weest, en antwoordt, voor dit onderzoek het recht van enquête te behoeven.
En de Regeering? Zij overweegt dit denkbeeld; zij overweegt het zelfs ‘welwillend’, verhaalt een recent regeeringsstuk (de memorie van antwoord bij hoofdstuk I der begrooting voor 1924), maar zij zag toch ten slotte ervan af ‘met het oog op de steeds verder gaande economische malaise en onzekerheid in het maatschappelijk leven’.
De Regeering is dus van oordeel, dat de vraag (te welker beantwoording zij de Staatscommissie in het schijnleven riep op 11 Maart 1920), hoe de voortbrenging en verdeeling van goederen meer dienstbaar kunnen worden gemaakt aan het algemeen belang, een vraag, die natuurlijk zonder onderzoek naar trustverschijnselen onmogelijk kan worden beantwoord, klemmend moge zijn in tijde van economischen voorspoed en vastheid in het maatschappelijk leven, maar haar belang verliest bij malaise en economische onzekerheid. Deze klank is nieuw in het socialisatie-debat.
De Staatscommissie, ontwaakt doordat zij even heeft mogen ruiken aan het enquête-recht, doet dan een voor haar doen stouten stap: zij machtigt haar medelid dr. Van der Waerden (van wien bekend is, dat hij, evenals de heer Wibaut, destijds het lidmaatschap slechts heeft aangenomen onder voorwaarde van commissoriaal enquête-recht) een door haar reeds in gereedheid gebracht wetsontwerp in zijn hoedanigheid van Kamerlid bij de Tweede Kamer aanhangig te maken. Hetgeen de heer Van der Waerden, samen met zijn ambtgenooten Schaper en Sannes, verrichtte op 19 Juni dezes jaars.
En wat zal thans de Kamer doen?
Zij zou, om te beginnen, met inachtneming van die termijnen, waaraan deze Staatscommissie kennelijk hecht, over één, twee jaar het wetsontwerp kunnen bestemmen voor afdeelings-onderzoek.
Zij heeft voorts de keus tusschen tweeëerlei antwoord.
Zij kan zich vóór het wetsontwerp verklaren op grond van het ‘beter laat dan nooit’ en de hoop betuigen, dat zelfs deze Staatscommissie het recht met gratie en tot 's lands profijt zal weten te hanteeren.
Zij kan ook zich ertegen verklaren. Hoewel niet op den grond, die de Regeering van haar aanvankelijk welwillend