De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| |
I.De moeilijkheden die het Fascisme in den laatsten tijd heeft te doorstaan, doen wederom de vraag opkomen, die reeds sedert den aanvang van die beweging bij velen als voornaamste vraag heeft gegolden: is het Fascisme enkel een tijdelijke reactie op een onhoudbaar geworden toestand, zooals Italië dien doormaakte in de na-oorlogs-periode, of bezit het in zichzelf bijzondere moreele of andere geestelijke waarden, die het in staat zullen stellen om, in verschillende vormen, een blijvende rol te spelen in de toekomst? Een vaste, theoretische kern, waaruit logisch alle uitingen van het Fascisme verklaarbaar zouden zijn, is tot op heden niet gevonden. Trouwens, hoe kan men anders verwachten van een beweging, wier ontstaan te danken was aan een instinctmatige daad van zelfbehoud? Heeft zelfs Benedetto Croce, de groote moderne filosoof, die hoewel zelf geen fascist, toch tegenover de beweging gunstig gestemd is, niet onlangs tijdens een interview verklaard: Ik wil niet bij voorbaat de mogelijkheid uitsluiten, dat een nieuwe politieke staatsvorm uit de tegenwoordige Italiaansche en Europeesche moeilijkheden geboren zal worden. Het is niet onmogelijk, dat het Fascisme uit zichzelf een politiek systeem schept, dat inderdaad verschilt van het | |
[pagina 381]
| |
liberale systeem. Maar voor het oogenblik zie ik, wanneer ik alles nauwkeurig weeg en overdenk, zelfs niet de eerste ontwikkeling van een nieuw systeemGa naar voetnoot1). Hoewel een stroom van artikelen en redevoeringen na het bekend worden van dit interview aan Croce die ‘ontwikkeling van een nieuw systeem’ hebben willen duidelijk maken, valt toch uit al die beoordeelingen van het Fascisme niet veel meer te distilleeren dan dezelfde fraseologie, die de Fascisten altijd aan hun parlementaire tegenstanders verwijten; slechts de frasen zelf zijn veranderd. Luidden ze vóór het Fascisme: ‘vrijheid’, ‘vrede’, ‘gelijkheid’, etc., thans klinken woorden als: ‘orde’, ‘plicht’, ‘regeneratie’. Een geheel ander oordeel werd uitgesproken door Giuseppe Bottai, journalist en fascistisch kamerlid, in een lezing door hem voor enkele maanden gehouden in het Augusteo te Rome, over de toekomst van zijn partij: Het Fascisme was een instinctieve reactie tegen nihilisme en degeneratie, Maar dit instinctieve element heeft dermate de kern van het Italiaansche volksleven geraakt, dat het, gelijk een zaadje in achtereenvolgende openbaringen zijn bladeren en bloemen voortbrengt, zóó uit zichzelf voortdurend nieuwe vormen zal aannemen. Het Italiaansche volk is wakker geworden en heeft een ziel gekregen. Strijd tegen bolsjewisme en dictatuur zijn de twee eerste verschijningsvormen van het Fascisme. Deze plant zal niet verdorren, en hoewel men deze nieuwe organische ontwikkeling niet volledig kan overzien, is het toch wel zeker, dat het vormen van een moreele en intellectueele elitie de derde bestaansuiting van de beweging zal worden. Het Fascisme heeft nog nauwelijks een begin gemaakt. Deze twee oordeelen van Croce en Bottai sluiten elkander niet uit, maar zijn toch zoo verschillend gevormd, dat het niet overbodig is, op beide nader in te gaan. Croce zoekt naar een begrip van het Fascisme, en wel in hoofdzaak naar een politiek begrip; Bottai ziet het in levende ontwikkeling, en hèm gaan niet minder sociale en moreele elementen ter harte. Croce is de beoordeelaar, en Bottai de partijman; de eerste analyseert, de tweede gelooft. Teneinde tot klaarheid te komen over de vraag: ‘wat is de toekomst van het Fascisme in het nieuwe Italië?’ zal het noodig zijn eerst te vragen: ‘Wat wil het Fascisme en wat heeft het bereikt?’, vervolgens: ‘Welke zijn de tendenzen van het nieuwe Italië?’ en ten slotte een synthese tusschen beide antwoorden te beproeven. | |
[pagina 382]
| |
