De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
De komende vlootwet.I.Als eerelid van de vereeniging Indië Weerbaar ontving ik dezer dagen van haren secretaris per post toegezonden een afdruk van den Open Brief, welken het bestuur dezer vereeniging, naar aanleiding van de verwerping der vlootwet, zich geroepen heeft geacht te richten tot H.M. de Koningin, de Ministers, den Gouverneur-Generaal, de leden van de Staten-Generaal en van den Volksraad, en voorts aan alle Nederlanders en Nederlandsche onderdanen, wien de belangen van Groot-Nederland ter harte gaan. Van de urgentie van het vraagstuk volkomen overtuigd, kan ik op een voornaam punt mij met den Brief niet vereenigen. Het stuk laat zich uit als volgt: Sedert het ontwerpen van het plan kwamen nog velerlei lessen uit den grooten wereldoorlog tot uiting. Het behoeft wel geen betoog dat èn in Nederland èn in Nederlandsch-Indië de nieuwe gegevens met grooten ernst bestudeerd werden door de voor de defensie verantwoordelijke personen. Die nieuwe inzichten gaven dezen verantwoordelijken personen geen aanleiding het plan van 1921 te wijzigen. Integendeel, steeds bleek opnieuw de juistheid er van.... Wij blijven dan ook, niettegenstaande sommiger bestrijding, ons volle vertrouwen geven aan het vlootplan van 1921. Dit lijkt mij geen goede redeneering. Zoo de verantwoordelijke personen het plan-1921 niet hebben gewijzigd kan daartoe geheel andere aanleiding hebben bestaan dan het besef, dat de ontworpen vlootwet in alle opzichten aan de eischen van het heden en van de naaste toekomst voldeed. Zou, als de behandeling van het wetsontwerp eens minder ver gevorderd | |
[pagina 146]
| |
ware geweest, de Regeering niet willens zijn gebleken het een grondige herziening te doen ondergaan? Zij zelve heeft bij de behandeling der marinebegrooting voor het dienstjaar 1924 aangekondigd, dat de indiening van een nieuw ontwerpvlootwet met stelligheid mag worden verwacht. Zou het verstandig zijn, bij de samenstelling daarvan geen rekening te houden met de bedenkingen, van technisch zeer bevoegde zijde in zoo menig opstel tegen het nu vervallen ontwerp ingebracht? Het kan zijn, dat men in Indië van die critiek niet volledig kennis heeft kunnen nemen - in het bekendmaken daarvan schoot de Indische pers zeer wezenlijk tekort - en dat het bovenal dááraan moet worden toegeschreven, dat het bestuur van Indië Weerbaar zich nog zoo nadrukkelijk voor het vlootplan-1921 partij stelt. Wij voor ons achten het een geluk, dat die critiek vrij algemeen tot het inzicht heeft geleid dat dit vlootplan, voor een goed deel door gedachten van vóór den wereldoorlog ingegeven, niet beantwoordt aan de eischen van de moderne oorlogvoering ter zee en als verouderd behoort te worden aangemerkt. Ik maak er die goede, belangelooze vaderlanders - want dat zijn zij allen, met wie ik tot voor kort, als ondervoorzitter, in het bestuur van Indië Weerbaar samenwerkte - geen verwijt van, dat zij in hun ijver het doel voorbijschoten. In hun roepstem erken ik gaarne de aansporing, te arbeiden zoolang het dag is.
