De Gids. Jaargang 88(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] Sonnetten. Scheppen. Hoe weet ik toch mijn wereld, dat uw hart Zijn maatslag door het mijne reglen laat, Dat in mijn wensch uw liefste wensch vergaat, Dat in mijn ziel voor u het Al verstart! Hoe weet ik het, mijn Wanhoop, diepste Smart, Waarom ik toch mijn liefst geluk verlaat, Het is mijn eigen bloed, dat u verraadt, Mijn bloed, dat in zijn dans het uwe tart. Hoe bind ik dan uw rustelooze vaart, Mijn teedre wereld, sla om u den boei Van het Geluk, zoodat gij niet weerstreeft En uit één hart het lied naar boven zweeft, Dat dijt en groeit al naar ik het besnoei, Dat in zijn gloed ons voor elkaar bewaart. [pagina 202] [p. 202] Spiegeling. Zooals de sterren langs elkander gaan, Zij knikken, lachen en als in een ruit Spiegelen zij hun gloed, dooven weer uit, Elk kent zijn weg en volgt de eigen baan, Zoo gaan als dichters wij. Wat is een woord: Diep onder woorden gaat de gouden stroom Der liefde, en haar melodie, een droom, Zij wordt door het bewogen hart gehoord. Zoo scheen één oogenblik een lichte lamp Spieglend ons wezen in haar stralengoud; De zwijgend' aarde schitterd' in haar vuur; De lichten doofden, wazig witte damp Verdoft de fonkeling, maar eeuwenoud Droomden w' ons stralend wezen na dat uur. H. Moulijn - Haitsma Mulier. Vorige Volgende