II.Benito Mussolini zelf heeft herhaaldelijk verklaard, dat het Fascisme een geestelijke beweging is, een geloof, een offer en een plicht. Een beweging zooals deze, die het geheele sociale leven beïnvloedt, zal natuurlijk allereerst stelling nemen tegenover de vraag, welke de positie is van het Gouvernement, de meest vitale vraag voor alle politieke stroomingen in alle tijden. En onmiddellijk komen dan de twee kernpunten van het Fascisme naar voren: het is realistisch en conservatief. Met realistisch wordt niet bedoeld het tegendeel van idealistisch, maar van irreëel, en conservatief is niet een aequivalent voor reactionnair, maar is gebaseerd op die levensbeschouwing, die afkeerig is van de evolutie-leer in haar toepassing op de politiek, en dus geen heil ziet in een onbegrensd uitbreiden der democratische staatsinstellingen. Het Fascisme verlangt dus een sterk, onafhankelijk Gouvernement, zonder zich te bekommeren om axioma's van de liberale en socialistische staatsleer, en met weinig sympathie voor parlementair stelsel en wetgevende macht à la Monfesquieu. Het Fascisme heeft geconstateerd dat deze axioma's en dit stelsel niet weinig bijdroegen tot Italië's ondergang, en ze dus feitelijk buiten werking gezet. En... o triomf van realistisch inzicht: dit alles met behoud van alle parlementaire vormen, teneinde een reactie te vermijden in moeilijke tijden. Na den moord op Matteotti kon geen der leden van de oppositie tegen de Regeering optreden met den eisch van een ontbinding der Kamer; ook kon het Parlement als zoodanig zich niet tegenover de Regeering stellen als verdediger der volksvrijheden, daar het Parlement in het fascistisch stelsel zelf betrokken is, zij het dan met de capitis diminutio, die allen bekend is. Bij de spontane wording van het Fascisme is te begrijpen, dat het geen theoretische beschouwing was, die de voorkeur gaf aan een sterke Regeering. Anders moge dit zijn bij de oude Nationalistische partij, waarop wij later terugkomen. Doch het Fascisme had de onmogelijkheid geconstateerd om te regeeren door voortdurende compromissen met een steeds wisselende meerderheid. Na den val van het Ministerie Orlando in het voorjaar van 1919 tengevolge van de onderhandelingen | |
[pagina 383]
| |
te Parijs, welke niet naar de begeerte van het overwinnende Italië schenen te verloopen, hadden in Mei 1919 nieuwe verkiezingen plaats ten tijde van een enorme anti-militaristische strooming: invloeden van Moskou, oorlogsvermoeidheid, geloof aan Wilson en teleurstelling bij den vrede brachten 150 socialisten in de Kamer alsmede ruim 100 leden van de nieuwgestichte Katholieke, zéér democratische partij, de ‘Partito Popolare’, welke allengs onder leiding van haar voortvarenden secretaris, Dom Sturzo, een intransigente houding ging aannemen tegenover alle pogingen der Regeering, een krachtige politiek te voeren. Onder Nitti, die Orlando opvolgde, werd de leer: ‘Liberalität ist Anerkennung’ tot in het absurde doorgevoerd; de Regeering zonder steun van een meerderheid in de Kamer, maar evenredig samengesteld volgens de partijverhoudingen in het parlement, zwenkte volgens de willekeur der sterkste partijen. Ook buiten de Kamers was het land aan anarchie prijsgegeven: oorlogsindustrieën, na den wapenstilstand zonder reden van bestaan, werden voortgezet teneinde de arbeiders aan het werk te houden; stakingen, met bloedige botsingen tusschen arbeiders, politie en publiek waren aan de orde van den dag, zelfs bij openbare diensten als posterijen en spoorwegen werd herhaaldelijk het werk neergelegd; tweeduizend van de achtduizend Italiaansche gemeenten vielen in handen der socialisten: op souvereine wijze decreteerden zij sociale maatregelen die het bedrijfsleven stop moesten zetten, en gedroegen zich zóó zelfstandig tegenover het centrale gezag, dat het scheen alsof het land als in de Middeleeuwen in een ontelbaar aantal kleine staatjes met tyranniek gezag was opgelost; moorden waren aan de orde van den dag; toen tijdens een volksoploop te Bologna enkele officieren waren mishandeld en hunne sabels gebroken, decreteerde de Regeering het verbod voor officieren, om in het openbaar wapens te dragen: dit was, verklaarde de Regeering officieel, een daad van provocatie tegenover het volk! Woelige betoogingen werden door de Communisten gehouden, en moordtooneelen op groote schaal voltrokken zich te Bologna en Turijn; in verschillende nijverheden verdreef men de patroons uit de fabrieken, die door de Communisten werden bezet; de Regeering duldde alles, omdat zij geloofde in de noodzakelijkheid van een proletarische revolutie en dan liever zag | |