De in ons land gebruikelijk geworden wijze van wetgeving heeft ernstige nadeelen. De redactie der wetten is meestal te bindend; gevolg van den wensch, den smaak te vleien eener vergadering, die niet alleen de wetgevende, maar ook een deel der uitvoerende macht voor zich opeischt. De wetgevende macht met de volksvertegenwoordiging deelende, houde de Regeering de uitvoerende, onder toezicht van het volksorgaan, voor zich alleen. Eene wet als deze, die op langen termijn moet werken, wordt door wijzigingen in de techniek vrij zeker achterhaald, zoodat onveranderde uitvoering het doel, dat aanvankelijk voor oogen stond, zou doen missen. Eene vlootwet behoort daarom het karakter te dragen eener credietwet, die wel het gestelde doel, de middelen daartoe voor het oogenblik aan te wenden, en de kosten die men | |
[pagina 147]
| |
dragen wil zoo nauwkeurig mogelijk bepaalt, doch overigens zóó soepel blijft, dat men zich niet jaren lang aan den eersten opzet gebonden hoeft te rekenen. Binnen het kader van zulk een wet, zullen dan jaarlijks bij de marinebegrooting de maatregelen van uitvoering ter sprake komen. Scheepstypen bij de wet vast te leggen doch den bouw over vele jaren te verdeelen, ware zuinigheid die de wijsheid bedroog. Immers zal het dan onvermijdelijk voorkomen, dat schepen nog moeten worden afgebouwd, waarvan het type niet meer aan de behoeften van den eerstvolgenden tijd voldoet. Moet dus de inhoud der komende vlootwet versoberd worden, hare behandeling dient versneld. Tusschen het tijdstip, waarop de nieuwste gegevens, na onderzoek en vergelijking, in haar inhoud worden verwerkt, en het einde der mondelinge behandeling bij de Staten-Generaal, mag niet zulk een ruimte liggen, dat, wat op het oogenbilk der samenstelling goed en nuttig scheen, op den dag der afkondiging daarvoor niet meer zou mogen worden gehouden. Het herziene ontwerp worde zoo spoedig ingediend als mogelijk is zonder aan de degelijkheid der voorbereiding te kort te doen. Aan die voorbereiding behooren de meest bevoegden op militair-wetenschappelijk, internationaal-politiek en financieel gebied deel te nemen. Het is, naar ik meen, voornamelijk de buitenlandsch-staatkundige zijde van het vraagstuk die op dit oogenblik nadere toelichting behoeft. Daartoe eene bijdrage te leveren is het doel van dit opstel. | |
II.Tot regeling der Pacific-verhoudingen heeft de conferentie van Washington nuttig voorbereidend werk gedaan. Afdoende regeling behoort te volgen door alle daarbij rechtstreeks betrokkenen in onderling overleg, ten einde tot een overeenkomst te geraken aan welke niet een enkele zich onttrekken kan zonder alle overigen gewapend tegenover zich te vinden. Rechtstreeks bij de Pacific-aangelegenheden betrokken zijn de oeverstaten. Van deze is China door de daar bij voortduring heerschende binnenlandsche onlusten onmachtig naar buiten iets te ondernemen of toe te zeggen, waarop men zich verlaten kan. Met Mexico is het vrijwel eveneens gesteld; en | |
[pagina 148]
| |
zoolang de Russische regeering zich ten aanzien van haar internationale verplichtingen niet bekeert, zal zij, als Mexico en China, moeten dulden, dat de overige oeverstaten zich gedragen als de onvrijwillige verzorgers ook van hare belangen. Van de Zuid-Amerikaansche republieken is het onzeker of zij zich ter handhaving eener Pacific-overeenkomst geldelijke opofferingen van eenige beteekenis getroosten zullen. Blijven dus over Japan, de Vereenigde Staten, Engelsch- en Nederlandsch-Indië, Australië, Canada, Frankrijk. Hoewel aan onderhandelingen over eene Pacific-overeenkomst Frankrijk vermoedelijk een levendig aandeel zou nemen, stel ik mij van een groote