De Gids. Jaargang 88
(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Sir Henry Campbell-Bannerman.J.A. Spender, The Life of Sir Henry Campbell-Bannerman. 2 vols. London, Hodder and Stoughton, z.j. (voorrede gedagteekend 1 Aug. 1923).Henry Campbell (den naam Bannerman nam hij er in 1871 onvrijwillig bij, om de erflating van een oom te kunnen aanvaarden, maar hij vond zijn naam akelig lang, en had er nooit bezwaar tegen, als ‘C.-B.’ te worden aangeduid), Henry Campbell dan werd geboren in 1836 als tweede zoon, jongste kind van James Campbell en Janet Bannerman. James Camphell was de zoon van een van Schotsche landlieden afstammend Glasgowsch kruidenier, en had zelf zich opgewerkt tot een der aanzienlijkste groothandelaars der stad; zijn vrouw was de dochter van een even welvarend textielfabrikant uit Manchester. Sir James sedert 1841, heeft hij in de municipale geschiedenis van Glasgow een eerste viool gespeeld en stierf, hoogbedaagd, in 1876; hij was er in zijn tijd een der leiders van de conservatieve partij, waartoe ook zijn oudste zoon James, die het vaderlijk bedrijf voortzette, steeds is blijven behooren. Henry week vroeg af. Hij werd in 1850 van school genomen om zijn ouderen broeder, toen vier-en-twintig, op een lange zakenreis door Europa te vergezellen en ging in 1854 naar Cambridge, waar hij niet veel geruchts maakte: ‘he made no splash with his money’, vermeldt de biograaf, ‘and went his own way with a small circle of his own friends’. In '58 keerde hij naar huis en werd employé, in '60 deelgenoot, in zijn vaders importzaak; ‘he was put into the Canadian department but did very little work in this or in any other branch of the business’: He was the Benjamin of the family; the firm was abundantly pros- | |
[pagina 275]
| |
perous, and the other partners were quite equal to the demands on them. He had had an exceptional education, and was scarcely expected to settle down to the ordinary routine. Hij las veel: Darwin en Herbert Spencer, en besprak dan het gelezene met een stadgenoot die de reputatie had een origineel te zijn en radicale gevoelens aanhing: Daniel Lawson. Zijn oom William, opgenomen in de firma, en diens zoon James, waren ook radicalen. Deze oom en Henry's vader verdroegen elkander uitstekend en ondanks het verschil in staatkundige denkbeelden werd de goede verhouding tusschen de familieleden nooit verstoord. Kort na zijn eigen opneming in de firma, nog in hetzelfde jaar 1860, huwde Henry de dochter van den generaal in commando te Edinburgh, Sir Charles Bruce, die hij op een bruiloft had leeren kennen. Het huwelijk bleef kinderloos. De eerste jaren van hun gehuwde leven scheen het jonge paar - voor zoover het niet Zwitserland, Italië, Spanje bereisde - in de uitgaande wereld van Glasgow op te gaan. Tot in 1868 Henry zich plotseling candidaat stelt voor het Lagerhuis, in een tusschentijds openvallend liberaal Schotsch district, Stirling Burghs. Hij ontwikkelt er het gewone radicale program van die dagen: ‘huisehold suffrage for counties as well as towns; disestablishment; in foreign affairs a strong dose of Manchesterism to correct Palmerstonian jingoism’, en bleef bij den officieelen candidaat der liberale partij maar weinig stemmen achter, die hij bij de eerstvolgende algemeene verkiezing, reeds in den herfst van hetzelfde jaar gehouden, inhaalde. Stirling Burghs in zijn district gebleven tot zijn dood toe. Naar buiten schitterend was zijn eerste optreden in het Huis allerminst. Evenwel gaf Gladstone hem, nadat hij drie jaar lid was geweest, een eersten regeeringspost: dien van Financial Secretary of the War Office. ‘He has a business as well as an academic training’, redeneerde Gladstone, ‘has shown spirit in choosing his own politics independently of his family, and is already supposed tot have considerable influence in Scotland’. De omstandigheid dat Cardwell, de minister onder wien hij diende, na de nederlaag van Gladstone's gouvernement in 1874 naar het Hoogerhuis overging, wees C.-B. tijdens Disraeli min of meer als voornaamsten oppositiespreker | |
[pagina 276]
| |
