haar zelfinzicht eenigen invloed heb kunnen oefenen: in 1891, door mijn Gids-artikel over het Nederlandsch Congres te Gent gehouden, toen ik liet uitkomen dat de Beweging uit haar ‘taal’-stadium tot een sociale moest uitgroeienGa naar voetnoot1); en na 1901-1903, toen ik hier te lande het begrip Volkskracht en bevordering daarvan inheemsch maakte en aldus den Vlaamschen socioloog Lodewijk de Raet hielp aan den samenvattenden titel van zijn bundels: Vlaamsche Volkskracht - de Vlaamsche beweging moet, zal zij inderdaad la régéneration intellectuelle, morale et sociale de la Race Flamande bewerken, haar vleugels uitbreiden over heel het weidsch gebied der Volkskrachtsbevordering. En zij moest wel tot het inzicht komen van de waarheid, door Vermeylen in 1894 in zijn kritiek op haar vooropgesteld, dat zij die niet zou kunnen bereiken onder een Brusselsche Regeering en Parlement, die niet alleen voor die wijdere belangen van het Vlaamsche volk zich blind hielden, maar ook alle wetten en maatregelen, door de Vlamingen in al te verbleekten vorm eindelijk ‘veroverd’, op alle mogelijke wijze saboteerden. Veel juister dan ook dan het betoog, dat de Vlaamsche Beweging zuiver cultureel zou zijn, is de reeds vermelde leus van dr. Jacob, dat zij er een is van zedelijke wilskracht. Als de Vl. Kath. Partij die bezeten had, zij zou het leven aan elke regeering te Brussel, die haar volk niet de volle maat wilde toemeten, onmogelijk gemaakt hebben. Doch de bestaande partijen in België waren steeds: twee-talig en twee-rassig, en zoo werden Vlaanderens belangen aan die der algemeene partijen: Liberaal, Katholiek, Socialistisch opgeofferd; werd, door de politiek der Vl. K.P. zelve, de Beweging gedwongen tot haar ‘los-van-Brussel’-streven, dat de Vl. K.P. bekampt. *** | |
[pagina 8]
| |
En de derde politieke partij, de Sociaal-Democratische? Zij zou, vanwege haar democratischen oorsprong en strekking, de eerste hebben moeten zijn om te begrijpen, dat een ‘socialiseering’ der Vlaamsche Beweging noodzakelijk was. En inderdaad waren er, vóór en tijdens den oorlog, individueele partijleden en zelfs kleine groepen van socialistischen huize, die begrepen dat Volksverheffing en Zelfstandigheidspolitiek voor Vlaanderen onafscheidelijk waren; - toen Vermeylen dit in 1894 proclameerde stond hijzelf nog op anarchistischen bodem. Wat de Vlaamsche Socialisten belette, als partij deze voor de hand liggende slotsom te trekken, en dit nog belet, waren: het groote overwicht van het georganiseerd Katholicisme in Vlaanderen, waardoor de Socialisten voelden dat zij buiten den steun der Waalsche partijgenooten niets vermochten, zoowel als het grootendeels klein-burgerlijk karakter van het oude Flamingantisme, en den afkeer van alle ‘nationale’ bewegingen, als strijdig met haar eigen internationalisme. Doch de Frontpartij is ‘democratisch’, omdat zij de volksredding wil; in de Vl. K.P. is een sterke democratische vleugel, en het zal de vraag zijn of de Socialistische Partij in Vlaanderen, nu haar hoofdmacht uit het meer franskiljonsche Gent naar het zuiverder en sterker Vlaamsch Antwerpen verlegd is, ten slot niet zal moeten meestroomen naar het Federalisme, waarvan Henquinez de gezondmaking van België verwacht en dat hij op zichzelf - en m.i. terecht - als de hoogste gedachte van de moderne wetenschap der politiek begroet; grondslag, waarop, uit het verdeeld Europa van heden, het vereenigd Europa der toekomst kan gevestigd worden. *** Dat onder ‘Waalsche’ Socialisten het denkbeeld van het Federalisme warme aanhangers vindt, heeft de bekende afgevaardigde Troclet bewezen, met zijn in 1918 opgesteld schema voor de bestuurlijke omvorming van België, en door hem het vorig jaar ter publicatie afgestaan aan het onder Vlaamschnationalistische leiding verschijnend maandblad Ter WaarheidGa naar voetnoot1). | |
[pagina 9]
| |
