het wrakke telefoontje, net als overal elders. Toen kwamen de pelikanen, ze vlogen langs de kust van west naar oost, paar aan paar; loodrecht duikend, schommel-drijvend op de golven, en dan weer voort. Er kwamen steeds meer, steeds anderen, dagen lang; waar vandaan, en waarheen? Ze zijn geen blijvers, evenmin als de kleine zwaluwtjes, maar boden van een nieuw jaargetij.
Er is verandering op til. Stilte nadert; verwachten is in de lucht. De atmosfeer is ermee geladen, wordt zwaar van verwachting. De passaat mindert, de avondwinden blijven uit, en drukkender nog blijft 's nachts de warmte wegen. Wolken drijven over, drijven langs; in de verte, op zee, vallen buien, maar het eiland blijft dorsten in zonneschijn.
Totdat ze er op een morgen is: de stilte, de bijna volkomen roerloosheid van de zee. Ze bruist niet, ploft niet, bonkt niet op de kust: zachtjes spoelen de golfjes over de steenen en de geweldige stemmen die nacht en dag alle ander geluid overheerschen, zwijgen nu. Effen ligt de zee, in een fijne rimpeling, bijna spiegelglad; roeibootjes plassen hun riemen in het water, het poffend rhythme van een motorsloepje klinkt van verre. Er is een plechtigheid in de atmosfeer als op een stillen Zondagmorgen. Als plechtig ook komen de groote stoomschepen aanglijden over het blanke watervlak, en vreemdluid klinken de seinen op de stoomfluit. Dezen dag komt er een vreemd oorlogschip binnen, witgrijs schijnt het in het doorschijnend morgenlicht, en dompend dreunen de kanonschoten door de stilte, terwijl de witte rook hangen blijft. De zee is nu niet blauw meer, maar blank-grijs, even groen geplekt langs de kust, en de horizon ligt als een donkere streep getrokken langs de bewolkte gezichtseinder. En daar zijn óók weer: de blauwe bergen van de overzij, vormen alleen, ongekende mysteriën bergend; het verre vasteland, reeds meer dan een half jaar aan het oog onttrokken; de groote wereld, waar 't lijkt of dit kleine brokje van losgeraakt is. Doorschijnendklaar is de lucht; er moet veel regen gevallen zijn daar in de verte. Zware donkere luchten drijven over, drijven langs...
Dubbel lang, dubbel drukkend is de dag. Aan de landzij zucht alles, snakt naar de verfrissching die komen moet: het smachten is er als een tastbare obsessie geworden. Maar over de zee blijft steeds dat wonderlijke, dat teer-heldere van de