[pagina 384]
| |
dat deze zich ónbloedig in de fabrieken dan bloedig op straat zou afspelen; de Kamers van Arbeid, in alle gemeenten onder socialistische of communistische leiding, hadden zich de regeling van alle bedrijfsvoorwaarden in de industrie en landbouw aangematigd, en, werkend met een overdaad van personeel, in een oneindig bureaucratisch raderwerk, hadden zij een corruptie ontwikkeld en een groeps-egoïsme aangewakkerd, als men in het land nog nooit gezien hadGa naar voetnoot1). De Regeering zag werkeloos toe, en, wanneer zij eindelijk tot handelen zou overgaan werd haar reeds geringe spankracht totaal verlamd, doordat enkele van haar leden volgens consequent democratische beginselen geen besluit wilden nemen vóórdat zij overleg hadden gepleegd met de partij, die hen in de Regeering had ‘afgevaardigd’. In één woord, doodende theorie en doodelijker anarchie beheerschten het land, en de tijd scheen niet ver dat, zooals Lenin het openlijk voorspelde, de dictatuur van het proletariaat een voldongen feit zou zijn. In deze moeilijke tijden kwam een spontane volksbeweging redding brengen. Tijdens den oorlog in 1917, toen de nederlaag van Caporetto een algemeene verslagenheid onder het volk had gebracht, waren het de ‘Fasci di Azione’ geweest, die de nationale gevoelens hadden weten hoog te houden. Thans werden de ‘Fasci di Combatimento’ gesticht, om met geweld de bestaande anarchie te overwinnen. Reeds op 23 Maart 1919 werd door Mussolini de eerste bond van Oudstrijders opgericht, en snel breidde de beweging zich uit. Onder de middenstand die vooral tijdens den oorlog was uitgebreid, onder oudstrijders, studenten, ambtenaren, arbeiders en enkele intellectueelen won zij snel terrein. Mussolini luidde de stormklok in de Popolo d'Italia en ieder die de orde wenschte in het land sloot zich aan bij de cohorten van het Fascisme. Op 15 Juni 1920 had Giolitti, de oude geslepen radicale leider, de plaats van Nitti als Minister-President ingenomen. ‘Er is een innerlijke tegenstrijdigheid’, zegt Giuliano Balbini in zijn ‘L'Esperienza politica dell' Italia’, ‘een tegenstrijdigheid die tot onmacht leiden moet, in een land dat een liberale | |
[pagina 385]
| |
constitutie bezit maar waar de liberale en radicale partijen een geringe minderheid in het parlement vormen. Tijdens de opkomst van het liberalisme in de 19e eeuw was het schema voor het parlementaire stelsel gegeven: de conservatieve en liberale partijen, beide ongeveer in krachten gelijk, en beide staande op den grondslag van de constitutie, volgden elkander op en critiseerden elkanders beleid in een rhythmische orde. Sedert echter nieuwe ordeningen de overhand verkregen van partijen, die òf den klassenstrijd in haar vaandel schreven òf religieuse politiek, werd het evenwicht verbroken, de klove tusschen de partijen grooter en de mogelijkheid tot samenwerken geringer. Nadat het algemeen kiesrecht het gehalte der volksvertegenwoordiging had doen dalen en zelfs bepaalde stands- of groeps-vertegenwoordigingen zich begonnen te vormen, bleef men desniettemin de illusie van het parlementaire stelsel handhaven. De liberale en de radicale partij, in Italië geworden tot partijen van zeer bekwame leiders zonder leden, wisten door hun tact en bekwaamheid de politieke macht in handen te houden. Te dien einde waren onnatuurlijke groepeeringen, wederkeerige