Zijn studie heeft, voor het doel van dit artikel, meest belang door de grondgedachte, waarvan zij uitgaat en enkele slotsommen. Het schema zelf, met de verdeeling in drie provincies: Brussel, Wallonië, Vlaanderen - een vereenvoudiging van de bestaande gewestelijke indeeling, doch weer gecompliceerd door de invoering, ten deele instandhouding, van niet minder dan 6 vertegenwoordigende lichamen: Gemeenteraad, Kantonale Raad, Arrondissementsraad, Provinciale Raden, Kamer van Volksvertegenwoordiging, Senaat - lijkt wel heel erg ingewikkeld, en de afscheiding van Brussel uit Vlaanderen zal, komt het zoover, dat over zulk een plan tusschen Walen en Vlamingen overleg gepleegd zou worden, zeker nog een bizondere twistappel blijken. Wij hebben hier echter meer te doen met het bewijs, hoezeer het denkbeeld der omvorming van België op federalistischen grondslag de koppen van ernstige politici bezig houdt, als de eenige uitweg om den Staat België zelve te redden. Troclet zegt het ronduit: ‘Vouloir résoudre cette brûlante autant qu'importante question par les procédés perimés de francisation de la Flandre ou du bilinguisme qui ouvrirait les voies à la germanisation de la Wallonie, c'est aller au devant d'un échec certain, c'est préparer une guerre civile entre les deux parties de la Belgique - - La Belgique doit donc, pour sauvegarder son avenir, résoudre la question des races le plus tôt possible dans un esprit de justice et de fraternité’. - En zijn partij-genooten in Vlaanderen tracht hij te bewegen mee in dit schuitje te komen, door hen voor te spiegelen dat in een zuiver Vlaamsche provincie de Christen-democraten meer naar links zouden worden getrokken en het clericalisme zich beteugeld zou zien. Voorloopig hebben de Vlaamsche Socialisten nog niet toegebeten en bestrijden zij juist Fronters en Christen-democraten. Maar wat in de politiek niet is, kan ontstaan, vóór wij het weten. | |
III.In het voorafgaand Overzicht is tot nu van Nederland, in verband met Vlaanderen in zijn worsteling, nog geen verdere spraak geweest, dan door, zonder bewijs, te beweren, dat wij het grootst belang hebben bij hetgeen daar bezuiden onze | |
[pagina 10]
| |
grenzen zich aan het ontwikkelen is. Laten wij ons dus daarin verder verdiepen en ook de zeer moeilijke en kiesche vraag onder de oogen zien, welke onze houding moet en mag zijn ten aanzien van de daar worstelende krachten. De stelling van het groot belang dat wij hebben bij hetgeen zich daar in België ontwikkelt, kan misschien allereerst best worden toegelicht door de veronderstelling, dat de toeleg van 1830 om van België een franschsprekenden Eenheidsstaat te maken, zou zijn gelukt. Ook de minst verbeeldingkrachtige, de minst ruim-Nederlandsch voelende Nederlander kan zich toch misschien er in denken wat het voor ons, Noord-Nederlanders, voor een verlies beduiden moest, indien wij aldus 4½ millioen mede onze taal sprekende menschen voor ons taalgebied verloren hadden zien gaan. Een taal, die door 11½ millioen menschen gesproken en gelezen wordt, beteekent in de wereld toch iets anders dan een die maar 7 millioen spraakgenooten kent; en de kunst en de wetenschap, in die taal gediend, hebben meer kans op voortbrengselen van waarde, indien haar beoefenaars uit een bevolking van 60% grooter zielen-aantal gerecruteerd worden. Veel sterker wordt dan daarnaast allicht gevoeld, hoeveel zwakker onze politieke positie in de wereld zou zijn, indien wij Frankrijk tot vlak aan onze Zuidergrens hadden zien groeien: een geheel verfranscht België zou toch weinig anders dan een voorgeschoven post van Frankrijk hebben beduid. En wie iets weet van de geschiedenis dezer lage landen weet òok, hoe Frankrijk al in de Middeleeuwen zijn armen naar de Schelde-monding heeft uitgestrekt en hoe wij onzerzijds dit hebben trachten te voorkomen door de niet zeer gelukkige stootblok-politiek der 17e en 18e eeuw, die Zuid-Nederland opofferde aan onze veiligheid tegenover Frankrijk. Een België nu, waarin het Vlaamsch gedeelte tot zijn volle waarde zal zijn gekomen; dat, als Zwitserland, op federalistischen grondslag zou zijn opgebouwd; waarin het Romaansche en het Germaansche deel elkander dus in evenwicht zouden houden, zoo niet het laatste, door zijn grooter talrijkheid en sterker geestelijk aanpassingsvermogen, het overwicht zou bereikt hebben, zou, naar zich laat aanzien, allerminst een verzamelpunt van tegen ons gericht Romaansch imperialisme wezen. Het zou, zeer waarschijnlijk zelfs, gezien de menta- | |
[pagina 11]
| |
liteit van het Vlaamsche volk in het algemeen, dat evenmin als het onze, politiek- en militaristisch- grootdoenerig is aangelegd, weer terugkeeren tot de vroegere neutraliteit van vóór 1914 en, naar ons en Zwitsersch voorbeeld, zich houden aan de niet-aanvallende, vredelievende politiek, welke het dan door zijn bevolkings-samenstelling zelfs nog beter dan wij zou kunnen toepassen en helpen bevorderen.
