| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
24 Juni 1924.
‘Tout va bien!’ Met deze woorden houdt Herriot de dagbladschrijvers zoet, die hem, bij zijne migratiën van Parijs naar Chequers, van Chequers naar Londen, van daar naar Brussel, omstuwen.
Het gaat inderdaad aanvankelijk goed. Poincaré was na de publicatie van het rapport-Dawes al in een anderen toon gaan schrijven dan dien zijner befaamde Zondagsredevoeringen, maar het bleef bij schrijven: brieven aan Macdonald, die juist zooveel den nieuwen koers uitgingen als geraden scheen om de oppositie in Frankrijk te ontwapenen, en juist zoo weinig zakelijks behelsden dat hij, na een eventueel succes bij de verkiezingen, toch de handen vrij zou houden. Deze politiek van de kool en de geit te sparen heeft hem niet gebaat. Ondanks al zijne manoeuvres van den jongsten tijd heeft het Fransche kiezerscorps zeer wel geweten waarvoor hij staat, en blijk gegeven niet langer naast hem te willen staan. En Millerand, die het met zijn plicht als president vereenigbaar had geacht in dezen strijd partij te kiezen, heeft de gevolgen van zijn onvoorzichtigheid moeten dragen. Dat de linkerpartijen geen regeeringsverantwoordelijkheid wilden aanvaarden onder een president die zijn vaderliefde voor het ‘nationale blok’ bleef gevoelen niet alleen, maar ze van de daken van het Elysée liet uittrompetten, was volkomen natuurlijk. Zoodat nu het ‘bloc des gauches’ de drie belangrijkste posten in het staatsbestuur tegelijk te bezetten kreeg: dien van president der Kamer omdat deze òm was, dien van ‘président du Conseil’ omdat
| |
| |
Poincaré was geslagen, dien van president der Republiek omdat Millerand zich in het geval had gesteld, zelf ook een klap op te loopen. Haast te veel geluk voor een coalitie die numeriek zwakker bleef dan de tegenpartij en alleen met hulp der socialisten deze overwon.
Wat voor mannen heeft het linkerblok geproduceerd? De eerste krachten van vroeger hielden zich ter zijde: de eerzucht van den felinen Briand is vermoedelijk nog niet uitgebrand, maar reserveert zich liever om later eens uit te schieten in de reddersrol die hem mondt; - Caillaux en Malvy, al rijzen hun actiën weder, hebben al te veel in reputatie geleden om zich reeds weer op den voorgrond veilig te wanen. Zoo kwam het aan op nog tamelijk onverbruikte lieden: Painlevé den wiskunstenaar, Herriot den burgemeester, Doumergue den in de advocatenpractijk naar boven geklommen boerenzoon.
Van deze drie, die elkander wel niet zullen belagen, al waren twee hunner mededingers naar het presidentschap der Republiek, trekt Herriot het meest de aandacht. Geen ‘politicien’ van het bekende type, maar een man in de realiteiten van den Lyonschen gemeentelijken dienst geschoold; een man van vrijen blik en vrije houding. Dat hij in zijne partij zoo naar voren kon komen legt een gunstig getuigenis af voor de vitaliteit der Fransche radicalen, die vóór den oorlog wel eens den indruk maakten zich te hebben overleefd, althans van in bedenkelijke mate met de zonden van het ‘opportunisme’, dat zij in hunne jonkheid bestreden hadden, te zijn besmet geraakt.