concessies, kleurlooze programma's noodzakelijk, teneinde een regeeringsmeerderheid te vinden, die meer door kunstig balanceeren, dan door krachtdadig werken haar positie trachtte te versterken’. Deze kunstmatige meerder-heidsgroepeering duurde zoolang, totdat de voortwoekerende democratie naast de evenredige vertegenwoordiging in het Parlement ook die in de Regeering had doorgedreven, en de na-oorlogsministeries in Italië werden geconstrueerd volgens het rationalistische stelsel van evenredigheid volgens de Kamermeerderheid, - een stelsel dat een goed terrein was voor de behendigheid van leiders als Giolitti; maar dat in den grond een zwakheid vertoonde, waartegen het Nationalisme en het Fascisme zich spontaan hebben teweer gesteld. Men heeft in Italië het Nationalisme vaak genoemd de intellectueele en aristocratische parallelverschijning van het populaire Fascisme. Hoewel deze vergelijking niet geheel juist is, omdat zich onder de nationalistische ‘Arditi’ tallooze oudstrijders uit arbeiders- en boerenkringen bevinden, is toch het ontstaan van beide richtingen inderdaad wel te zien als in den voornoemden parallel. Als in zoo vele landen, waar een deel van het Liberalisme zich tot Nationalisme ontwikkelde, | |
[pagina 386]
| |
heeft ook in Italië de laatste richting zijn oorsprong in de liberale. Het waren reeds vóór den oorlog economen, die stelling namen tegen de klassiek economische leer van vrijhandel en concurrentie; filosofen als Enrico Corradini die overtuigd waren dat de liberale leer een geestelijke vervlakking en materialisme over het volk had gebracht, en dat het nationalisme met sterke regeering, sterk leger en standen-vertegenwoordiging een werkzaam middel tot regeneratie zoude zijn, en ten slotte poëten als Gabriele d'Annunzio, die zich herauten van het Nationalisme maakten. In intellectueele kringen beleefde het, mèt het Futurisme, een tijdperk van bloei. D'Annunzio, hoewel hij zich evenmin als Barrès in Frankrijk ooit van zijn individualisme kon bevrijden, werd reeds voor den oorlog door de jeugd aangezien als de groote roofridder-minnezanger, of, in Italiaansche traditie, condottiere-cortegiano die de jeugd vóórging op het pad van de enthousiaste aanvaarding van het Vaderland als de groote eenheid, waarvoor men de woorden Liefde, Offer en Dood in zijn wapenschild schrijft. En hoewel d'Annunzio's opwekking tot het Offer en den Dood vele romantische elementen heeft bewaard uit den tijd van zijn liefde voor Schopenhauer en Wagner, en zich alleen heeft uitgebreid vanuit de grenzen van den pessimistischen individu tot een volksbestaan - toch wist hij een geheel volk mede te slepen in zijn lyrische verrukking. Zijn uur sloeg in den oorlogstijd en tijdens de bezetting van Fiume. Reeds voórdat het Fascisme tot ontwikkeling was gekomen, hadden de rhythmische homiliën van d'Annunzio talrijke scharen van oudstrijders verzameld, die onder den naam van Arditi d'Italia, met hun symbool: ‘La Fiamma Nera’ (de zwarte vlam; vlam = de hartstocht van het offer; zwart = tot in den dood) gereed stonden, de grootheid van Italië met hun bloed te bezegelen. Hebben wij het Fascisme genoemd een realistische en conservatieve strooming, het Nationalisme kan men, zonder zijn gezonde elementen te miskennen, meer irreëel en imperialistisch-reactionnair noemen. Het eenzijdig den nadruk leggen op den plicht om zich aan de gemeenschap te geven miskent de persoonlijkheid; het streven naar een pathetischen roem en een chimerische machtspositie kan leiden tot een gevaar voor den vrede. Het Nationalisme is onmachtig geweest de binnenlandsche sociale problemen van Italië zelfs maar onder | |
[pagina 387]
| |