maritieme machtsontwikkeling harerzijds in de Pacific niet veel voor. Als eerste westersche mogendheid waarmede Japan in aanraking kwam, eene aanraking die voor zijn cultureele ontwikkeling van groote beteekenis is geweest, hebben wij bij dat volk en zijne regeering ongetwijfeld een goeden naam. Het mag geheel ijdel worden geacht, in de Japansche diplomatie de natuurlijke vijandin der Pacific-belangen van Nederland te zien. Het bezit van Nederlandsch-Indië hebben wij te danken aan de politieke inzichten, die na den val van Napoleon I, onder overwegenden invloed van Engeland, in Europa werden gevormd. Aan de verwachtingen toen van ons gekoesterd, hebben wij, in de laatste decenniën vooral, niet onverdienstelijk voldaan, en men mag aannemen dat de redenen, die Engeland in 1814 bewogen onze positie in den Archipel mogelijk te maken en in 1824 ze te bevestigen, nog heden onverminderd bestaan. Gemeenschappelijke belangen hebben ons in het Oosten bij elkaar gebracht en zullen ons ook in de toekomst gemakkelijk blijven verbinden, en het ligt in onze hand te voorkomen, dat Australië of Canada te onzen opzichte van de politiek van het Engelsche moederland zouden gaan afwijken. De goede gezindheid der Vereenigde Staten te onswaart mocht ik gedurende de oorlogsjaren, bij mijn onderhandelingen over de in Oost-Azië te volgen telegraafpolitiek, persoonlijk leeren kennen. Maar al deze vriendschap is voorwaardelijk. Zwakheid in weervermogen, bleef zij bestendigd, zou ons recht in de Pacific-wereld anders kunnen doen waardeeren, en een belang | |
[pagina 149]
| |
doen ontstaan, ons bezit daar over te dragen aan wie bereid ware er naast den lust ook den last van te aanvaarden. Komt een garantieverdrag voor den Stillen Oceaan tot stand, dan zal het vraagstuk der maritieme bewapening van Nederlandsch-Indië in belangrijke mate vereenvoudigd worden. Het geldt dan niet langer, eene scheepsmacht te onderhouden die het tegen elken tegenstander kan opnemen - eene machtsontwikkeling waartoe wij niet in staat zijn -, maar om tot handhaving van den status quo in den Stillen Oceaan met de genoemde mogendheden eene gemeenschappelijke macht te vormen, samengesteld uit gelijksoortige gevechtseenheden, zoodat gebruik en aanvoering bij een gemeenschappelijke actie zooveel mogelijk vergemakkelijkt zouden zijn. Dit samenstel zou over de noodige oorlogsreeden of -havens moeten beschikken, waarvan aantal en plaats mede in onderling overleg zouden zijn vast te stellen. Ieders aandeel zou verband houden met de kracht der staatsfinanciën, en ons zouden geen bovenmatig zware lasten te dier zake kunnen worden opgelegd. Stellig zouden wij in staat zijn in de samenstelling dezer waarborgmarine, een waardig aandeel te nemen met gevechtseenheden waaraan in gewone tijden de verzekering van rust en orde binnen den Archipel ware op te dragen. Met dit Nederlandsche smaldeel, waarvan de samenstelling in overleg met onze medestanders zou zijn bepaald en waarvan de kosten die van de scheepsmacht der verworpen vlootwet zeer zeker niet zouden overtreffen, zou voor het tegenwoordige en de naaste toekomst in den bestaanden nood zijn voorzien. Ook in een verdere toekomst? Het is eene vraag, die niet ontkennend en evenmin bevestigend kan worden beantwoord, omdat niemand nù kan beoordeelen wat over zóó en zóóveel jaren de dan bestaande omstandigheden zullen vereischen. Maatregelen die voor een verre toekomst kunnen strekken zijn niet te nemen; en zoo het al mogelijk ware, ik geloof niet dat het wenschelijk zou zijn. De zorg voor de verre toekomst moet noodzakelijk - en kan veilig - worden overgelaten aan hen die dàn leven en dàn verantwoordelijkheid dragen.
