De Gids. Jaargang 88(1924)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 200] [p. 200] Gedicht. Doodstil valt de avond over grijze landen, Schoorsteenen, grauw en rookend in de damp, Donkeren weg (o droom van moede handen!) Achter de lichtkring van een enkle lamp. De mannen keeren huiswaarts: stroeve voeten Strompelen langs op 't brokklig sintelpad, Weingen en stillen van die duistre stoeten, Die slapen gaan in 't groote graf der stad. Tucht, hard en mild, van de arbeid die de menschen De dagen door naar 't zware slapen draagt, Waarin de nooddruft der verdorde wenschen Eindlijk de vrede vindt, die niets meer vraagt! En toch, een licht wordt in hun huis ontstoken, Soms hangt een innigheid, een diepe lach, Een zachte scherts, aan 't zwijgzaam hart ontloken, Haar stille klaarte tusschen nacht en dag. Soms zoekt in 't blinde donker van de nachten Een hand een hand, een mond een warme mond, Liefde verzadigt het gesmoorde smachten, Dat zónder liefde hulp noch uitkomst vond. [pagina 201] [p. 201] En hart aan hart bezit het gansche wonder Van 't leven in één uur van felle gloed: Dan zuigt de sluimring hun ontroering onder, De vloed wast langzaam over 't suizend bloed. En 's morgens gaan opnieuw de stroeve stappen Langs 't brokklig sintelpad naar 't vaal gebouw, Waar heel de dag, hoog boven de ijzren kappen, De zwarte rook uit weggolft in het grauw. P.N. van Eyck. Vorige Volgende