***
Wie dit alles overweegt; wie daarbij in het oog houdt, hoe, naar de formule van Henquinez, het doel der Vlaamsche Beweging is: de geestelijke, zedelijke en sociale wedergeboorte van het ons verwante Vlaamsche Volk, moet dan toch al een vreeselijke Jan Salie en Droogstoppel zijn, om, als Noord-Nederlander, onverschillig te blijven tegenover deze beweging. En wie, die hier te lande iets warms gevoeld heeft voor de Zuid-Afrikaansche Vrijheidshelden, kan nalaten gelijke bewondering te toonen voor den onafhankelijkheidszin en offervaardigheid van hen, die, in vaak tragischer zelfstrijd, sinds 1914 voor hun Vlaamsche volkszaak ‘het àl voor het algemeene waagden’ en nu, gekerkerd of in ballingschap, na verlies van al wat zij bezaten, boeten voor hun volkstrouw? Na Kruger, Steyn, De Wet, heeft de Nederlandsche Stam in deze 20ste Eeuw geen edeler offervaardigen gezien dan Rosa de Guchtenaere, dr. Borms, dr. Jacob, dr. Depla, Hippoliet Meert, en zoo veel anderen, waarvan wij, Noord-Nederlanders de onderscheiding genieten de gastheeren te zijn, - of die in verdere ballingschap het moeilijke leven weer moesten opnemen, na in het eigen land hun bezit vernietigd of gesequestreerd te hebben gezien. En met hoeveel moed hebben niet de meesten dat harde en moeilijke nieuwe leven aanvaard, terwijl toch slechts zulk een kleine kring van Nederlanders hun het warme welkom bood, waarop hun verwantschap en hun offer voor een verwant volk hun recht gaf! -
***
De vraag, welke houding wij Nederlanders hebben aan te nemen tegenover deze lijdende leiders der Vlaamsche Be- | |
[pagina 12]
| |
weging behoef ik, na het voordragen van deze beschouwingen, niet meer te beantwoorden. Dat zij door de Belgische Justitie, - wier beste en roemrijkste bladzijden hier niet te vinden zijn, daar zij in plaats van hooge rechterlijke onpartijdigheid te oefenen, daarin slechts de opgezweepte hartstochten van een anti-Vlaamsch nationalisme diende - tot lange gevangenisstraf of ter dood veroordeeld zijn, kan òns oordeel niet beheerschen: ‘le crime fait la honte et non le châtiment’, - en de eigen volksgenooten dezer veroordeelden deelen, na 5 jaar, in toenemend aantal, het inzicht dat zooal jegens den anti-Vlaamschen Belgischen Staat, niet echter jegens het eigen Vlaamsche Volk gezondigd is, en de oorlog slechts anders had behoeven te eindigen om de Vlaamsche aktivisten tot gelijke eere te brengen, als den Czechischen en Zuid-Slavischen, die zelfs tegen Oostenrijk vochten, ten deel is gevallen. In het land dat Prins Willem I, den tegen zijn Spaanschen vorst Opstandige, als den Vader des Vaderlands is blijven vereeren, kan, bij rustig inzicht, jegens de leiders der Vlamingen, die tijdens den oorlog tegen de vernietiging van hun eigen volk werkten, geen ander oordeel zich handhaven dan het hierboven geschetste; ‘ten spijt van wie het benijdt’, gelijk de Vlaamsche uitdrukking luidt. ***
Deze houding onzerzijds is, jammer genoeg voor onze volkseer, niet altijd en ten volle gehandhaafd, gelijk wij van een volk, dat een hooge Zelfstandigheidspolitiek tot zijn leuze heeft gekozen en die tegen menigen druk wist toe te passen, zouden verlangen. Men heeft gemeend de Brusselsche gevoeligheid te moeten ontzien, toen men weigerde dr. Tack, den voormaligen Voorzitter van den Raad van Vlaanderen, ondanks zijn hier te lande verworven nieuwe bevoegdheid, een plaats te geven bij ons Middelbaar Onderwijs. Hier komen wij nu midden in het vraagstuk. Er kan geen twijfel over bestaan: het sterk anti-Vlaamsche, pro-Fransche, imperialistische middelpunt in Brussel is ook heel fel anti-Nederlandsch. Het is van dááruit, dat, van den beginne van den oorlog, de campagne is opgezet om Zeeuwsch-Vlaanderen en Zuid-Limburg te annexeeren, en | |