over legerzaken aan; maar in '80, toen Gladstone terugkeerde, kwam hij toch nog niet in aanmerking voor ‘cabinet rank’, en viel er niets voor hem open dan het reeds eenmaal door hem bekleede ambt van Financial Secretary of the War Office. ‘An excellent economist and administrator’ bevond hem zijn nieuwe minister (Childers), en gelijke reputatie verdiende hij als Secretary to the Admiralty, waartoe hij in 1882 benoemd werd. Van October '84 tot den val van Gladstone's regeering in het volgende jaar was hij in de gelegenheid ervaring van weer andere zaken op te doen als Chief Secretary for Ireland. Toen Gladstone reeds in '86 nogmaals een gouvernement had te vormen verzocht hem koningin Victoria niet wederom Childers maar C.-B. tot minister van oorlog te benoemen. Hare Majesteit wenschte iemand die getoond had beter dan Childers met dien ouden zonderling van een ‘Commander-in-Chief’, den hertog van Cambridge, te kunnen omgaan. Niet dan met moeite gaf Gladstone toe, en zoo mocht, na achttien jaren dienst in het Lagerhuis, C.-B. dat Britsche heiligdom, het kabinet, binnentreden. In later years (aldus Spender) he frequently described his sensations at his first Cabinet, where he found himself seated next to Mr. Gladstone. ‘I sat down timidly’, he said, ‘on the edge of the chair, like a fausse marquise, abashed to be under the wings of the great man. But waving his hands towards his colleagues, he said: ‘You will get on all right with them. You will be canny and you will be couthy’. That he should address me in the patois of my own village put me at once at my ease, and enhanced my sense of his general omniscienceGa naar voetnoot1). Slim en hupsch, deze Schot is het altijd gebleken. Hij werd moeilijk dupe en maakte gemakkelijk vrienden. De verwerping van Home Rule bracht deze regeering van Gladstone na enkele maanden ten val. Niet in een ministers-post, in de oppositie zou C.-B. nu te bewijzen krijgen wat er in hem stak. Het lukte. In deze jaren ontstond er tusschen C.-B. en den ouden Gladstone een intieme verhouding, en, zonder aarzeling ditmaal, nam, na Salisbury's nederlaag in 1892, de liberale leider hem wederom als minister van oorlog | |
[pagina 277]
| |
in zijn kabinet op. Hij kreeg de kiesche tak voor zijn rekening, den nu in alle evidentie onbruikbaar geworden hertog van Cambridge van zijn opperbevelhebberschap, waaraan zich dit lid van het koninklijk huis met grijsaardshartstocht vastklampte, te verwijderen; een taak waarin hij met medewerking der koningin eindelijk slaagde. ‘My dear George, this necessary change will be as painful to me as it is to you’, schreef Victoria, ‘but I am sure it is best so...’ In ander opzicht maakte de koningin hem het werk niet gemakkelijker. There were questions about the Emperor William. In January 1893 the Queen wished to make him a Field-Marshal of the British Army. The Minister, the Government, and the Commander-in-Chief all agreed in thinking it too much and too soon. This exalted rank should be reserved for mature years and tried friendship. The Queen gave way, but in April she was staying at Coburg and surprised all these authorities by making the Emperor Hon. Colonel-in-Chief of the 1st Royal Dragoons, without waiting for the advice of the Minister. The Emperor was greatly delighted, and telegraphed at once to to the regiment, which till then had heard nothing of the distinguished honor about to be conferred on it. For a moment there was a great fuss and much solemn talk about the constitutional proprieties, but the Minister was much more amused than annoyed.... The affair had its sequel in August of the following year when the Emperor came to visit the Queen at Osborne, and found to his disappointment that the regiment was not there to meet him. He gravely inquired whether there was anything against them that they were not allowed to send a party to greet their Colonel-in-Chief. The sad truth (which had to be concealed) was that everybody had forgotten about the Colonel-in-Chief...... Toen Gladstone in 1894 het premierschap overdroeg aan Lord Rosebery, richtte hij tot C.-B. een waardeerend schrijven, de hoop uitdrukkende ‘that in whatever department you may be called upon to serve the country you may be enabled to preserve and consolidate its best traditions and to suppress those which are of an opposite or inferior order’. Er zou eerlang in die richting voor den geadresseerde veel te doen vallen. Allereerst was het onder de liberalen uit met de ondergeschiktheid aan een gezamenlijk vereerden meester. Naast Rosebery had Sir William Harcourt naar het leiderschap gedongen; C.-B. stond ongeveer op de derde plaats, en werd, bij de onmogelijke verhouding die allengs tusschen | |
