De Gids. Jaargang 88(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] Verzen. Wánneer... Wáanneer komt gij weder, Stem die zweeg voor lang In het op-en-neder Van mijn aardegang? Als ik 't woud doorkruiste, Hoorde ik niet hoe 't diep Uit den dalgrond ruischte, Hoe het lokte en riep... Rustloos was mijn streven, Altijd nieuw het doel. - Wanneer wordt mijn leven Weder stil en koel, Laat ik mij weer dwingen Door elk beek-geluid, Dat mij met zijn zingen 't Diepste raadsel duidt? [pagina 209] [p. 209] Reisnacht. Nu valt die reisnacht mij weer in, Toen ik in stille herberg sliep: Het was lang voor het dagbegin Dat mij een vogel wakker riep: Ik stond aan 't venster. 't Woud was zwart. Met harsgeur was de lucht vermengd. Een vrede sloot zich om mijn hart, Een vrede als eenzaamheid slechts brengt... Zonder gerucht zonder geruisch Stonden de dennen stam aan stam. Het was dien nacht in 't vreemde huis Dat ik het Eeuwge nader kwam... [pagina 210] [p. 210] Het Betooverde Buiten. Slechts zelden gaan wij verder dan de hekken Van 't oude buiten, waar de merel schreit, Waar wegen zich in 't eindelooze strekken, Waar een fontein bleek oprijst in wier bekken Het water is verdroogd sinds langen tijd. Wij wandlen zwijgend voort tot waar wij weten Den vijver met de mosbedekte bank. Daar is het water stil van veel vergeten. Doch wordt het door een steenval stukgespleten Dan geeft het zulk een wonderlijken klank... In enkle nachten echter komt gerezen Uit dezen vijver lokkend een gezang: ‘Gij vreest voor morgen... hier is niets te vreezen. Hier is van al uw lijden het genezen.’ Slechts zelden wagen wij te gaan dien gang... [pagina 211] [p. 211] Het Uur der Sterren. Zij schrijden zwijgend over het nachtlijk veld: De zeven helden, glanzend het helmenstaal, En houden stil op 't midden van de Vlakte waar róndom de bosschen donkren. Stil staan de speren onder de sterrenlucht - Hun woorden klinken plechtig als toovertaal, Terwijl ze elkander trouw bezweren, Opziend naar 't heilig gesternt Orion. En weer is 't nacht. De veldslag heeft uitgewoed. De lucht die dreunde van het triomfgeroep En van den zwaren slag op schilden Is nu zoo stil of zij allen sliepen... Zij slapen allen, zonen van 't heldenvolk. De wapens braken hun in de handen af, Nog in den dood omklemd. Daarboven Heft zich het heilig gesternt Orion. J.J. van Geuns. Vorige Volgende