[pagina 13]
| |
aldus ons land, als kern van het Algemeen Nederlandsch leven, te verzwakken, ten einde ook daardoor de Vlaamsche Beweging zelve haar plechtanker te ontnemen. Deze zeer roerige, zeer luidruchtige, weinig scrupuleuse en van veel geld voorziene groep, met haar gelijke vertakking - zoo niet: wortel - in Parijs, is, laten we het ons niet ontgeven, zeker niet te bevredigen of te verzoenen door een slappelijk ontzien van haar fèl-oogend, aanvalszuchtig antagonisme. Wij zijn, en blijven voor hen: de angstvallige, zelfzuchtige ‘Papbroeken’, die ons laffelijk buiten den oorlog hielden, en er ons rijk aan gehandeld hebben; de ‘Boches’ van het Noorden; de antagonisten van hun alleenzaligmakend Romanisme! Wat wij ook doen of laten, zij zullen het altijd zóó trachten uit te leggen, dat het 't antagonisme tegen ons voedt, en wij op het ‘Zerrbild’ lijken, hetwelk hun belang en antagonisme van ons ontworpen hebben. Tegenstanders van deze geestesgesteldheid kan men alleen bejegenen met hoogkoele onverschilligheid voor hun aanvallen; wie hen tracht te ontzien of tegemoet te komen, verhoogt slechts hun geringschatting en stelt zich bloot aan steeds feller chantage. Het argument, waarmee men hier te lande en in Vlaanderen, de paai-politiek van onze onthouding jegens de Vlaamsche Beweging pleegt te verdedigen, wordt dan ook in een ietwat vermonkelenden vorm voorgedragen. Men zegt ons, dat wel is waar deze kleine groep van nationalisten in België geen zeer grooten invloed heeft - dat zij het in de Brusselsche ambtelijke kringen wèl heeft, valt moeilijk te loochenen - maar dat die invloed zou kunnen groeien door een onhandig of ontactvol ingrijpen in de Belgische politieke stroomingen. Stellen wij op den voorgrond, dat ook in politicis vrees een slechte raadgeefster is, en dat de Vlaamsche Belgicisten dit aan den lijve gevoeld hebben, daar al hun principieel terugwijken, uit angst voor ‘activistisch’ te worden aangezien, hun Franskiljonsche en Waalsche tegenstanders volstrekt niet belet heeft, hen uit te maken voor ‘neo-activistes’ en ‘boches’, zoodat zij hun goede zaak slechts bedierven, zonder de gevreesde verdachtmakingen daarom te ontgaan. Het ‘fais ce que dois, advienne que pourra’ is een betere leus voor een volk als het onze, dat aan zijn hoofd den Staatsman gekend heeft, van wien Vondel schreef, dat hij was: | |
[pagina 14]
| |
‘Bekoord door niemands gunst, verschrikt voor niemands haat’
en dat den eere-plicht heeft, zijn politiek te bepalen buiten jacht op vriendelijkheid of vrees voor verdachtmakingen.
***
Deze politiek kan er geen zijn van actief ingrijpen in de Belgische verhoudingen. Dit moge den Franschen overgelaten worden, die herhaaldelijk, vóor en nà den oorlog, hun kleineren nabuur tot anti-Vlaamsche handelingen opgezet en de overheersching van hun taal en politiek met open en geheime (finantieele) middelen aangemoedigd en verzekerd hebben. Zulke politieke machtsoverschrijdingen zijn ons zelf te hatelijk, als wij ze wel eens - en vooral tijdens den oorlog - ondervonden, om ze een ander klein volk aan te doen. Wij voelen ze aan als onbehoorlijk, en het blijft beter aan invloed te verliezen, dan te trachten hem te versterken door middelen, die ons eigen geweten niet zou kunnen billijken. Er komt daarbij, dat in Vlaamsche kringen, gelijk al hiervoren is aangetoond, de geesten zeer verdeeld zijn. Wij zouden de Belgicisten niet kunnen steunen, zonder hun tegenstanders, de