[pagina 278]
| |
Harcourt en Rosebery ontstond, door het gros der partij als een kostbaren steun voor het behoud van haar eenheid beschouwd. Algemeen verzocht men hem dan ook zich niet op te bergen in het ambt van Speaker, dat in Maart '95 openviel, en hem aantrok. Het wankel kabinet had niemand te missen; ‘if that delicate and tessellated fabric were touched’, zeide een zijner leden, ‘it would fall into ruin’. De ruïne volgde ook zonder C.-B.'s desertie, en hij was het zelf die door de oppositie tot mikpunt voor den slag werd uitgekozen. Den 20sten Juni 1895 werd plots voorgesteld zijn wedde te verminderen met honderd pond, tot straf voor nalatigheid in het aanschaffen van een voldoenden voorraad cordiet. Het rauwe voorstel was een dier machines de guerre die bij de oppositie in het Lagerhuis in tijden dat de meerderheid afbrokkelt in eere zijn; het was door dergelijke pogingen voorafgegaan, maar ditmaal lukte de toeleg dan: met 132 stemmen tegen 123 was de regeering in de minderheid gebracht. Zij trad af; tot December 1905 zouden de conservatieven aan het bewind blijven. Bange dagen braken voor de geslagen partij aan. De oneenigheid onder haar stafofficieren werkte door. 6 October 1896 werd zij opgeschrikt door de tijding dat Rosebery het leiderschap had nedergelegd. Gladstone namelijk was uit zijn afzondering te voorschijn getreden om te Liverpool een politieke rede te houden die de partij op een bepaald punt van buitenlandsche staatkunde een voorschrift gaf; zulk een inmenging liet Rosebery zich niet welgevallen. Sir William Harcourt werd al evenzeer teleurgesteld: immers het bleek dat de partij niet genegen was, hem de successie van Rosebery te bezorgen. Zij bepaalde er zich toe, een opvolger van Rosebery als leider der liberale pairs te benoemen (Lord Kimberley), maar het leiderschap der partij liet zij onvervuld. Zoolang een pair leider was, had men daarnevens een ‘leader of the party in the House of Commons’ noodig gehad; deze plaats was het die Harcourt bekleed had en die hij nu ook behield, maar nog slechts mokkende innam; in December '98 liet hij ze ledig. Met hem trad John Morley ter zijde, zoodat de ‘front bench’ der oppositie nog slechts met vier leden van het vorige kabinet gestoffeerd bleef, waaronder C.-B. de eerste was in ouderdom en aanzien, maar Asquith de rijker | |
[pagina 279]
| |
bedeelde in talent. C.-B. werd tot leider der partij in het Huis aangewezen. Naar Engelsche begrippen bracht dit niet mede, dat hij bij de eerstvolgende overwinning der partij noodzakelijk het kabinet zou moeten vormen; dit ware alleen opgesloten geweest in eene benoeming tot leider der partij. - Met talenten als Rosebery, Harcourt, Morley als liberale vrijbuiters altijd ergens in de buurt, was de positie voor C.-B. verre van zeker of aangenaam. Harcourt en Morley geloofden nog in de oude leus van ‘peace, retrenchment, reform’, terwijl in Rosebery (en in al de bekwaamste jongeren, als Asquith, Haldane, Grey) een nieuw ideaal, het imperiale leefde. Men kan ze de liberaal-imperialisten noemen; zij zouden zich aanstonds organiseeren in een afzonderlijke Liberal League, zonder daarom het deelhebberschap aan de officieele partij op te zeggen. Zij schuwden den scheldnaam ‘Little Englander’ die Harcourt en Morley koud liet. Wel had ook Gladstone - bij vlagen - eene politiek voorgestaan die Engeland in buitenlandsche moeilijkheden kon wikkelen, maar het was altijd uit humaniair motief geweest: zoo indertijd om de Bulgarian atrocities’, zoo nog in '96, toen hij de aanklacht tegen Abdoel Hamid, beul der Armeniërs, deed daveren die aanleiding werd tot Rosebery's aftreden. Rosebery was van oordeel dat de liberale partij onder Gladstone zich van vraagstukken van rijksbouw en rijksbevestiging ten onrechte had afgekeerd, die aan de conservatieven niet langer mochten blijven overgelaten. C.