de oogen te zien; tegenover het buitenland heeft het alleen tijdens de Fiume-expeditie eenige resultaten bereikt; misschien dat het na den moord op Matteotti in het binnenlandsche politieke leven nog een rol van beteekenis zal spelen. In den tijd van Giolitti's ministerie namen zoowel het Fascisme als de beweging der Arditi aanmerkelijk toe. ‘Inplaats van vervreemding tusschen de zonen van één natie willen wij broederschap ontwikkelen, inplaats van anarchie tot orde komen, inplaats van den staat als een samenvoeging van individueele belangen te beschouwen willen wij hem zien als de opperste vereeniging van het algemeen belang’. Dit is in die dagen hun programma en dit is het gebleven. Geweld, volgens den Futurist Marinetti ‘zeer overtuigend als laatste argument in een debat’, was daartoe een geoorloofd middel. De Fascisten aanvaardden het geweld, echter binnen bepaalde grenzen en slechts als middel tot het bereiken van den vrede, die door de communistische troebelen telkens en telkens verstoord was. Volgens hen was de moreele invloed op het publiek van een niet te schatten waarde, wanneer een handvol Fascisten den strijd durfden aanbinden tegen de communistische terreur. De strafexpedities der Fascisten, aanvankelijk slechts op eigen krachten steunend, later door het Ministerie-Giolitti heimelijk gesteund, als krachtdadig middel ter handhaving der binnenlandsche orde, hebben echter, zooals algemeen bekend is, vele malen de grens tusschen het ‘geoorloofde’ en ‘ongeoorloofde’ geweld overschreden. De moord op Matteotti heeft weder een schel licht geworpen op de groote moeilijkheid voor een beweging, die als revolutionnair begonnen is, om zich van geweld te onthouden nadat de redenen voor dat geweld zijn weggenomen. Ziehier overigens hoe Mussolini denkt over deze quaestie: ‘Vooral verklaren wij, dat voor de Fascisten het geweld geen zonderlinge gril is; wij plegen geen geweld omdat wij er op belust zijn. Het is geen formule zooals die van “l'art pour l'art”, maar het is een heelkundige noodzakelijkheid. Daarbij mag het fascistisch geweld niet uitdagend zijn. Ieder heeft het recht zijn meeningen te verdedigen, slechts wie van dat recht misbruik maken moeten wij treffen. Wij moeten bovendien altijd ridderlijk blijven. Zooals alle levensuitingen heeft het geweld zekere grenzen en buiten deze grenzen schaadt het diegenen welke het gebrui- | |
[pagina 388]
| |
ken en niet diegenen welke het ondergaan’. De fascisten kunnen er zich tevens op beroepen dat zij slechts hebben gehandeld uit noodweer tegen de communistische terreur. ‘Het fascisme is slechts geweest de gerechtvaardigde reactie van het geweld tegen het geweld’.Ga naar voetnoot1) De practijk echter heeft geleerd dat de ridderlijke zelfbeheersching van Mussolini niet altijd door zijn partijgenooten beoefend werd; ja men kan zeggen dat het leiderschap van Mussolini één strijd is geweest tegen dié elementen in zijn eigen partij, die de nieuw gevestigde orde door nieuwe gewelddaden, hetzij opzettelijk, hetzij onopzettelijk hebben verstoord. Deze leer van het geweld, zooals het Fascisme die voorstaat, heeft twee geestelijke voorouders: het Futurisme à la Marinetti, waarop wij later terugkomen, doch dat wat zijn politiek aangaat, in sterke mate de fascistische tactiek heeft beïnvloed, en niet minder het Communisme van George Sorel. Zooals bekend is heeft de leer van Sorel niet alleen in Frankrijk, maar vooral in Italië vele aanhangers gevonden, en zijn de heftigste volgelingen van Sorel, zooals Mussolini zelf, naar het Fascisme overgegaan. De redenen hiervoor willen wij later onderzoeken. Sorel echter heeft ondubbelzinnig ten opzichte van het geweld stelling genomen. In zijn in 1906 verschenen boek ‘Réflexions sur la violence’ heet het: ‘Je crois très utile de rosser les orateurs de la démocratie et les représentants du gouvernement, afin que nul ne conserve d'illusions sur le caractère des violences. Celles-ci ne peuvent avoir de valeur historique que si elles sont l'expression brutale et claire de la lutte de classe: il ne faut pas que la bourgeoisie puisse s'imaginer qu'avec de l'habileté, de la science sociale ou de grands sentiments, elle pourrait trouver meilleur accueil du proletariat,’ etc. Gesteund door deze ruime opvatting in zake geweld, konden de fascistische cohorten een ongekende kracht ontplooien. Voornamelijk tijdens de regeering van Giolitti kwamen zij tot ontwikkeling. De wijze waarop zij zich organiseerden, als een leger naast het staatsleger, met eigen kader van officieren en onderofficieren, in strenge tucht en met een speciaal militair reglement, is een ongeëvenaard verschijnsel | |