Vlaamsche Nationalisten, tegen ons in het harnas te jagen, of omgekeerd. Ieder dezer groepen heeft de overtuiging, dat de andere de Vlaamsche zaak schade doet, zoodat zij een steun onzerzijds aan de éene groep als een tegenwerking hunner Vlaamsche beweging aanzien, inplaats van als een aanmoediging. De Belgicisten hebben daarbij, bij monde van mr. Van Cauwelaert, ons nadrukkelijk gevraagd ons er buiten te houden. Terwijl de Vlaamsche Nationalisten hun zaak liefst voor het forum der Internationale Meening brengen, zijn de Belgicisten uiterst angstvallig voor het internationaliseeren van wat zij een ‘zuiver Belgische binnenlandsche aangelegenheid’ noemen. Doen wij dus niets of iets, dan stellen wij wel de éene groep tevreden, doch vervreemden daarbij de andere van ons. En nu zou men, van ons Nederlandsch standpunt, zeker aldus kunnen redeneeren: de ervaring, in Ierland, in Zuid-Afrika leert, dat in een nationale beweging de meerderheidspartij, die de kool en de geit zoekt te sparen, het na korter of | |
[pagina 15]
| |
langer tijd altijd aflegt tegen de beginselvastheid der niet transigeerende, aanvankelijk zwakke minderheid. The Irish Parliamentary Party is geheel verdwenen, en de ‘Sappen’ in Zuid-Afrika hebben, door hun poging met de Engelsche Unionisten een meerderheid te vormen, zich een zware nederlaag tegenover de ‘Natten’ op den hals gehaald. In Vlaanderen zullen dus, naar gelijke wet, de Federalisten, zoo niet de groep der Anti-Belgicisten, het op den duur winnen van de altijd schipperende - en tot schipperen verplichte - Belgicistische Vlamingen. Zoodat wij, als wij de toekomstrekening opmaken, er meer belang bij hebben, de Vlaamsche Nationalisten, als Macht der Toekomst, te steunen, dan de steeds machteloozer-wordende groep der Belgicisten
***
Doch niet een politiek, met een vooruitloopende winst- en verliesrekening, en evenmin een die direkte bemoeizucht zou beduiden met de ontwikkeling van een intern Belgisch vraagstuk, dat toch door de eigen krachten dáár slechts zijn blijvende oplossing kan vinden, is het, die hier beoogd wordt, zooals trouwens het woord ‘politiek’ zelve al een valschen klank geeft aan hetgeen veeleer een stemming, een gulheid van hart en hand zal moeten wezen dan een uitkomst van verstandelijk wikken en wegen. - Waar het eerst en meest op áankomt, is de hartelijke en warme belangstelling onzerzijds voor den uiterst moeizamen, vaak hopeloos-schijnenden strijd, door onze taalbroeders in het Zuiden te voeren tegen de steeds meer opgedrongen verfransching tot de redding van het eigen wezen; is begrip van de moeilijkheden, waartegen men te worstelen heeft; warme belangstelling voor het doel - langs welken weg ock nagestreefd: de geestelijke, zedelijke en sociale wedergeboorte van het Vlaamsche ras; eerbied voor offers reeds gebracht en nog te brengen, om dat doel te bereiken. Uit zulk een stemming, die van den ouderen, reeds ‘gezeten en geslaagden’ broeder voor den nog steeds zijn ideeëlen weg zoekenden en worstelenden jongeren, zal dan vanzelf de juiste innerlijke verhouding geboren worden, waarbij telkens als het er op aankomt dien jongeren een ‘zetje’ te geven, telkens als de nood aan den man komt, als er raad te vragen is, als er | |
[pagina 16]
| |
steun moet gegeven worden, die jongere weet dat het den oudere een oprechte vreugd is voor hem te doen wat hij kan. zonder dat het ontvangen daarvan den jongere het vervelend gevoel geeft ‘bewèldadigd’ te worden - omdat ten slot ook de oudere immers mee-profiteert van de worsteling van den jongere ten bate van den gemeenschappelijken familie-stam.