Die na ons komen, staan er niet kwaad vóór. Van 1913 tot 1921 was het mijne taak, in navolging van wat sedert 1902 in Nederland was geschied, de uitoefening van | |
[pagina 150]
| |
den dienst en de organisatie van het personeel der post, telegraaf en telefoon in Nederlandsch-Indië te herzien. Die opdracht bracht mede dat ik den Archipel van West naar Oost en van Noord naar Zuid meermalen bereisde. Land en luiden moest ik leeren kennen en mij een voorstelling maken van de eischen die handel en verkeer aan de door mij beheerde diensten stelden of gingen stellen. Daarna was te onderzoeken of op de grondslagen, welke ik aanvankelijk gelegd had, kon worden voortgebouwd; alle genomen maatregelen moesten in hunne werking worden nagegaan en beoordeeld. Deze reizen deden mij Nederlandsch-Indië kennen in een omvang als slechts weinigen beschoren kan zijn geweest; veel met name had ik te profiteeren van de kennis en ervaring dergenen, die met het opsporen en de ontginning der in den bodem verborgen schatten van staatswege of op particulier initiatief belast waren, of in de teelt van landbouwproducten, tot den uitvoer geschikt, hun bestaan vonden. In verwijderde, soms moeilijk toegankelijke gedeelten van den Archipel doordringende, ervaart men hoe een in de Westersche landen onbekende gastvrijheid, eene behoefte om zich uit te spreken, reiziger en opgezetene tot elkaar brengen en gevoel van saamhoorigheid ontboeien. Geen benepenheid langer, geen streng in acht genomen rang- of standsverschil, maar een ruilverkeer op stoffelijk en geestelijk gebied, waarbij verstandelijke en karaktereigenschappen zich ontplooien met een kracht en vrijheid als in de conventioneeler Westersche samenleving slechts bij hooge uitzondering worden aangetroffen. Wanneer ik de op deze wijze verkregen indrukken in den geest verzamel, rijst een beeld voor mij op van rijkdom zoo onuitputtelijk, dat ik Nederlandsch-Indië moet houden voor een der gezegendste landen der aarde. Het geslacht, dat in de toekomst zich aan de ontginning van dien rijkdom zet, zal ontwaren dat zulk een land zich, zonder gevaar van tot bankroet te vervallen, ter beveiliging van zijn welvaart tegen buitenlandsch gevaar gerust offers kan getroosten. Het is noodig, dat een vooruitziende regeering Indië's mogelijkheden, die in Nederland lang niet algemeen begrepen worden, in werkelijkheden omzette. Eenmaal tot ontwikkeling gekomen, zal Indië, voor zoover zich voorzien laat, ongetwijfeld zijne defensie kunnen en willen betalen. | |
[pagina 151]
| |
De verdere toekomst dus aan zichzelve overlatende, stelden wij vast, dat een Pacific-waarborgverdrag het ons mogelijk maken zou, zonder overspanning onzer draagkracht, voor het tegenwoordige en de naaste toekomst behoorlijk gewapend te zijn. Het denkbeeld druischt wellicht tegen de, te onpas, bij velen heerschende meening in, dat men zich buiten internationale conflicten zal kunnen houden door maar geen deel te nemen aan overeenkomsten die tot gewapend handelen kunnen verplichten. Het is noodzakelijk, dat de regeering, althans voor Nederlandsch-Indië, van hare zoogenaamde zelfstandigheidspolitiek afzie. Eigen kracht reikt immers niet toe, om het gestelde staatkundige doel te verzekeren. Welk heil men van de verklaring verwacht, slechts de neutraliteit te willen handhaven, is mij onbegrijpelijk; de omstanders weten immers, dat wij het niet kunnen? Meent men het veege lijf beter te zullen bergen met aan den kant te blijven staan, weerloos wachtend of het gevaar op ons afkome, dan door het met anderen tegemoet te gaan om het te bestrijden, en bij de eindregeling stem in het kapittel te hebben? Qui prend compagnon, prend maître, zeide de minister van buitenlandsche