Thans schijnen zij goed te hebben onderkend waarin voor het oogenblik hunne bestaansreden ligt: in de vrijmoedige belijdenis met de daad, dat de prestige-politiek door Frankrijk sedert Versailles gevoerd, nauw verbonden is aan reactionnaire binnenlandsche belangen, en moet worden verzaakt door wie besloten is de maatschappelijke en geestelijke reactie niet de baas te laten worden over Frankrijk. Op de oude en gedeeltelijk reeds versleten leuzen van het radicalisme voor binnenlandsch verbruik, komt het voor het oogenblik minder aan dan op de verjonging van Frankrijk's buitenlandsche staatkunde, die aan ideeële momenten van niet-chauvinistischen aard de dringendste behoefte heeft, en die, indien en zoodra wezenlijk verjongd, het krachtigste middel zal blijken, om het
| |
| |
onheil van financieele ontwrichting en verslaving aan een kostbaar en blind militarisme van Frankrijk af te wenden. Blind moet dat militarisme heeten, omdat het niet zien wil wat voor het oog van ieder onbevooroordeelde springt: de zekerheid dat het, zoo niet thans gebroken, tegenkrachten zal opwekken die den bewapeningswedstrijd opnieuw zullen doen aangaan en aldus Europa misschien voor altijd het opstaan zullen beletten uit zijn tegenwoordige diepte van verval. Frankrijk heeft er, onder Poincaré en Millerand, tot in het onbescheidene toe, aandacht voor gevraagd dat er bijzondere Fransche problemen en belangen zijn die om voorziening roepen. In waarheid zijn die problemen en belangen zoo bijzonder niet: het zijn voor het overgroote deel gemeen-Europeesche problemen en belangen, in de variëteit waarin zij zich in Frankrijk voordoen. Het soortverschil, door vergrootenden nationalen bril bezien, deed de familiegemeenschap uit de waarneming wijken. Maar daarmede moet het uit zijn, als Frankrijk niet de gemeene vijand van Europa worden wil; - eene positie, waarin het land zich op den duur nooit wel heeft bevonden. Aan de genegenheid van anderen heeft het zeer wezenlijke behoefte; - de geschiedenis van den oorlog heeft het geleerd; - ook, dat die genegenheid in ruime mate ten dienste staat aan een Frankrijk dat in het behoud van eigen voortreffelijks een hoog gemeen belang weet te doen erkennen; een Frankrijk dat het geloof levendig houdt in de generositeit, den moed, de gratie, het entrain van zijn optreden voor ruimer dan nationale belangen; het geloof, in één woord, in gesta Dei per Francos. Deze natie heeft soms het geheim bezeten gevoelens op te wekken veel warmer en actiever dan ooit van buitenstaanders naar Engeland, Duitschland of Rusland zijn uitgegaan; even dikwijls heeft zij door eigen toedoen die gevoelens verspeeld. In Frankrijks eigen schoone taal zal Europa dank brengen aan een Frankrijk dat te
Genève voorlooper zal willen zijn naar doeleinden door gemeene behoefte aangewezen; - maar voor al wat Fransch is, omdat het Fransch is, blijkt de bewonderende genegenheid der wereld geenszins te koop. De eigenzinnigheid bijvoorbeeld van Fransche administratieve methoden is geen artikel dat zonder de ergernis van Europa op te wekken naar buiten kan worden uitgevoerd, en hare uitstalling aan Rijn en Roer behoort in
| |
| |
Frankrijks eigen belang een einde te nemen. Niet minder de eenzijdigheid in de waardeering van de beteekenis der Fransche industrie, die in productiviteit nimmer aan Europa zal vergoeden wat te haren believe elders wordt bedorven en geknot.
Moeten de geallieerden dan geen waarborgen nemen tegen onwil van of wraakbereiding door Duitschland? Voorzeker, maar keus en beheer der panden mogen nimmer worden overgelaten aan Frankrijk alléén.
Herriot is te Chequers komen verzekeren dat Frankrijk medewerken wil tot het stellen van gemeenschappelijke voorwaarden aan Duitschland op den grondslag van het rapport-Dawes; voorwaarden welke, daar zij van die van Versailles afwijken (en eveneens van de nadere regelingen in welke Duitschland sedert voor en na heeft toegestemd) opnieuw de bewilliging van Duitschland behoeven, en die, om de gewenschte uitkomst niet in gevaar te brengen, niet buiten tegenwoordigheid van Duitsche gedelegeerden behooren te worden vastgesteld. Aanneming dier voorwaarden door Duitschland zal het einde der eenzijdige pandneming door Frankrijk beteekenen (Herriot m.a.w. schijnt zich te willen verbinden tot wat Poincaré nimmer zou hebben toegestaan), en het toezicht op de naleving zou zijn over te brengen naar den Volkenbond, die, op zoo verruimde taak, in September a.s. door Macdonald en Herriot gezamenlijk den zegen zou hooren geven. Het zou een Volkenbond zijn, waarin Duitschland zelf eindelijk de te lang ledig gebleven plaats zou hebben ingenomen.
Merkwaardig hierbij is, dat deze op een begin van werkelijke bevrediging doelende politiek gedragen wordt door twee staatslieden die in hun eigen land niet overmatig sterk staan, en die venijnig door binnenlandsche vijanden bestreden zullen worden in rechte evenredigheid met den ijver dien zij ter verwezenlijking van hun buitenlandsche program zullen ontplooien. Die binnenlandsche moeilijkheden zullen zij alleen kunnen overwinnen door voor het oogenblik niet de bijzondere arbeidersbelangen in Engeland, de oude radicale partijleuzen in Frankrijk, naar voren te keeren, maar een beroep te doen op het begrip der noodzakelijkheid van Europeeschen vrede en orde, dat, buiten het binnenlandsche partijleven om, in beide landen mag worden ondersteld, en dat de leiders het in de hand behooren te hebben, niet door prikkeling van
| |
| |
binnenlandsche staatkundige hartstochten te laten vertroebelen. Achteraan dus op de agenda de nationalisatie der mijnen en van het landbezit in Engeland, de opheffing van het gezantschap bij het Vaticaan in Frankrijk! De ordening van den Europeeschen chaos is meer waard; want zonder deze gaan een Engelsch arbeidersparadijs of een voorbeeldig gelaïciseerd Frankrijk toch te gronde!