***
Is eenmaal dit begrip bij ons doorgedrongen van de gemeenschappelijkheid van beider streven, van Noorderlijken als Zuiderlingen, ten bate van elks volkskracht, dan wordt het vinden van de wijze, waarop dit gemeenschapsbesef tot uiting moet komen, de minste der moeilijkheden. En dan wordt ook de vraag naar hetgeen wij ons tegenover den naburigen Staat België, zonder onbehoorlijkheid, veroorloven mogen, haar ergste bezwarenis ontnomen. Niemand zal kunnen loochenen, dat de Vlamingen het volledige recht van zelfbeslissing hebben ten aanzien van hun verhouding tot den Belgischen Staat, en evenzeer dat hun recht, om hun strijd ook te brengen voor de Rechtbank der wereldmeening, onbeperkt is. Dat zij dan daarbij zich allereerst om sympathie en steun wenden tot hun taal- en stamgenooten aan hun Noordergrens, is mede van zelfsprekend. - Dat die taal- en stamgenooten hun die niet weigeren, evenzeer. Als België, de Staat, dit onaangenaam vindt, hij heeft het middel van verweer in eigen handen: de Vlamingen bevredigen door hun inderdaad volledige ‘gelijkheid in rechte en feite’ op grond van het eentaligheidsbeginsel, toe te kennen, en zich, des noodig, van zwakken, franschgezinden schijnbaren Eenheidsstaat om te zetten in een sterken, federalistischen, waarbij Vlaanderen zijn eigen Volkskrachtbelangen ten volle verzekeren kan. In politicis gaat het nu eenmaal als volgens de Wet der Natuur in het natuurlijke leven: verwrongenheid van krachten, verbreking van evenwicht, kunstmatigheid van verband, doen die krachten werken en werken, tot de natuurlijke gesteldheid, het noodzakelijk evenwicht, verkregen zijn. Dat gaat met behoud van het bestaande, of met verbreking ervan, al naarmate tijdig of niet de veiligheidskleppen kunnen werken. Als Engeland in de 80-tiger jaren de Home-Rule-for-Ireland-wet van Gladstone | |
[pagina 17]
| |
had aangenomen, hoeveel moeilijkheid en ellende, hoeveel verliezen zou het zich niet bespaard hebben! - Als Brussel het naar zelfverwezenlijking strevende Vlaanderen niets dan tegenwerking en sabotage blijft bieden, zal het zijn eigen schuld zijn, wanneer zelfs straks de tijd voor het Belgisch Federalisme verloopt en alleen een algeheele scheiding tusschen Vlaanderen en Wallonië nog de oplossing wordt. | |
IV.Het is niet ons, Noord-Nederland's, politiek belang, dat dit de uitkomst van de worsteling in België zou worden; een op federalistischen grondslag hernieuwd en versterkt neutraal België achten wij, voor ons zelf als voor Europa, met Henquinez, een oneindig veiliger en gelukkiger oplossing. Met zulk een België, waarin de geest van Zwitserland en onszelf ten aanzien van de internationale vragen zou heerschen, zouden wij vanzelfsprekend goede geburen en samenwerkers zijn aan het te vernieuwen Europa. Het zou, het is al betoogd, een waarlijk ‘neutrale’ Staat zijn, en het bestaan daarvan zou voor de rustige ontwikkeling naar het ‘federatief’ Europa een oneindig sterker steun beteekenen dan het te kwader ure zichzelf tot kleine groote mogendheid, mond-naprater van Frankrijk, handlanger der Romaansche hegemonie, verworden na-oorlogsche België van thans. - Doch alweer, niet wat wìj zullen wenschen, in het belang van onszelf en van Europa, maar de resultante der in België zelf werkende krachten zal over de eind-uitkomst beslissen. Het lijkt volstrekt niet uitgesloten, dat Brussel dan, in het nauw gedreven door de Waalsch-Vlaamsche strevingen, als zoo menige bedreigde Regeeringskliek, in kortzichtigheid zijn heil zou gaan zoeken in een opwekking van het weer wegzakkend ‘Belgisch’ nationalisme door een oorlog tegen ons land! - en het zou dan slechts van de politieke gesteldheid in Frankrijk en Engeland afhangen, of zulk een poging tot oorlog door beide groote broeders zou worden weerstaan, in den vorm van een Volkenbonds-waarschuwing, dan wel of de telkens tusschen beide landen zich openbarende verschillen van inzicht ten slot zouden leiden tot een uiteenvallen van den Volkenbond en een eindworsteling om de hegemonie tusschen Frankrijk en Enge- | |
[pagina 18]
| |
land, waarbij België en Polen aan de zijde van Frankrijk, Duitschland en Italië aan die van Engeland zouden strijden en waarvan de Nederlandsche onafhankelijkheid de inzet zou zijn, en wellicht het uiteen-vallen van België de uitkomst. Met de keuze voor òns, om ons bestaan al dan niet blijvend te verzekeren door een vereeniging met Vlaanderen.
***
Doch ook afgezien van zulk een gewelddadige worsteling, waarvoor wij en Europa bespaard mogen blijven, doch wier mogelijkheid wij, gezien het temperament van het wel tijdelijk in eigen land verslagen, doch geenszins overwonnen Fransch Imperialisme niet uit het oog mogen verliezen - ook afgescheiden daarvan blijft de mogelijkheid bestaan, dat de nationaliteiten-strijd in België het scherpe karakter zou aannemen van een zonder de uiteenspatting van het Belgisch Staatsverband niet meer te bevredigen Vlaamsch-Waalschen zelfverwezenlijkingsdrang. Ook de Federalisten in Vlaanderen staan niet op het standpunt, dat zij dit ‘los van België’ bij voorbaat verwerpen; de formule van dr. Jacob: ‘zelfverwezenlijking in België als het kàn, buiten België als het moét’, zegt het duidelijk genoeg en die formule vindt onder de jongeren in Vlaanderen althans geen bestrijding. Men is in zijn hart al lòs van BelgiëGa naar voetnoot1) - gelijk men het, volgens VermeylenGa naar voetnoot2) al dertig jaar geleden was; - en theoretische bespiegelingen over de verhouding van Staat en Volk, waarin het laatste als het opperste gesteld wordt, zoowel als verbittering om veel onderganen smaad, hebben die losheid in een gevoel van afkeer omgezet, dat geen tien jaar van gelijke bejegening als in de vroegere 90 jaar meer zou dulden, zonder den Vlaamschen ‘nationalisten’ in merg en nieren te zinken en het ‘buiten België’ tot drang en leus te maken.