zaken. Dit spreekwoord kan ons van de gegrondheid der zelfstandigheidspolitiek niet overtuigen. Het is immers op de anderen eveneens toepasselijk. Juist de nieuwe politiek is het, die, in tegenstelling tot de oude, ons kans op deel aan het meesterschap laat. Dàt deel te verwerven is zaak van een helder hoofd, een koel verstand, een sterk karakter en een eerlijk hart, meer nog dan van oorlogsbodems, kanonnen en geweren. Deze zullen wij ons aanschaffen of wij de zelfstandigheidspolitiek verlaten of niet, maar alleen bij den overgang tot de waarborgpolitiek is er nuttig rendement van te verwachten. Het komt er dus op aan den minister van buitenlandsche zaken in deze Oost-Aziatische aangelegenheden tot een wijziging van zijn - in en voor Europa gevormd - inzicht te brengen. Moge hij in dit betoog daartoe eene poging zien, met geheel vriendschappelijke en waardeerende gevoedens ondernomen. Hij bedenke, dat in Oost-Azië Nederland groote mogendheid is. | |
[pagina 152]
| |
III.Wij zouden hiermede onze bijdrage kunnen besluiten, ware het niet, dat een zeer belangrijk onderdeel der ter zijde gelegde vlootwet onze bijzondere aandacht had gewekt: het zoogenaamde steunpunt voor de vloot. De vlootwet liet daartoe de keus tusschen Soerabaja en Tandjong Priok, terwijl buitendien de inrichting van enkele hulpsteunpunten in de buitengewesten werd beoogd, die een min of meer provisorisch karakter zouden dragen. Deze palliatieven moeten zijn opgekomen nadat ik den toenmaligen gouverneur-generaal, op diens verzoek, met mijne anders luidende, na ernstige studie en plaatselijk onderzoek gewonnen overtuiging in zake een steunpunt voor de vloot, had in kennis gesteld. Eéne beslissing der regeering is zeer verstandig geweest: zij heeft er zich niet toe laten verleiden, in overeenstemming met een eveneens geopperd denkbeeld, een eenig steunpunt voor de vloot in Straat Soenda te vestigen. De technische moeilijkheden, die aan de inrichting daarvan in den weg stonden, zouden bijna niet te overkomen zijn gebleken; maar bovendien was de grondgedachte verkeerd. Deze hield in, Straat Soenda open te houden ter verzekering der gemeenschap met den Indischen Oceaan. Op mij heeft dat plan steeds de indruk gemaakt, alsof men, om zich tegen inbraak te vrijwaren, de achterdeur sloot, maar de woning zelve met haar kostelijken inboebel volkomen prijs gaf. Met de vestiging van een eenig steunpunt te Soerabaja of te Tandjong Priok kan ik ook niet instemmen. In het openbaar zijn de beginselen, waarop de keus van een steunpunt moet berusten, bij mijn weten nimmer wetenschappelijk vastgesteld, of zelfs maar (anders dan vluchtig) in bespreking gebracht. Wat men daarover aan de Hoogere Marine-Krijgsschool doceert, is mij niet bekend; maar in de buitenlandsche vakbladen treft men er heel weinig over aan. Ik wil trachten mijne overtuiging, door eigen studie gevormd en door de ervaringen van den laatsten oorlog niet weerlegd, kort uiteen te zetten. Het denkbeeld van een steunpunt voor de vloot sluit in | |
[pagina 153]
| |
zich de beveiliging en versterking van haar weervermogen binnengaats of met binnengaats in onmiddellijke samenwerking; ook dat van verzorging en aanvulling van alles wat de vloot tot behoud harer strijd- en operatievaardigheid noodig heeft. Dat die verzorging en aanvulling de eigenlijke roeping van het steunpunt zijn en de evenbedoelde beveiling en versterking een bijkomstige taak, te vervullen onder zekere - vermoedelijk niet al te gunstige - omstandigheden, zal ieder vakman toegeven. Werd die beveiliging hoofdzaak, vooral in een steunpunt te Soerabaja en Tandjong Priok, dan is het bestaan der vloot als operatieve eenheid metterdaad opgeofferd. Het woord