-B. stond voor zijn persoon eerder aan Harcourt's zijde, maar als leider in het Huis had hij met het andere gevoelen ter dege rekening te houden, en zijn hoogsten plicht achtte hij het bewaren van de eenheid der partij in het gezicht van den vijand. En daar met Chamberlain in de regeering de imperiale vraagstukken geen oogenblik van de lucht waren, ja met grillige vormverandering als zoovele wolken zich onophoudelijk aan het uitspansel vertoonden, had hij voortdurend aanleiding zich in voorzichtigheid te oefenen. En hij was voorzichtig; bijvoorbeeld in de parlementaire commissie van onderzoek naar de schuld aan den Jameson-inval, waarin hij met Harcourt de liberale minderheid van het Huis verbeeldde. C.-B. heeft altijd het wrange gevoel behouden dat hij in die commissie niet tegen Chamberlain heeft op gekund. | |
[pagina 280]
| |
Bij een onderzoek, door het Kaapsche parlement verordend, was de medeplichtigheid van Rhodes aan opzet en voorbereiding van den raid niet alleen overtuigend gebleken, maar ook op Chamberlain zelven verdenking gevallen. Agenten van Rhodes te Londen hadden met hun lastgever te Kaapstad voortdurend in telegrafisch verkeer gestaan en hem wenken van Chamberlain overgebracht. Enkele dezer telegrammen waren bekend; hoe kon men de geheele verzameling in handen krijgen? De commissie wendde er geen ernstige poging toe aan. ‘The presumption was accepted that those documents which had been produced were a sufficient sample of the whole, and that since these were capable of being explained or explained away, there was no need to trouble about the remainder’. Op de haar voorgelegde vraag, ‘whether the Colonial Office officials at home had received information that could be assumed to convey a warming of the impending incursion’, gaf de commissie een ontkennend antwoord. C.-B. en Harcourt geloofden toen werkelijk dat Rhodes tweemaal met oneerlijke bedoelingen den schijn van de medeplichtigheid van het Colonial Office had doen ontstaan, eerst om vreesachtigen in Zuid-Afrika te overreden en nu, te Londen, om de schuld van zichzelven af te wentelen. Om een scherpe veroordeeling van Rhodes te verkrijgen, moesten zij wel stemmen voor het andere gedeelte van het rapport, dat Chamberlain schoon wiesch. Doch nauwelijks was dit geschied, of Chamberlain pleitte in het Lagerhuis ook Rhodes van alle zedelijke schuld tegenover de Engelsche natie vrij. ‘If a man goes into a revolution’, zeide hij, ‘it follows as a matter of course, that he must deceìve other people.’ Chamberlain had als lid der commissie de veroordeeling van Rhodes mede onderteekend, en Harcourt en C.-B. geloofden stellig dat Rhodes voor het minst uit den Privy Council zou worden verwijderd. Zij werden nu wèl ontgoocheld. Een met Rhodes eng verbonden parlementslid had, vertelde men elkander, tijdens het afleggen van Chamberlain's verklaring in het Huis de compromitteerende telegrammen in de hand gehad en zou ze geproduceerd hebben indien die verklaring ware uitgebleven.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 281]
| |
Sedert deze dupeering, hem, de helderziende, overkomen, heeft C.-B. ‘Joe’ (‘the very embodiment of all that is bad in policy and spirit’, noemt hij hem eens in een brief aan Bryce) doodelijk gehaat, maar vooralsnog was hij machteloos. Er bestaan oogenblikken van zóó algemeene volksverblinding dat de waarschuwing van een enkeling niets vermag, en zulk een oogenblik deed Chamberlain's savante actie ter voorbereiding van den Boerenoorlog voor het Engelsche volk aanbreken. Bijna de geheele liberale partij was geruimen tijd onder den invloed. Eerst de lange duur van den krijg deed haar de bezinning hernemen en schonk C.-B., die om de partij niet te barsten te brengen had willen en moeten zwijgen, de vrijheid van het woord terug ‘They ought to be deprived of every shred of independent government’ liet Salisbury zich van de Boeren ontvallen. - ‘I will urge the fullest self-government at the earliest time’, schrijft C.