De Gids. Jaargang 88(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 307] [p. 307] In memoriam sororis. I. Zij ligt in des doods schaduw uitgestrekt, in 't lommer van zijn onvermoeden droom - het uur wordt laat, haar leden loom, de schaduw naar den avond rekt... ... De pracht der dagen die zij achterlaat en de gedachte aan de nacht die valt, het late licht dat traag vervalt en de lantaarns gaan aan op straat; boven de huizen aan den overkant begint de maan haar overnachtsche vlucht en in het huis legt zich 't gerucht van stemmen en geen lamp meer brandt... En zij ligt in het donker en denkt na en haar gedachten deert telkens de dood; haar oogen zien verschrikt en groot den nacht, zoover nog en zóó na... [pagina 308] [p. 308] II. Als zij ons niet meer ziet, en niet meer hoort, ligt zij te luistren naar uw veilge stem - haar rechte ooge' en ingehoude' adem, uw komst van ver heeft haar al lang bekoord... Er is nog praten en een enkel woord dat heen en weder gaat van haar tot ons - maar in haar ooren weert het ijl gegons der stilt' al wat haar aandacht op u stoort... Zij is al heelemaal van u, o dood; gij riept: toen is zij naar u toegegaan eenzaam eenzelvig door de smalle laan die zorg en angst langs haar verdwijnen sloot... Zij neemt de laatste gave' en eet ons brood, maar een der onzen kan zij niet meer zijn; haar bijzijn wordt een schemerende schijn van wat ons al voor jaar en dag ontvlood... [pagina 309] [p. 309] III. Is er in bloemen niet iets van haar eigen wezen, van haar vergankelijke, al te korte bloei, en zoo iets treurigs, het wel wetende van deze dat er stil kwijnen is na uitgelaten groei... En zoo een zelfde welomslotenheid; verzwijgen zij soms een onherkenbaar leed, een helle pijn, die nog gedoken, weg is in het donker dreigen, de nauw verholen aandacht op een komend sein?... O zij, die bloemen, die zij vraagt en wij haar geven, wat is er dat wij niet weten en zij verstaat in dit stil levende? is 't een beginnend beven in haar en in het blad dat loslaat, vallen gaat? Tusschen den dood en haar is het al-licht en teeder, een sterven van dit smalle lijf, een welke bloem, er vallen blare' en ook haar tijd komt ruischend neder tusschen den avond en het uur dat geen nog noemt... [pagina 310] [p. 310] IV. Nu is zij klein en tenger en zeer wit - en stil; haar oogen en haar mond en handen verraen met taal noch teeken het bezit van nieuwe dingen, de onaangerande stilt' en het vredig vergezicht, den droom waarin zij sluimert en het nieuwe weten, nieuwer beweging aarzelende schroom, rilde herinnering en blank vergeten en al wat zij wel sinds lang heeft vermoed en naging in het onvervulde smachten, dat eeuwig-eindloos woei over haar bloed, de steile dwang van starende gedachten... Zij is nu klein en tenger en zeer wit - en stil; in zoo eenzelvig zijn verzonken en zoo verdwenen en ver weg is dit en uit 't bereik van hand' en stem geslonken, dat ik niet langer weet of zij dit is, zooals zij daar ligt tusschen dag en duister, talmend' afwezigheid en ongewis en niet meer aangedaan door trane' en fluistren... 1923. Johan Huijts. Vorige Volgende