steunpunt acht ik gevaarlijk, omdat het misleidend werkt, vooral op de verbeelding van den niet-vakman. Het zou beter zijn, aan versterkte reeden en havens andere namen te geven, die duidelijk zeggen waartoe zij dienen moeten. Onderscheiden moeten dan worden operatieve oorlogshavens, en nood-, of, laten wij het kind bij den naam noemen, vluchthavens. Het spreekt toch waarlijk vanzelf, dat eene vloot - en zeer zeker bij de verdediging van een zóó uitgestrekt eilandenrijk als Nederlandsch-Indië - haar werk buitengaats te verrichten heeft (Duitsche vloot bij Doggersbank) en niet in een versterkte haven. Terwijl nu de noodhaven het laatste toevluchtsoord voor een geslagen of voor sterke overmacht terugwijkende vloot uitmaakt, moet daarentegen de operatieve oorlogshaven een sterk offensief karakter vertoonen, m.a.w. door de mogelijkheid, steeds het ruime sop te kiezen, aan de vloot die vrijheid van beweging verzekeren, welke voor de vijandelijke scheepsmacht een voortdurende bedreiging van haar bestaan en verbindingen vormt. Offensief karakter is aan de vrijheid van operatieve beweging gebonden. Van deze vrijheid nu is zoomin bij Soerabaja als te Tandjong Priok eenige sprake. Steunpunten, daar ingericht, zouden muizevallen zijn; eenmaal daarin opgesloten en bewaakt, kan de vloot nimmer tot operatieve werkzaamheid terugkeeren. Het verschil in wezen beheerscht de eischen van ligging, topografische en hydrografische gesteldheid, waaraan elk der beide soorten van reeden of havens moet voldoen. Slechts bij | |
[pagina 154]
| |
uitzondering zal een gunstige configuratie het mogelijk maken, operatiebasis en vluchthaven in één punt te vereenigen. Even onjuist als het wezen zou, de vluchthavens voor onze marine aan de noordpunten van Sumatra, Borneo, Celebes of Nieuw-Guinea te vestigen, even verwerpelijk is de plaatsing onzer eenige operatieve oorlogshaven bij Soerabaja of te Tandjong Priok, tenzij de ‘zelfstandigheidspolitiek’ de regeering tot het inzicht hebbe gebracht, dat men het geheel alleen zal opnemen tegen wie maar wil, doch met eene strijdmacht die daarop in sterkte, samenstelling en uitrusting in het geheel niet berekend is noch zijn kan, zoodat terugwijken de eigenlijke taak der marine wezen zal, en daarop alles moet worden ingericht. Het grootste gedeelte van het eilandenrijk zou dan zonder meer aan een overmachtigen vijand zijn prijsgegeven, in het bijzonder de gebiedsdeelen die door haar overvloedige olie-productie groote aantrekkingskracht op een aanvallende marine zullen uitoefenen. Deze gebiedsdeelen zullen onbeschermd blijven, want het is bekend genoeg welk een noodlottigen invloed een versterkte vluchthaven in den rug op een numeriek zwakke scheepsmacht uitoefent; en elke vloot, die bij handhaving der zelfstandigheidspolitiek eene eventueele vlootwet ons geven kan, zal in vergelijking tot die, welke omringende rijken zee kunnen doen kiezen, eene numeriek zwakke zijn. Ten nadeele onzer zeemacht wil ik hiermede niets zeggen. Ik ben overtuigd, dat zij haar plicht zal doen hoe bovenmenschelijk de taak ook zij, die men voor haar heeft uitgekozen. Aan zichzelve overgelaten zal zij - niet roemloos - te gronde gaan, doch zij zal niets hebben bijgedragen tot een succesvol verweer. Men zie slechts de marinezakboekjes in, die, geregeld bijgehouden, ieder jaar het licht zien, en bevinde er uit tot welke krachtsontplooiing elk der bij het lot van Nederlandsch-Indië geinteresseerde natiën in staat is. Met de geringe scheepsmacht der vlootwet en zonder offensieve oorlogshaven als ruggesteun, een krachtige verdediging van den Archipel in zijn geheel te ondernemen is te veel gevergd. En toch was dit het uitgangspunt van staatscommissie en regeering! Het terrein der werkzaamheid van zoodanige zwakke vloot | |