-B. op het vernemen dezer uitlating, en vier dagen later, in een rede te Glasgow, houdt hij woord (7 Juni 1900). Meer gerucht maakte een rede van hem op 14 Juni 1901 in het Holborn Restaurant te Londen, gericht tegen de ‘policy of unconditional surrender’, welke maatregelen dicteert, wreeder dan die der Spanjaarden op Cuba: On the previous day I asked the leader of the House of Commons when the information [on the mortality in concentration camps] would be afforded of which we are so sadly in need. My request was refused. Mr. Balfour treated us to a short disquisition on the nature of war. A phrase often used is that ‘war is war’, but when one comes to ask about it one is told that no war is going on, that it is not war. When is a war not a war? When it is carried on by methods of barbarism in South Africa. Morley, ter vergadering aanwezig, verklaarde dat C.-B. gesproken had, ‘in the main stream of Liberalism’, en zag reeds alle politieke vrienden bekeerd ‘to a belated apprehension of the law of cause and effect bringing carnage, horror, debt and confusion following inevitably from an evil and thoughtless policy’. De uitkomst bleek dat Morley te gunstig over hen had gedacht. Er gingen vervloekingen op tegen C.-B. ook uit het liberale kamp, en toen hij de proef met eene anti-Milner motie in het Lagerhuis liet nemen, vielen 50 liberalen, waaronder Asquith, Haldane en Sir Edward Grey, van hem | |
[pagina 282]
| |
af. C.-B. belegde daarop partijvergadering en verlangde een motie van vertrouwen in zijn beleid, die hij ook verkreeg. Wat later sprak ook Lord Rosebery zich tegen den eisch van onvoorwaardelijke overgave uit, die, naar men weet, in het volgende voorjaar door de regeering zelve werd losgelaten. De vrede van Vereeniging kon toen eindelijk tot stand komen.
In de eerstvolgende jaren voerde Chamberlain zijn strijd voor het protectionisme en stonden de liberalen vereenigd tegenover hem. C.-B.'s gezag over de partij nam toen meer en meer toe. De tusschentijdsche verkiezingen begonnen zoozeer in het voordeel der liberalen uit te vallen, dat de publieke opinie in hem den premier eener nabije toekomst zag. Ook koning Eduard deed dit. Op een keer dat zij beiden te Marienbad waren, sprak de koning hem over die toekomst aan. ‘He said he was glad to exchange views with me, as I must soon be in office and very high office; and he proceeded to deal with the whole gamut, foreign and home, from the Kaiser to College Green’.Ga naar voetnoot1) Het was er den koning om te doen, te weten te komen of een liberaal gouvernement de ententepolitiek van 1904 zou voortzetten, en of het onmiddellijk weer Home Rule voor Ierland zou voorstellen. Ten opzichte van het eerste onderwerp heeft C.-B. hem ongetwijfeld geheel gerust gesteld: de liberale partij, en hijzelf in het bijzonder, hadden de conventie met Frankrijk levendig toegejuichtGa naar voetnoot2). Ten opzichte van Ierland daarentegen bestond onder de liberalen groot verschil. Morley wilde ‘de groene vlag in top hijschen’; Sir Edward Grey ontried, de regeering te aanvaarden zoolang de partij niet onafhankelijk was van Ierschen steun. C.-B. zag de zaak in als volgt: It could not be right to doom the new Parliament to founder at once on the rock of the House of Loods, as it would inevitably do, if it were pledged in advance to proceed with Home Rule before anything else. That would be laying an intolelabre burden on the staunch Liberals who looked at last, after ten weary years in opposition, to the chance of making some progress with Liberal and Radical measures for Great | |
[pagina 283]
| |
Britain. But equally it could not be right for him to conceal from the public that he was now, as always, for the larger policy, and would favour its complete adoption when circumstances permitted. Between these two positions he found salvation in the ‘step by step’ policy, always on condition that the steps should lead up to and be consistent with the final goal of a Parliament in Dublin. After anxious discussion this line was agreed to by his colleagues, including Mr. Asquith and Sir Edward GreyGa naar voetnoot1). Zoo werd het dan, in een rede te Stirling, 23 Nov. 1905, door hem bekend gemaakt. Twee dagen daarna dissocieerde Lord Rosebery zich openlijk van deze politiek, en sneed daarmede het tafellaken tusschen zich en C.-B. doorGa naar voetnoot2. Het was hem toen onbewust, dat diens verklaring te Stirling van te voren door Asquith en Grey was goedgekeurd.