*** | |
[pagina 19]
| |
Het standpunt, dat de sterkst anti-Belgische groep, die van het Weekblad ‘Vlaanderen’ daarbij inneemt, wijkt in zoo verre af van dat der vroegere ‘Jong-Vlaamsche’ onder de Aktivisten, dat zij niet meer spreekt van een zelfstandigen Staat ‘Vlaanderen’, maar aldus redeneert: Onder bestuur van België en Brussel moet Vlaanderen ten onder gaan. Nu wil men (d.z. de ‘Fronters’) ons als uitredding een hergroepeering van den Staat België op federalistischen grondslag aanprijzen. Maar waarom, als Vlaanderen zich in een federalistisch verband zou begeven, zou het dat doen met Wallonië, waarmee het feitelijk niets gemeen heeft, en niet met Noord-Nederland, waarmee het oneindig meer gemeenschappelijks heeft? - Met andere woorden: deze groep staat een reconstructie voor den geest, die België geheel zou doen verdwijnen; Wallonië vrijheid latend zich aan te sluiten bij het geliefd Frankrijk, om dan Vlaanderen zich in een staatkundig verband te doen begeven met òns Noorderland.
***
Dat Frankrijk zulk een aangroei met Wallonië aanstonds zou toejuichen, daaromtrent bestaat, m.i. geringe twijfel; dat een volksstemming in Wallonië voor deze aansluiting bij den grooten Zuiderstaat een groote meerderheid zou opleveren, evenmin: het heeft nu al de Marseillaise boven de Brabançonne verkozen, zooals de Vlaamsche Fronters het 't oud-Vlaamsche Wilhelmus gedaan hebbenGa naar voetnoot1). Maar hoe zal men ten onzent zich daaromtrent stellen? De vraag, ik geef het toe, kan nog blijven rusten; de kans dat het oogenblik, waarop een antwoord gevraagd zal worden, zeer nabij zou zijn, lijkt niet groot. Maar het wereldbewegen brengt vaak verrassingen; er zijn kwesties, die geslacht na geslacht niet tot oplossing brengt, en andere, die onverwachts zichzelf oplossen. - De opmerking van Jules Destrée in zijn Lettre au Roi van 1912: Sire, il n'y a pas de Belges, il y a | |
[pagina 20]
| |
deux peuples: les Wallons et les Flamands, blijft ten slotte de kern van het Belgische vraagstuk. Meer dan een huwelijk van die twee volken vormt de Staat België niet, en niet eenmaal een zeer gelukkig huwelijk. En weten wij niet allen, hoezeer in den tegenwoordigen tijd zelfs een oogenschijnlijk ‘gelukkig’ huwelijk plotseling versmelt er tot ontbinding geraakt, zoodra een der twee samenstellende deelen, zoo niet beide, onder nieuwe bekoring komt? - Wallonië nu heeft, sinds 1914, al heel sterk de aantrekking van Frankrijk ondergaan; Vlaanderen worstelt daartegen. Als in Brussel ‘rechts’ weer de macht krijgt, en in Frankrijk daarentegen de Socialisten, gelijk in Engeland, in de regeering treden, en daarbij Vlaanderen zich sterker in zijn eigen wezen wikkelt, kan de lokstem van uit het Zuiden licht voor Wallonië te machtig worden. De Walen zijn daarbij geen aarzelaars als de Vlamen; al vóor den oorlog hadden zij, onder oogluiking van Brussel, een eigen ‘Raad van Wallonië’ met eigen ministers gevormd. En als zij eenmaal besloten zijn, dat zij van het samengaan met de Vlamen, steeds als minderwaardig door hen geringschat, genoeg hebben, zullen zij zich zeker niet uit liefde tot België laten weerhouden van het doen van den beslissenden stap. En ons volk zou dan voor de vraag gesteld worden, of wij het federatief verband met Vlaanderen al dan niet begeeren.
