De Gids. Jaargang 88(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Tjiteureup. De lage oever week, in milde bocht Omvamend, wijd, de kalme binnenzee, Waarin een trage boot een ligplaats zocht Begeerend, voor den nacht, een stille ree. Een lichte branding zoomd' het land; De broze golven braken en vergleden, Zij spoelden schelpen ruischend op het strand En voerden vele lispelend weer mede. De luchte visscherschepen dreven Bijeengeankerd voor 't gehucht En zwierden, wiegelend opgeheven, Hun mast'n en wimpels door de lucht. De vloed kwam tot den boschrand stijgen; De heesters dompelden het grage blad In 't vocht, en hieven bij het ebben hunne twijgen, Waaraan de dropp'len vonkten, uit het nat. In bleeke trilling stond het hemelblauw... De wouden waren roerloos in verbeiden. Een laatste visscher waadde van zijn prauw Naar 't strand, waar hooge palmen lommer spreidden. [pagina 74] [p. 74] Toen brak de sidd'ring van den dag. - De zonne zonk; Een koele wind stiet leven in het loover En in het blanke schuim der golven blonk De late avondzon met gouden toover. Het al ontwaakt' voor korten stond; Er was geschal van kleuren en geruchten, Het zinkend zonlicht tintt' de groene kusten blond, Blondlichtend onder grauwe luchten. Snel wiekten reigers naar den drooggeloopen grond En schreden speurend in het rond Tot z' even later voor het duister vluchtten. Toen werd het nacht en wonderstil..... Daarbuiten, In 't grillig spel van 't want der wiegelende schuiten, Bewoog zich zacht een enkel licht; een donkerrosse gloed Van vuren, smeulend bij de sluimerende hutten, Bleef zweven in het bosch, dat 't schamel dorp beschutte. H.C. Hartevelt. Vorige Volgende