onderwijswet-de Visser de rechtsgelijkheid tusschen bijzonder en openbaar onderwijs uitwerkte als gelijkheid in verspillingsrecht. Doch dit vast te stellen, is het niet tegelijk een erkenning van zijn ongemeene verdiensten? De door hem niet verhinderde dorperheid van De Nederlander gedurende zekere weken van 1913 verbaasde zoo, omdat hij ons aan beter had gewend; - en de andere opmerking zegt eigenlijk: zelfs Lohman is daar toen blind voor geweest. (Wij allen, die niet dezelfde verontschuldiging hadden, waren het mede).
Dat Lohman mij voorkomt grooter te zijn geweest als Kamerlid dan als all-round publicist, en dat het meer zin zou hebben gehad, zijn redevoeringen in keur, dan zijne dagbladartikelen zonder keur te herdrukken, heb ik in De Gids reeds betuigd, en ik kan het slechts herhalen.
De door hem geautoriseerde onderneming bewijst overigens, dat hij zijn werk afgeloopen achtte. Of de jongste ontwikkeling der coalitiepolitiek hem welgevallig is geweest? Er schijnt reden te veronderstellen, dat hij den heer Beelaerts van Blokland gaarne zou hebben zien slagen.
Een Nederlander van groote plichtsbetrachting, geestkracht en distinctie is heengegaan; - dit is toch wel de indruk die beklijft.
Behoeft het in herinnering gebracht, dat hij Groninger was en regent? Beide in merg en been, en beide in het beste van de hoedanigheid. Het mengsel bleek in hem op te leveren een voorname eenvoudigheid, die de Nederlandsche samenleving dienen en tegelijk sieren kon, een vastheid van geschoolden levensgang die men soms geneigd is te vreezen dat onder ons zeer is afgenomen, en die men nog het minst ontbeert in provinciale geslachten, gewenschte en, mocht het zijn, ook in de toekomst niet teleurstellende reserve voor ons volksgeheel.
H.T. Colenbrander.