[pagina 389]
| |
in de moderne geschiedenis. Het land werd in twaalf districten verdeeld, elk onder het gezag van een commissaris; het centrale gezag opgedragen aan een raad van vier, waaronder drie generaals. Als uniform werd gedragen een zwart hemd en zwarte muts, grijze broek en sportkousen; de wapens waren een revolver en een flinke knuppel. Later droeg men ook een karabijn en een stalen helm. De voornaamste artikelen uit het reglement volgen hier: Art. 2. Het fascistisch leger is in dienst van God en het Italiaansche vaderland en legt den volgenden eed af: ‘In naam van God en van Italië, in naam van allen die gevallen zijn, zweer ik mij uitsluitend en voortdurend te zullen geven aan den bloei van Italië’. Dit pathos heeft de Fascisten in staat gesteld te bereiken wat voor hen het heiligst was: de bevrijding van de roode heerschappij. Hoe men te werk ging om de orde te herstellen, moge het volgende voorbeeld uit Ferrara leeren. Tengevolge van een ultimatum der socialisten had de Regeering eenige fabrieken te Ferrara stopgezet. De Fascisten, vast besloten met geweld deze stopzetting te verhinderen, lieten op een nacht 5000 man van hun troepen langs verschillende wegen en in kleine groepen de stad binnentrekken; des morgens was de stad door het fascistisch leger bezet. De burgemeester weigerde echter zijn vertegenwoordigers te ontvangen. Met 50 Fascisten bestormde daarop de chef der onderneming, de tegenwoordige Minister Italo Balbo, het stadhuis, trad daarop alleen de burgemeesterskamer binnen en verklaarde: ‘Ik ben meester van de stad en deel U mede, dat U vanaf hedenmiddag gas, electrici- | |
[pagina 390]
| |
teit en water zult moeten missen, tenzij U onmiddellijk aan de Regeering telegrafeert, dat de werkzaamheid aan de fabrieken moeten worden voortgezet.’ De burgemeester gehoorzaamde en na drie dagen de stad in alle orde bezet te hebben, vertrokken de Fascisten. De symbolische kunstbewerking met wonderolie wordt alleen toegepast op ouden van dagen en vrouwen; ook zag het Fascisme hierin een krachtdadig middel van drankbestrijding: vooral de herbergiers die met minder onschuldige bedoeling hunne gasten tot drinken wilden verleiden, werden op deze wijze ‘gereinigd’. De groote orde waarmede de Fascisten hunne taktiek uitvoerden kon niet verhinderen, dat hunne gevechten met de Communisten vaak tot bloedige slachtingen leidden: de barricaden-strijd te Florence in Maart in 1921 is in dit opzicht berucht gebleven. Tegelijkertijd dat tijdens het ministerie-Giolitti de Fascisten in het binnenland regelmatig vorderingen maakten, richtten zich aller oogen op Fiume, waar d'Annunzio met een handvol Arditi de aanspraken van het nationalistische Italië tot werkelijkheid wilde maken. Het zou hier te ver voeren, de lotgevallen van Fiume sedert Italië's toetreden tot de Entente te vermelden; in 't kort zij er aan herinnerd, dat het verdrag van Rapallo tusschen Italië en Joegoslavië, dat 7 Januari 1921 door Graaf Sforza als Minister van Buitenlandsche Zaken in het kabinet-Giolitti werd geteekend, Fiume tot vrijstaat verklaarde, en Bari en Zara, twee zuiver Italiaansche steden, in de macht van Joegoslavië liet. Vanuit nationalistisch en fascistisch standpunt gezien, was dit verdrag een capitulatie tegenover de abstracte beginselen van Wilson's politiek; en hoewel Mussolini later in de Kamer, tijdens de debatten over de ratificatie van het verdrag van Rapallo, in Februari 1922 verklaarde, dit verdrag als een voorloopig accoord met Joegoslavië te willen erkennen, heeft hij toch naderhand als minister door diplomatieke middelen zóóveel bereikt, dat het verdrag totaal herzien werd en Fiume, ‘la città olocausta’, voor het bezit waarvan d'Annunzio en zijn Arditti zooveel geofferd hadden, op 16 Maart 1924 officieel aan Italië werd overgedragen. De nieuwe verkiezingen van Mei 1921 toonden reeds dat | |