Eer hij er door een algemeene verkiezing toe zou worden genoopt, trad Balfour af (4 Dec. 1905). Zouden de liberalen wagen wat Salisbury in 1885 zoo slecht bekomen, was: den vijand de kans laten, het initiatief te hernemen? C.-B. was zonder vrees; het protectievraagstuk was zóó op den voorgrond gebracht, dat noodzakelijk dáárover zou worden gestemd. Doch nauwelijks had hij tijd gehad met deze overweging zijne onrust te sussen, of Grey trad bij hem binnen, ‘all buttoned up and never undoing one button’. Tenzij C.-B. zich naar de Lords liet wegschuiven, wilde Grey niet onder hem dienen! En toen den 5den C.-B. bij den koning was ‘to kiss hands’, sprak deze ook van een pairschap. Grey had Rosebery in het kabinet gewenscht. Nu dit onmogelijk was geworden, moest, meende hij, C.-B. naar de Lords verhuizen, wijl anders in beide Huizen de leiding in handen van aan het liberaal-imperialisme vijandige elementen zou berusten. Grey wilde van zijn eisch afstand doen indien Haldane tot Lord-Kanselier werd benoemd, welken post C.-B. echter reeds voor Sir Robert Reid (Lord Loreburn) bestemd had. Eindelijk nam Grey er genoegen mee, dat de drie leiders der liberaal-imperialistische fractie drie van de gewichtigste posten zouden innemen die C.-B. had te bezetten: die van minister van | |
[pagina 284]
| |
financiën (Asquith), van minister van buitenlandsche zaken (Grey zelf), en van minister van oorlog (Haldane). Dit zouden, op die van Haldane voor oorlog na, juist C.-B.'s eigen keuzen geweest zijn, zoodat het accoord tot stand kon komen. De Gladstoniaansche traditie werd in het kabinet, behalve door C.-B. zelven, door Morley, Herbert Gladstone, James Bryce vertegenwoordigd; verder werden er in opgenomen Lloyd George en John Burns, terwijl buiten het kabinet bleven jonge krachten als Winston Churchill, Reginald Mc. Kenna, Herbert Samuel. Deze in alle opzichten sterk toegeruste regeering behaalde bij de verkiezingen van Januari 1906 eene meerderheid van 244 stemmen boven de 157 waarmede de conservatieven zich moesten tevreden stellen; die 244 zijn de zuiver liberale meerderheid, waar de 83 Ieren en 29 Labourites niet bijgeteld zijn. De uitslag was boven alle verwachting; de meerderheid was gewonnen waarmede de liberalen tien jaren hebben kunnen regeeren, zooals zij te voren tien jaren van de regeering verstoken waren geweest. Had C.-B. in de oppositie, toen hij de eenheid der partij' te bewaken had, dikwijls den indruk gemaakt dat hem de mond gesnoerd was, in het gouvernement viel zijn aanvalskracht onmiddellijk mede. Balfour ondervond het toen hij een resolutie, die de volledige zegepraal van den vrijhandel vastleggen en vieren wilde, met de oude ontwijkingskunsten bejegende waarmede hij in het vorige parlement na den uittocht van Chamberlain tijd had zoeken te winnen: wat was de juiste beteekenis van het woord vrijhandel, wat die van protectie? enzoovoorts. Toen borst C.