dit of dat bosch, wat hij dan met name zou hebben moeten noemen. Doch mijn wensch is te vergeefs en hij zal het mij niet euvel duiden, als ik zeg nu en dan nog liever naar den eenvoudigen Baedeker te willen grijpen.
Hoe goed hier de beschrijving ook is, er zit geen perspectief achter. Al het getoonde verheft zich op gelijke hoogte. Het schijnt alles bedacht. Het is soms als of hij die streken niet uit eigen aanschouwing kent, want wat hij vertelt is op allerlei landen toepasselijk en ik denk daar bij aan het woord van een Duitscher, die mij eens zeide: ‘Die Welt ist überall so ziemlich egal’.
Wij krijgen bij de dorpen de reproductie in woorden van hun uiterlijk aspect. De verschillen die hij zegt, dat tusschen die dorpen bestaan, doet hij slecht uitkomen. Hij rent van de eene plaats naar de andere en alles, wat hij zegt, kan men toepassen op ieder dorp, dat hij beschrijft, zelfs op die over de Hollandsche grenzen. De auteur vervalt daar door in eene onvermijdelijke eentonigheid. Wel blijkt hij ook hier de virtuoos te zijn, dien wij in hem sinds lang hebben leeren kennen. Magistraal laat hij straten en huizen aan ons voorbij trekken als in een film. Dit is een virtuositeit zonder weerga, doch even als de virtuozen op het klavier, wanneer zij de honderden variaties laten opklinken, geen duurzamen indruk maken, zoo ook hij, wanneer hij de landschappen van Vlaanderen afroffelt.
Nadat hij ons van huizen, van lage huizen en groene boomen heeft verteld, van een kerkje en dergelijke dingen, komt hij ons eenige bladzijden verder ongeveer hetzelfde zeggen. Wel is zoo de werkelijkheid, doch dat is niet eene werkelijkheid, die wij zoeken. Wij willen die met meer particulier relief. Wij eischen meer merkwaardigheden, doch die geeft hij zelden of nooit. Wat hij nu in veertig of vijftig bladzijden zegt, had hij dikwijls in vier of vijf kunnen doen. Wanneer hij zich had opgeheven tot een hooge kunst, waaruit een diep gevoel of eene buitengewone schilderachtige visie zou spreken, dan konden wij vrede hebben met dit knap geschrijf. De taal is er niet op de eerste plaats om er beschrijvingen mee te geven Die dat uitsluitend er mede wil doen, gaat in tegen hare natuur. Een te lang volgehouden beschrijving veroorzaakt bij den lezer verwarring en hij ziet al spoedig niets meer van wat hem voor de oogen wordt gezet. Eenige korte sobere indicaties stellen de aanschouwelijkheid meer vast dan de ellenlange opsommingen van dingen.
Ook lijkt het geheel niet speciaal gezien, het maakt somtijds den indruk, dat hij het in zijn studeerkamer naar vage herinneringen van vroeger met een aardrijkskundig handboek naast zich in elkaar heeft gezet. Het ware beter geweest, dat hij eenvoudig had opgeteekend, wat hij zelf had gezien, iets wat hij zoo voortreffelijk heeft gedaan in zijn oorlogsboek. De fout van dit werk is, dat er niet in is geparticulariseerd. Hier is alles algemeen.
Even goed als ik, weet Streuvels, dat Flaubert in het na zijn dood uitgegeven werk Par les champs et par les grèves iets heel anders heeft geleverd. Daar hebben wij niet alleen de magistrale beschrijving, die aantrekt, maar onze belangstelling wordt voortdurend verlevendigd, door dat bij ieder huis, bij ieder dier of boom wordt verteld, wat hij speciaal heeft gezien. Wannneer hij van een herberg spreekt, dan is dat niet een herberg in het algemeen, maar de bepaalde, waarin hij heeft vertoefd.