En toch, dat laatste woord had er moeten staan om aan het zinnetje een redelijken inhoud te geven, dien het dan heeft, zoo men het in gedachten wat aanvult en het verstaat als ‘ik maak ten deze (of hier) geen verschil tusschen kracht en arbeidsvermogen’. Maar heeft Bolland dat vermogen met opzet weggelaten, dan zou men hem in zijn eigen lieflijke taal mogen toevoegen: ‘ge begrijpt er niets van’.
En is waarlijk van Bolland zelf de onbesuisde romantische uitspraak (blz. 121) ‘toch zijn nooit groote gedachten inductief gevonden’, en wat er verder staat? Let wel, de Logica beweert hier niet, dat ook bij de meest streng-inductieve wettenvondst er toch eindelijk een oogenblik komen moet, waarin de onderzoeker een zekere wet zelf opmerkt, neen, hij meent het in den romantischen zin, waarvan de leek zoo gaarne droomt, en die inderdaad menigmaal waar was, en dan is zijn bewering grovelijk onjuist. Had er niet altijd gestaan inplaats van nooit, de stelling zou doorgaan, maar nu..... heeft Bolland waarlijk nooit gehoord van het denk-gepeuter, waarmee Kepler tot zijn tweede en derde wet kwam (heusch toch geen kleine gedachten), die achteraan hinkten, zoo zeer als maar mogelijk is? Of tellen die niet mee, wijl Kepler's onderzoek over waarnemingen liep en niet over proeven, al was dan zijn werk een toonbeeld van streng inductief onderzoek? Maar dan kan ik mej. Vas Nunes verzekeren dat Pasteur's luisterijke gedachte van de moleculaire dissymmetrie achteraan is komen hinken, en, naar een verhaal, Boyle zijn beroemde wet eerst gevonden heeft, nadat zijn experimenteele gegevens reeds geruimen tijd bijeen waren. De wordingsgeschiedenis der groote gedachten bevat allerlei, en lang niet alleen die ‘bliksemflitsen’ waarvoor de leek haast uitsluitend gevoel heeft.
Kleinigheden, zal mej. Vas Nunes zeggen, en er misschien bijvoegen: Bolland achtte zich niet onfeilbaar (blz. 106). Maar indien kleinigheden in zekeren zin, in anderen zin weer niet, wijl zij in anderen zin weer groote fouten zijn; wijl zij komen van den man, die anderen zoo druk om onnauwkeurigheden aansprak, en eindelijk (en daarom vooral biedt men ze hier aan), wijl zij er aan doen twijfelen, of de Logica geheel en al Bolland is. Natuurlijk zal zij dat voor het overgroote deel wèl zijn, maar hier acht men het gansch niet onmogelijk, dat deze uitgave allerlei twistgeschrift van Bollandisten zal uitlokken, en mej. Vas Nunes meer zal moeten verdragen dan zij nu te hooren kreeg.
Toch blijft men hier haar zeer erkentelijk. En men blijft dat ook al neemt men haar eigenlijk een weinig kwalijk, dat zij, waar uitingen van andere schrijvers in de Logica vermeld worden, niet de bewijsplaatsen opzocht en aangaf: dat zoeken en geven mag de meest eerbiedige volgeling doen, en dàt had de waarde van haar boek nog verhoogd.
Ch.M.v.D.