***
Ongetwijfeld zal, bij die beslissing, voor twee derden van ons volk de vrees den doorslag geven, dat aldus de R. Katholieke Kerk; die in de laatste jaren zulke rustelooze pogingen doet om ons land te heroveren, groote kans zou krijgen op de uiteindelijke overwinning. Wil men dat element uit de beslissingsfactoren verwijderen, dan zou men een oplossing moeten zoeken als deze, dat bijv. onze twee meest katholieke en meest Zuidelijke provincies: Noord-Brabant en Limburg bij de Vlaamsche helft gevoegd werden, zoodat wij in hoofdzaak de vereeniging kregen, op federalistischen grondslag, van een niet-Katholiek Noordelijk deel met een Katholiek Zuidelijk deel, die beide aan de andersgezinden in hun midden de volkomen gelijkheid ‘in rechten en in feite’ zouden moeten | |
[pagina 21]
| |
waarborgen. Elk dezer beide deel en zou, voor het overige, zelfbestuur moeten genieten, terwijl de gemeenschappelijke belangen door gemeenschappelijke Organen van Bestuur behartigd zouden moeten worden. - Hoe voorzichtiger dit Zelfbestuur der beide deelen ge-eerbiedigd zou worden, hoe meer men die deelen gelegenheid liet, geleidelijk naar elkander toe te groeien, des te meer kans zou er geboden worden, dat dèze ‘Vereenigde Nederlanden’ meer hechtheid zouden blijken te bezitten dan vorige, die men tot stand had zoeken te brengen.
***
Want waarom zouden juist zij, die sterk voor Vlaanderen voelen en met Willem van Oranje oordeelen dat ‘het geschil te kleen is om gespleet te blijven’, het loochenen dat er tusschen Noord- en Zuid-Nederlanders inderdaad in het algemeen nog velerlei verschillen bestaan, welke niet mogen worden verdoezeld; die, op den duur, stellig zullen verdwijnen, naar mate beide groepen elkander beter leeren kennen, maar die zeker in den aanvang tot velerlei misverstanden en wrijvingen zouden kunnen leiden? In den persoonlijken omgang - ik spreek van een bijkans 35-jarige ervaring - vinden Noord- en Zuid-Nederlanders elkander gemakkelijk genoeg: de verschillen maken dien omgang eer smakelijk dan moeilijk. - ‘Ons bloed spreekt in éenzelfde taal: wij zijn éen!’, zooals Prof. Daels, de Gentsche Hoogleeraar het in zijn pittige tafeltoespraak op het Leuvensch Congres zei. Maar de groote massa voelt het nog steeds niet zóo als de cultureel-verbondenen. Het Vlaamsche leven heeft wat weidscher en kleuriger zwaai dan het onze; een ruimer gebaar; een soms ondieper golving. Er zijn verschillen, uit drie eeuwen afwijkende ontwikkeling geboren; en de anti-Nederlandsche campagne van de zeer verbreide, in het Fransch geschreven, pers heeft zeker niet nagelaten bij velen, die ons weinig kennen, in te vreten; de daling der Belgische munt heeft te veel Nederlanders verlokt tot het zoeken van koopjes over de grens, om geen kwaad bloed en een herinnering aan niet te hoogstaande Noord-Nederlandsche Cultuur na te laten. Taalgelijkheid en stamverwantschap zijn niet alleen oorzaken van toenadering - wij zien het wel aan | |
[pagina 22]
| |
de verhouding tusschen Engelschen en Amerikanen; en Huyghens woord, dat ‘d'eenzedigheid’ nauwer vriendschap kweekt dan maagschap, heeft ook nu haar psychologische juistheid nog niet verloren. Zoo zou het zeer wel wenschelijk kunnen blijken, dat Vlaanderen, wierd het los van Wallonië, eerst geheel zichzelf zou moeten worden - het heeft heel wat in zijn Augiasstal van verfransching te reinigen - eer het werkelijk zich met ons in het Noorden, met kans op blijvende, goede verstandhouding, in het aangegeven federatief verband zou aansluiten. ***
Wij kunnen het bij deze bespiegelingen - die toch al zeer vèrregaande mogelijkheden omvatten - hier laten: als de Londensche Conferentie werkelijk slaagt, houdt voor België de bekommernis om de oorlogsafwikkeling òp, en is de kans groot dat het een Staatsman vinden zal, die op het voetspoor van de federalistische inzichten van Walen en Vlamingen een tijdige omvorming van den Eenheidsstaat, België, bezorgen kan. Herhaald behoeft hier niet te worden, dat onzerzijds zulk een omvorming een gelukkiger oplossing geacht wordt dan een uiteenrukken der beide deelen. Doch het zou verkeerd wezen, ons blind te houden voor de ontploffingsmiddelen, in België opgehoopt, en schadelijk, te verzuimen onze eigen toekomst, als gevolg van zulk een ontploffing, tijdig onder de oogen te zien. L. Simons. Den Haag, 1 Augustus 1924. |
|