[pagina 391]
| |
Italië haar zwaarsten crisistijd had doorgemaakt en op den weg naar herstel van gezondheid was. Voor het Fascisme een hoopvol teeken! Voor de eerste maal nadat het den politieken strijd had aangebonden, bracht het reeds 40 leden in het Parlement Hun aanzien was intusschen zóó gegroeid, dat Bonomi, die in het begin van 1921 Giolitti als Minister-President was opgevolgd, voor korten tijd een wapenstilstand tusschen Fascisten en Communisten tot stand bracht. Voor het Fascisme echter was een wapenstilstand met de Communisten ondragelijk; het kon niet rusten voordat de laatste Communisten ontwapend waren, en zoo begonnen na een week tijds de vijandelijkheden opnieuw, en steeds met een gunstiger uitslag voor het Fascisme. Intusschen werden de partij-combinaties in de Kamer voortgezet, tengevolge waarvan in Februari 1922 het zwakke kabinet-Facta aan het bewind kwam. Tijdens het bestuur van Facta konden de Fascisten de openbare meening op hun hand krijgen door hun verbreking van de algemeene staking in Augustus 1922, en dientengevolge hun verovering van de regeeringsmacht voorbereiden. De socialisten hadden zeer wel zien aankomen, dat de voortgaande ontwikkeling van het Fascisme het einde van hun eigen heerschappij zou beteekenen, en deden in Juli 1922 een vereenigde en laatste poging, om die ontwikkeling te keeren. Zij richtten tot het ministerie-Facta een ultimatum om de actie der Fascisten te doen ophouden, met bedreiging van een algemeene werkstaking door geheel Italië. De Regeering gaf een ontwijkend antwoord en op 31 Juli brak inderdaad de groote staking uit. In dezen strijd op leven en dood tusschen de twee richtingen hebben de Fascisten niet lang geaarzeld. Mussolini gaf aan de Regeering 48 uren tijd om de staking te doen eindigen. Gedurende acht dagen vertoonde Italië nu het beeld van een regelmatigen burgeroorlog; het was de hooge koorts die aan herstel van gezondheid voorafging. Op 3 Augustus werd de socialistische gemeenteraad van Milaan afgezet; Genua, een ander brandpunt van socialistisch drijven, den 9en Augustus bezet; Ancona in een stormloop veroverd door een kleine bende onder leiding van Cesare Rossi, denzelfden, die thans na den moord op Matteotti zoozeer genoemd wordt, - en in acht dagen was de algemeene werkstaking | |
[pagina 392]
| |
overwonnen en het socialisme neergeslagen. De Rubico was overschreden; de weg naar Rome stond open. Mussolini, steeds met overleg te werk gaande, vroeg thans aan de Regeering nieuwe verkiezingen uit te schrijven, en daar dit geweigerd werd, ging men verder en eischte het aftreden van het ministerie-Facta. De verdere gebeurtenissen zijn te bekend om er lang bij stil te staan. Op 6 October 1922 had te Milaan, steeds het centrum van actie der Fascisten, een groote fascistische vergadering plaats onder voorzitterschap van Mussolini, waarin werd besloten de regeering desnoods door middel van een staatsgreep in handen te krijgen. Op 24 October werd op een fascistisch congres te Napels de Regeering in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen 48 uur de macht aan de Fascisten over te laten. Indien de Regeering weigerde, zou de opmarsch naar Rome beginnen. Zelden werd een omwenteling zóó openlijk en in juridische vormen voorbereid; zelden ook getuigde hij van zulk een scherp inzicht in de te volgen tactiek, en nimmer heeft een omwenteling geweten welk een orde van zaken zij wilde instellen, zooals dit door Mussolini in de October-dagen van 1922 werd begrepen. Facta was tijdens deze moeilijkheden met zijn ministerie