-B. uit: The speech of the Rt. Hon. gentleman was utterly unworthy of the occasion.... one of his arguments contradicts the other.... I have no direct answer to them.... They were invented by the Rt. Hon. gentleman for the purpose of occupying time on this debate. Enough of this foolery. The tone and temper of this Parliament will not permit it. Let us go to business. Deze eerste ‘business’ was slechts een afrekening met het verleden; welk positief werk zou worden opgezet? Geen heeft C.-B. nader aan het hart gelegen dan de vervulling der toezegging van Vereeniging, die het vorige gouvernement had trachten te ontwijken. | |
[pagina 285]
| |
De opvolger van Chamberlain in den post van Colonial Secretary, Alfred Lyttelton, had in 1905, voor Transvaal alleen (de Vrijstaat heette er nog niet aan toe te zijn) een staatsregeling ontworpen, die het land bij de koloniën met ‘responsible government’ ver zou doen achterstaan. Een wetgevende vergadering zou er zijn, doch niet dan naar den schijn met macht bekleed, en gedeeltelijk gevuld met ambtelijke leden. De redeneering van Lyttelton was dat ‘responsible government’ voor Transvaal beteekende ‘Boer government’, en dat men er dit niet op wagen mocht; de Boeren mochten niet ‘met het stembiljet terugwinnen wat hun met de wapenen ontnomen was’. In Zuid-Afrika stuitte het ontwerp op nagenoeg unaniem verzet; - in Engeland werd het, ook buiten de conservatieve partij, aanvankelijk veelal als uiterste concessie beschouwd. C.-B. heeft het anders durven zien en anders durven zeggen. De Boeren, meende hij, waren alleen te winnen door hun vertrouwen te schenken en hij heeft er zijn gansche gezag voor ingezet dat dit zou geschieden. 13 Februari 1906 reeds werd de constitutie-Lyttelton ingetrokken en tot onmiddellijke uitzending eener commissie besloten die omtrent de mogelijkheid van ruimer tegenmoetkoming aan de wenschen der Boeren zou rapporteeren. Toen Botha, opgeroepen, voor deze commissie verscheen, was hij nog een en al wantrouwen, sprak geen woord Engelsch en liet zijn Afrikaansch door Smuts vertalen. Doch dit veranderde opeens toen hij had begrepen hoe de opdracht der commissie in werkelijkheid luidde. Van dat oogenblik af werkte hij hartelijk mede. De Hooge Commissaris te Kaapstad, Lord Selborne (nog door de vorige regeering benoemd) werkte aanvankelijk even hartelijk tegen en moest telegrafisch tot rede worden gebracht. Den 14den Juli 1906 was de commissie met hare gegevens te Londen terug, en 30 Juli reeds kon Winston Churchill, onderstaatssecretaris voor Koloniën, de te verleenen constitutie in hoofdtrekken in het Lagerhuis mededeelen. ‘A reckless experiment’, siste Balfour, maar hij had de macht niet langer. 17 December kwam de afgewerkte tekst in behandeling, en de conservatieven, die hun nederlaag niet wilden markeeren, lieten het zonder stemming afloopen. Het was geen zelfverheffing, maar gepaste fierheid die | |
[pagina 286]
| |
C.-B. een jaar later tegenover zijne kiezers te Dunfermline deed opmerken: ‘We at least have shown that we know how to consolidate and amalgamate civilised communities under the British Crown’.