[pagina 155]
| |
zal in den aanvang niet veel noordelijker dan de Java-Zee gelegen zijn, met verkenningsdienst in de noordelijker gelegen zeeën en straten. Na een meer of min verliesrijken tegenstand zal zij de wijk nemen naar het steunpunt (lees: de vluchthaven) en daarin als nog eenigermate in aanmerking komend ruilobject zich tot het oogenblik der vredesluiting trachten te handhaven. Zij zal nog wel pogen met verrassende kleine ondernemingen het den insluiter lastig te maken, maar een operatieve werkzaamheid is dit niet meer. | |
IV.Wat dan wel? hoor ik vragen. Ook ik voorzie, dat het ten slotte tot een terugtocht naar Java komen kan. Voor dat geval blijf ik vasthouden aan Soerabaja als vluchthaven, dus zonder daar de basis onzer operatieve werkzaamheid ter zee te plaatsen, en zonder voorshands voor Soerabaja groote geldsommen uit te geven. De plaatsing onzer offensieve oorlogshaven moet afhangen van hetgeen dienaangaande in het waarborgverdrag zal worden bepaald. Dit verdrag ontbreekt, en daarmede de definitieve grondslag ter aanwijzing van hetgeen te dezer zal moeten geschieden. Er zijn echter reeds vaste factoren genoeg om de richting, waarin de oplossing te zoeken zij, te bepalen. De Vereenigde Staten hebben er van afgezien op de Philippijnen een oorlogshaven in te richten of om Guam daartoe te bestemmen. Engeland was tot voor kort voornemens de te Singapoer reeds bestaande versterkte reede tot een moderne oorlogshaven in grooten stijl te hervormen. De tegenwoordige regeering heeft er voorloopig van afgezien. Australië heeft aangekondigd, zoo het plan werkelijk voorgoed mocht zijn opgegeven, op eigen gebied een oorlogshaven te zullen inrichten. Voor ons moet het een levensbelang worden geacht, dat bij een conflict in de Pacific de beslissing niet binnen onze Archipel, doch daarbuiten valle, om en bij de Chineesche Zee. Vaststaande factoren zijn voorts het samenstel van oorlogsen vluchthavens, dat Japan ter verdediging van zijn integriteit | |
[pagina 156]
| |
heeft aangelegd, en hetgeen de Vereenigde Staten met gelijk doel aan hunne Pacific-kust hebben tot stand gebracht. Eindelijk is het aan geen twijfel onderhevig, dat, komt het tot een conflict, de plaats waar dit zal worden uitgevochten eerder tusschen de keerkringen dan noordelijk of zuidelijk daarvan zal gelegen zijn. Deze gegevens in verband brengende met de ligging van Nederlandsch-Indië ten opzichte van andere staten, kom ik tot de volgende slotsom. Al voldoet Singapoer op dit oogenblik niet aan alle eischen, welke aan een moderne oorlogshaven zijn te stellen, niettemin sluit deze versterkte reede met de daarop steunende vloot straat Karimata tusschen Sumatra en Borneo af; - deze straat is geheel binnen de werkingssfeer van Singapoer gelegen. Wanneer Engeland als onze bondgenoot aan een eventueelen oorlog, waarin ook wij betrokken zouden zijn, deelneemt, is de nadering door straat Karimata tot het hart van ons rijk slechts na een beslissende overwinning op de Engelsche vloot denkbaar. Daarentegen liggen alle meer oostelijke zeeën en straten geheel open. Konden wij nu zoodanige versterkte reede of haven inrichten, die de toegangswegen tot Java langs die zijde beheerschte en tevens de Celebes-Zee afsloot, dan ware tegelijk Java beveiligd en aan de Australische vloot, welke mede aan onze zijde zou optreden, de onwaardeerbare gelegenheid geboden zich ongehinderd naar deze basis, vermoedelijk verzamelpunt van verbonden vloten, te spoeden. Bij mijn reizen in den Archipel is mij eene reede opgevallen welke mij, aansluitend bij Singapoer, voor oorlogsbasis zoo gunstig gelegen voorkwam, dat ik er de aandacht