De Gids. Jaargang 88(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] Drie verzen. Feest. Hij schertst en schenkt den loomen wijn, maar bij het allerkleinst geruchten heft zij het hoofd en wil wel vluchten en in zijn armen veilig zijn. Dan wordt zij ademloos geroofd en als een heilige gedragen, maar zij blijft schuw terneêrgeslagen tot alle luchters zijn gedoofd. Nu nacht haar gansch heeft overtogen is haar beschroomde blik ontwaakt, zij geeft zich arg'loos aan zijn oogen en lacht en weet zich schoon en naakt. [pagina 199] [p. 199] Park. Zij zaten in den avond dicht aaneen onder den huif van duisternis en regen, als waren zij alléén op deze kleine äarde neergezegen. Het carillon vergat zijn klank, geen weet of zij elkander kusten: der lijven blinde schemer rustte aan 't kruishout van de smalle bank. Maar van den hemel valt een zwarte wind over den broozen schreeuw der monden donkerend; de klokken slaan ontzind: zij drinken uit elkanders wonden.... [pagina 200] [p. 200] Avond. Zij weert het licht met matte handen en weeft zich in den schemer in, het rinkelen van zilvren banden is haren dans een blind begin: de voeten heffen zich en strekken hun blanken spits in nacht en stilt', tot haar gebaren droomen wekken waarvan het tenger lichaam rilt; een nevel schijnt ontzet te wijken van haar verhelderd aangezicht en als een vlinder neer te strijken, doelloos, op het begeerig licht....... Zij staat gansch naakt en gansch verlaten, aan elk verlangen openbaar; maar als zij neerziet in de loome straten, hult zij zich schreiend in heur haar. H. van Elro. Vorige Volgende