Die rede te Dunfermline is ongeveer zijn laatste uiting in het openbaar geweest. Den 30sten Augustus 1906 was, na een samenleven zoo innig als weinigen genieten, Lady Campbell-Bannerman hem ontvallen; wat hem sedert overeind hield, was enkel nog plicht. Den 22sten April 1908 is hij zelf heengegaan. De grootste gebeurtenissen uit de geschiedenis van het kabinet van December 1095 vallen na zijn dood: de onderwerping der Lords, het aanvatten der Iersche kwestie. Maar hij had het werk met iets zeer nobels en zeer verstandigs ingezet. Is hij, zoolang hij leefde, althans den liberaal-imperialistischen vleugel de baas gebleven; - kon hij de buitenlandsche staatkunde van Grey beheerschen? Neen. Den 25sten April 1905 had Sir Francis Bertie, Britsch ambassadeur te Parijs, op instructie van Lord Lansdowne, aan Delcassé verklaard dat indien Duitschland de hand sloeg aan een Marokkaansche haven, Frankrijk op gewapende hulp van Engeland rekenen kon; ‘they hoped that, if the question were raised, they would be given full opportunity to concert with the French Government the measures which might be taken to meet it’. Onmiddellijk na het optreden van het liberale kabinet onderzoekt de Fransche regeering, hoe Grey deze zaak inziet. Den 9den Jan. 1906 bericht Grey aan den premier: ‘I have promised diplomatic support; I have not said a word of anything more’. Maar hier bleef het niet bij. Een dépêche van den volgenden dag aan Bertie, geschreven onmiddellijk na een bezoek van Cambon, luidt al wezenlijk anders: I said that, as far as a definite promise went, I was not in a position to pledge the country to more than neutrality - a benevolent neutrality if such a thing existed. M. Cambon said that a promise of neutrality did not, of course, satisfy him; he would bring the question to me again..... In the meanwhile, he thought it advisable that unofficial | |
[pagina 287]
| |
communications between our Admiralty and War Office and the French Naval and Military Attachés should take place as to what action might advantageously be taken in case the two countries found themselves in alliance..... Some communications had, he believed, already passed, and might, he thought, be continued. They did not pledge either Government. Deze dépêche werd voor de afzending door Grey aan den premier medegedeeld, die uitstel pleitte: ‘the French Ambassador cannot expect an answer during the elections’. Den 15den reeds bericht Grey aan Bertie, wat hij Cambon op zijn tweede opmerking geantwoord heeft: ‘these communications may proceed between the French Military Attaché and General Grierson direct; they do not commit either Government.’ Den 31sten verhaalt Grey aan Bertie den loop van een nieuw gesprek met Cambon: Much would depend upon the manner in which war broke out between Germany and France. I did not think people in England would be prepared to fight in order to put France in possession of Morocco. They would say that France should wait for opportunities...... If on the other hand, it appeared that the war was forced upon France by Germany to break up the Anglo-French ‘Entente’, public opinion would undoubtedly be very strong on the side of France..... As things were at present, I did not think it was necessary to press the question of a defensive alliance. Ook deze dépêche wordt den premier voorgelegd; zij ontlokt hem de verzuchting: ‘I do not like the stress laid upon joint preparations. It comes very close to an honourable undertaking: and it will be known on both sides of the Rhine’.Ga naar voetnoot1) Desondanks verzette hij zich niet. Hij zou, ware hij blijven leven, de ontwikkeling van zaken, die tot den oorlog heeft geleid, niet hebben tegengehouden. Het is duidelijk dat Grey, Haldane, Asquith, zijn meerderen in kracht waren; hij behoorde in een oudere periode van het Engelsche liberalisme | |
[pagina 288]
| |
thuis, die in hem, een edel en aantrekkelijk vertegenwoordiger, als 't ware de wereld vaarwel gezegd heeft. De principieele vredespolitiek zou door Labour worden overgenomen. Maar Zuid-Afrika vergeet hem niet, en door wat hij daar voor Engeland tot stand bracht, zal ook Engeland ham niet spoedig vergeten. Op zijn sterfbed heeft hij gezegd: If people should say of me that I tried always to go straight there s perhaps no credit to me in that. It may have been mere indolence. The straight road always seemed to me the easiest. Dit zelfportret geeft één beminnelijken trek, maar het is niet volledig. De biograaf, die hem gekend en gediend heeft, voegt er in zijn slotwoord een trek aan toe: Right or wrong he never had his ears to the ground, or could be turned from a course in which his convictions were engaged. Tenax propositi te zijn is, meen ik, eene kwaliteit die Hollanders waardeeren kunnen. Het flink geschreven werk van Spender zij ieder, die C.-B. nader wil leeren kennen, met overtuiging aanbevolen.
H.T. Colenbrander. |
|