gelijktijdig de sferen van invloed ten doode werden opgeschreven. Zij vonden hun weg in het Negen-Mogendheden Verdrag als artikel 3 en 4. Schrijver juicht dit toe: wat vaag was uitgestippeld is voortaan een scherp geretoucheerde richtlijn geworden, en hij meent dat ook Japan haar weg hierlangs zal uitzetten.
Hij verzwijgt dat de reeds afgelegde baan niet met denzelfden maatstok wordt gemeten. Hij kon wel eens al te kronkelig blijken, en Japan droeg daarom zorg, dat de status quo werd onttrokken aan de bemoeiïngen van den landmeter der toekomst. Schrijver houdt zich hier wat van den domme: met beminnelijke luchthartigheid spreekt hij van de 21 eischen die China immers vrijwel alle had aanvaard nog vóór het Japansche ultimatum kwam. En de beruchte groep V! Een kniesoor die er kwaad van denkt, of een fantast. Hoogstens waren deze desiderata wat onnoozel en overbodig. Verstandig daarom dat er in Washington voorgoed van werd afgezien.
Over de oplossing betreffende Sjantoeng toont zich de schrijver zeer verheugd, en hij acht het een fout, dat de militaire partij in Japan de voorstellen van Parijs heeft doorgedreven. Doch ten onrechte doet hij het voorkomen alsof het gemaakte sop de kool niet waard was. Japan's positie in Sjantoeng moge dan nù ‘purement économique’ zijn, het aantal daar verblijf houdende Japanners slechts 22,000 tegenover de bijna 26 millioen Chineesche inwoners, het wàs dat niet, ondanks alles wat men President Wilson daarover op den mouw heeft gespeld. Factisch zou bij bestendiging van den toestand de geheele provincie onder Japansche dominatie zijn gekomen en daarmede Peking in den greep van een nijptang, waarvan het andere handvat lag door Mandsjoerye en Korea.
In verband met de teruggave van den spoorweg maakt schrijver eenige hartige opmerkingen over het Chineesche wanbeheer in het algemeen en dat van spoorwegen in het bijzonder, die voor jong-Chineezen met hun wel eens al te gevoelig verhemelte een wrangen bijsmaak zullen hebben.
Hij pleit in den geest der Japansche politiek na Washington: Chineesch-Japansche samenwerking. Hij erkent dat Japan niet buiten China kan, zoowel voor het verkrijgen der noodige grondstoffen als voor het slijten van haar industrieele producten. Van oplossing van het overbevolkingsprobleem door emigratie spreekt hij niet; hij weet te goed dat dit een conservatief praatje voor de vaak is. Noode verheelt hij zijn ergernis op den heer Wells, die in zijn bekende Washingtonsche brieven geboortebeperking voor Japan aanprees als de beste oplossing. Het ware niet overbodig geweest te vermelden, dat dit middel, zij het nog in vrij geringe mate, in Japan reeds wordt toegepast.
De beperking van bewapening vindt bij hem meer instemming. In een uitvoerig voorbericht, expresselijk geschreven voor deze Fransche editie, vermeldt hij welke offers Japan zich heeft getroost bij het ten uitvoerleggen van het verdrag. Volkomen terecht wijst hij erop, dat de schrapping van een deel harer vloot voor Japan in zekeren zin meer beteekende dan voor de beide Angel-Saksische mogendheden, wien immers onbeperkte middelen in geld, grondstoffen en werkkrachten ten dienste staan om ten allen tijde de opgeofferde schepen door betere te vervangen. Met voldoening constateert hij dat de beperking van bewapening voor Japan reeds alleen over 1923 een bezuiniging beteekent van 132 millioen yen, waarvan, na aftrek van pensioenen en schadeloosstellingen etc., een netto besparing