En Duitschland passe op zijn tellen. Het heeft geen symphathieën meer te verspelen. Het heeft den treurigen moed niet gevonden, Marx van zijn post te stooten - voor wien? voor wat? Een long bezit het Duitsche nationalisme, maar in zijn eigen politieke bevoegdheid gelooft het zoo weinig, dat het de regeering als prijs van zijn stembussucces niet heeft durven opeischen. De verschillende ‘völkische’ of ‘völkisch’-getinte organisaties vormen tezamen geen onverdeelde, de verantwoordelijkheid voor het lotsbestel van een land aandurvende macht. Zij kunnen uitjouwen, verdachtmaken, conspireeren; regeeren kunnen zij niet. De Duitsche democratie moge zwak en niet zeer bekwaam zijn gebleken, zij wint het in zedelijk gezag nog altijd van de medeschuldigen, door eigen beleid of eigen nalatigheid, aan de moorden op Erzberger en Rathenau.
Matiging van de zijde der geallieerden zal vermoedelijk voldoende zijn, haar aan het bewind te houden. Het is dringend noodig dat zij ook te Genève verschijne, om les te nemen in de kennis van het huidige Europa, dat elementen heeft (en daar vereenigt) waarmede het hervormde Duitschland in eigen en aller belang moet leeren samenwerken.
Dageraad?
Mocht hij gloren; - de nacht viel lang!
Het zegenrijkste van al zou zijn, zoo inderdaad den Volkenbond serieuze plichten werden opgelegd. Het oogenblik schijnt genaderd, waarop hij toonen moet, tot de vervulling daarvan gerijpt te zijn. Zijne oprichting zelve was in die mate belofte, dat hij òf de poging wagen moet iets daarvan te voldoen, òf zijn dood, door uittering en onder toenemende onverschilligheid van het publiek, tegemoet kan zien. Het moge wijsheid zijn geweest hem niet onmiddellijk aan een groote krachtproef bloot te stellen, die wijsheid zou, haar einde niet onderkennend, in kortzichtigheid verkeeren. In
| |
| |
phraseologie bevangen blijvend, nu het tijd is zich tot de realiteit te wenden, zou de Volkenbond den spot oogsten welke zoodanige zedelijkheidsapostels treft, die in geen donker hol ooit den voet hebben gezet en niet wagen zouden het te doen. De Volkenbond is opgericht om zich de moeilijkheden in de politieke samenleving der volken aan te trekken; zich ten dienste te houden tot bijlegging hunner politieke geschillen. Die geschillen zijn er, en de Volkenbond is er. Aanraking tusschen die twee te verhinderen staat gelijk met de geschillen te willen vergiftigen en den Volkenbond te dooden. Dit zou de abdicatie beteekenen van een Europa dat, vermoedelijk thans voor het laatst, het herstel van zijn zedelijke persoonlijkheid in de hand heeft. Mochten Macdonald, Herriot en Marx inderdaad de menschen blijken die dit beseffen, en mochten zij niet in de lagen verstrikt raken, die zelfzucht en onverstand van eigen landgenooten hun leggen zullen. Want het laatste van hun strijd hebben wij buitenstaanders die hem met spanning volgen, omdat hij ook ons leven raakt, nog niet gezien.
Buitenstaanders, in spanning toeziende wat over hun levensbelangen zal worden beschikt. Die niet verheffende positie hebben wij Nederlanders gedurende den oorlog moeten innemen. Die tijd van schrijnenden dwang is voorbij. Willen wij medewerken zijn terugkeer te verhinderen, althans te bemoeilijken? Dan zullen wij en de andere ‘neutralen’ te Genève actief moeten wezen, en voor een gemeene zaak die wij werkelijk daarvoor mogen houden, het hachje wagen. Dat wij wantrouwend waken tegen onderschuiving van particulier aan gemeen belang is ons recht; offervaardigheid aan erkend algemeen belang onze plicht. In de handhaving van dit ons recht, zullen wij slechts gesteund worden in zoover wij toonen ons aan den plicht niet te willen onttrekken. Dit, in wezen, hield Lord Cecil ons voor; dit nogmaals betoogt generaal van Oordt op de eerste bladzijden eener Gidsaflevering, waarvan het slot gelijke overtuiging tot uiting wil brengen. Ook Nederland, in zijn internationaal beleid sinds '19 niet onverdeeld gelukkig, beleeft, in deze zomermaanden, voor de inhoudsbepaling zijner zedelijke persoonlijkheid in het Europa van morgen een critiek moment.
C.
|
|