afgetreden op 25 October; doch, nog met de loopende zaken belast zijnde, weigerde hij op de fascistische eischen in te gaan. Op 27 October begon een algemeene fascistische mobilisatie, en werd Rome door 120.000 gewapende Fascisten omsingeld. Voor den Koning waren deze dagen een periode vol zorg. Steeds er op bedacht, als constitutioneel vorst te regeeren, zag hij zich thans voor het dilemma geplaatst, òf het formeele recht te handhaven en tegen het steeds groeiende Fascisme in te gaan, òf aan de nieuwe strooming de poorten te openen, op gevaar af zijn kroon te verliezen, daar men wèl wist dat het Fascisme in zijn eerste periode sterk republikeinsch gezind was geweest. Doch wanneer hij weigerde het Fascisme te erkennen zou hij evenzeer zijn kroon verliezen en het land bovendien aan een bloedigen burgeroorlog prijsgeven. De Koning koos voor het Fascisme. Op 27 October had Facta den staat van beleg afgekondigd, en aan alle gouverneurs der provincies dit besluit reeds medegedeeld, vóórdat hij het den Koning ter | |
[pagina 393]
| |
teekening had vóórgelegd. Hij heeft aldus den Koning, indien deze er toe mocht neigen, de zaak van het Fascisme te omhelzen, voor een fait accompli willen stellen. Hoewel er inderdaad gevaar in ligt voor een staatshoofd, de richting van één enkele revolutionnaire partij tot de zijne te maken, heeft de Koning toch dezen stap ondernomen. Men zegt, dat het vooral de aandrang van d'Annunzio geweest is, die in dezen den doorslag heeft gegeven. Toen Facta zich bij den Koning vervoegde om 's Konings handteekening op het reeds gepubliceerde besluit omtrent den staat van beleg te verkrijgen, weigerde de Koning zijn handteekening en beval hem, het besluit onmiddellijk in te trekken. De houding van Facta getuigt van moed tegenover de dreigende overmacht der Fascisten, en al heeft hij de onwettige daad begaan van een besluit te publiceeren zonder 's Konings goedkeuring, men kan niet anders dan billijken zijn geste om door het staatsgezag een omwenteling te bestrijden. Dat het moreele gezag reeds van de regeering was afgegleden en op de schouders van Mussolini gevallen, legde Facta, den formeelen regeerder, niet minder den plicht op, een formeelen tegenstand te bieden. De Koning echter van zijn kant heeft niet zoozeer zich met handen en voeten aan de willekeur van één partij overgegeven, zooals de oppositie het thans wel pleegt voor te stellen, als wel doen gelden een der ongeschreven bevoegdheden van een constitutioneel vorst, de ‘pouvoir médiateur’, een bevoegdheid, reeds door Benjamin Constant als één der voornaamste van het constitutioneel koninklijk gezag aangemerkt: terwille van het landsbelang partijen en machten in een zóódanige verhouding te brengen, dat daaruit de grootst mogelijke harmonie voortvloeit op den grondslag der bestaande machtsverhoudingen. Na 's Konings weigering voltrokken de feiten zich snel: Mussolini werd telegrafisch ontboden en presenteerde zich op 30 October. Een der meest pathetische oogenblikken in dit emotioneele land was aangebroken. Terwijl de fascistische benden in lange gelederen door de Porta del Popolo Rome binnentrokken, sprak Mussolini, de vertegenwoordiger der meest patriottische Italianen, de woorden: ‘Sire, ik breng U het Italië van Vittorio Veneto en noem mij den trouwen dienaar van Uwe Majesteit’. Vorst en Fascist vertoonen zich tezamen | |
[pagina 394]
| |
op het balcon van het koninklijk paleis aan het verraste volk en de Fascist spreekt: ‘Het Fascisme zegeviert! Ik ben naar de hoofdstad gekomen om aan Italië een Regeering te geven. Binnen enkele uren zult gij niet een Ministerie, maar een Regeering hebben. Leve de Koning! Leve het Fascisme!’ Binnen zes uur had Mussolini zijn Regeering samengesteld. Door dit samengaan van Vorst en Fascist was de Fascio hechter geworden: Staat en éénheidspartij waren samengekomen en schenen een eendrachtig Italië te zullen scheppen.
Carel Baak.
(Wordt vervolgd). |
|