van den toenmaligen Gouverneur-Generaal en den Commandant der Zeemacht op gevestigd heb. Ik had het punt nog nooit hooren noemen en was toevallig in de gelegenheid geweest de reede niet alleen persoonlijk tot in details te verkennen, maar ook de nautische zijde van het vraagstuk te bespreken met een in die wateren zeer bevaren kapitein der Paketvaart, welke in die dagen de lijn Soerabaja-Balikpapan-Donggala-Menado-Sangir en Talaud-eilanden-Menado bediende. Het was de reede ten zuiden van het eiland Talissee en noordelijk van Menado gelegen, eene reede die gelegenheid tot veilige lig- | |
[pagina 157]
| |
ging van een oorlogsvloot biedt zóó ruim, dat zij met 5000 Meter in het quadraat niet overdreven is voorgesteld. Behalve door Talissee zelf, wordt dit opervlak beschut door kleinere aansluitende eilandjes en klippen, die onderling en naar den vasten wal gescheiden zijn door een groot aantal toegangen met een diepgang van 18 à 20 vademen minstens; - toe- en doorgangen die het ongehinderd uit- en inloopen begunstigen. Door hare groote uitgestrektheid, ten gevolge waarvan zij niet volkomen afgesloten kan worden, verzekert deze reede zoowel de gedekte ligging van de vloot in afwachtingGa naar voetnoot1), als hare bewegingsvrijheid in elke richting, m.a.w. eene onbelemmerde en dus verrassende operatievaardigheid. Haar offensieve beteekenis springt in het oog. In vereeniging met Singapoer houdt zij een eventueelen vijand buiten den Archipel, vormt een uitstekend rendez-vous voor de Australische vloot, verplaatst het tooneel van den strijd van de Java- naar de Zuid-Chineesche Zee. Een blik op de kaart van de Pacific is voldoende om de beheerschende stelling te onderkennen, die zelfs een niet zeer sterke, doch modern toegeruste oorlogsvloot daar zal innemen. Is het een eventueelen vijand ernst langs dien weg tot Java door te dringen, dan kan hij die vloot niet voorbijvaren - zelfs op grooten afstand niet -, maar moet haar aanvallen. Zij werkt bovendien flankeerend naar beide zijden, dus zoowel tegen ondernemingen in de richting van Straat Singapoer en Straat Karimata, als tegen bewegingen tusschen Celebes en Nieuw Guinea door; - zij draagt in dit opzicht eenzelfde karakter als de meest zuidelijke, de vooruitgeschovene onder de Japansche oorlogshavens. De landzijde dezer basis wordt door de Minahasa gevormd, welker bevolking ons eng verknocht is en sinds geruimen tijd een groot aantal vrijwilligers - ik hoorde zeggen tusschen de 1000 en 1500 's-jaars - aan het Indische leger levert. Welk een kracht uit zulk een bevolking voor de zelf-standige verdediging der oorlogshaven en voor de bemanning der vloot te trekken is, behoeft niet nader te worden in het | |
[pagina 158]
| |
licht gesteld. Werkelijk ligt in deze bijzondere omstandigheid voor ons een tweede vingerwijzing. Ook voor de Minahasa, die ten gevolge der genoemde jaarlijksche aftapping van jonge mannen - want weinigen dier vrijwilligers keeren na afloop van hun diensttijd in het leger naar hun geboorteland terug - hare bevolking stationnair ziet blijven, levert de plaatsing der oorlogsbasis benoorden Menado een voordeel op, dat onze plannen ten opzichte eener locale verdediging in de hand moet werken. | |
V.Er meer van te zeggen komt mij voor het oogenblik onnoodig en zelfs ongeraden voor. Van een plicht tot het nader in schets brengen van de inrichting der verlangde oorlogshaven of tot het opmaken eener begrooting van kosten reken ik mij vrij. Het was er mij om te doen, de aandacht te vestigen op een geheel andere oplossing van het aanhangige vraagstuk dan tot dusver in openbare behandeling kwam. Worde zij overwogen ter plaatse, waar dit behoort.
Meran, Mei 1924. G.J.C.A. Pop. |
|