| |
| |
| |
De weg voor Ruys.
De heer Ruys is terug; niet om op den ouden weg voort te gaan, maar om op een door de crisis omgewoeld terrein een nieuwen te zoeken. Op dit terrein zal hij onder meer eene partij aantreffen, die hij vermoedelijk te minder voorbij zal kunnen gaan, naarmate zij gedurende de crisis te opvallender gepasseerd is: de liberale. Zij heeft niets te doen vergeten, niets achter te houden, niets ongerijmds te doen rijmen. Zij heeft zich in het verkenningsdebat doen gelden, zonder de wederopgetreden regeering aanstonds met grof geschut te bestoken. De motiën, door de heeren Troelstra en van Ravesteyn ingediend, zijn verworpen zonder dat zij één liberale stem verkregen; eigen oordeel over de beëindiging der crisis hadden de heeren Dresselhuys of Marchant niet in motiën toegespitst. Zij zouden eveneens verworpen zijn, en geen andere uitwerking hebben gehad, dan de rechterzijde op een hoop te drijven en den band tusschen het kabinet en haar weder te doen aanknoopen, een uitkomst die de politieke omstandigheden van het oogenblik het in liberale oogen dringend noodig maken te vermijden. Een conflict te bevorderen is thans eene taak, die geen eenigermate gezond gebleven staatsbesef kan verlokken; immers stelt zij al te geringe eischen aan politieke gevatheid van de lagere soort, zij stelt er al te hooge aan het vaderlandsch geweten. Eisch van het oogenblik schijnt eene politiek van verdediging en behoud. Verdediging onzer staatsinstellingen en behoud van de gaafheid van ons ruilmiddel. Beide komen neer op het beproeven van een herstel: herstel eener effectieve contrôle van geheel de
| |
| |
Kamer op het beleid der regeering; herstel der gestoorde balans tusschen Staatsinkomsten en -uitgaven. De regeering-Ruys kan sedert 7 Januari 1924 geen andere taak meer hebben dan deze, en zij kan ze niet vervullen zonder liberale medewerking. Die voorwaardelijk te verleenen schijnt mij plicht der liberale staatkunde; - een plicht, gelijkelijk voorgeschreven door het landsbelang en door het welbegrepen belang der eigen partij. Het bestaan der coalitie en haar drukkend overwicht hebben het te dikwijls doen ontbreken aan omstandigheden, waarin de zelfstandigheid der liberale politiek zich naar den eisch kon ontplooien. Het overwicht van rechts bepaalde het bijeenblijven eener linkerzijde, waarin de liberale partij sinds lang niet meer de numerieke meerderheid, en in den regel ook niet het initiatief der handeling bezat. Haar macht was er in hoofdzaak nog slechts eene van traditie en staatkundig zelfbewustzijn, elementen wier werkingsruimte door de donkere massaliteit, het irrationeel karakter van de staatkundige bewegingen der laatste jaren sterk werd ingekort. Over het geheel kon zij weinig anders doen dan zich reserveeren voor eene toekomst, waarin de waarde van liberale traditie en liberaal verstand voor de Nederlandsche staatspractijk wederom zou worden erkend. De gevolgen der crisis kunnen, naar het mij voorkomt, deze toekomst doen aanbreken, althans haar nader brengen, als de liberale partij zelve de thans geboden kans niet verspeelt. Hetgeen zij, bij de debatten van verleden week, aanvankelijk niet gedaan heeft.
Zeker, het ware ons liever geweest, indien op de medewerking der liberale gedachte een beroep ware gedaan door een dergenen die tusschen 26 October en 7 Januari tot oplossing der crisis door Hare Majesteit zijn geroepen geworden. Wij gelooven dat eene eerlijke poging daartoe, en de erkenning van het gegronde dier poging door de rechterzijde, een betere oplossing der crisis zouden hebben verzekerd dan de wederoptreding van het kabinet-Ruys zal vermogen te zijn. In hoeverre de heer Beelaerts van Blokland zulk een poging gedaan heeft, vernemen wij nog steeds niet uit mededeelingen uit de eerste hand; - in ieder geval heeft zij zóó weinig de instemming van andere determineerende factoren mogen opwekken, dat de heer Beelaerts zijne taak heeft moeten neder- | |
| |
leggen ondanks het feit, dat, naar ons verzekerd wordt, de geraadpleegde staatslieden van links de medewerking geenszins onvoorwaardelijk hadden afgewezen. De oplossing-Beelaerts zou den heer Colijn van het beheer der Nederlandsche financiën hebben verwijderd, van eene plaats dus waarop hij na het votum van 26 October niet meer paste. De oorzaak van zijn optreden was geweest de weigering van den heer de Geer, tot het in behandeling nemen der vlootwet vóór de Staatsbegrooting-1924 de hand te leenen; de heer Colijn had den halsbrekenden toer gewaagd, waarvoor de heer de Geer terugschrikte; hij beklom het koord, misrekende zich in de hanteering zijner zware gewichten, en stortte neder. Was het kiezerscorps bereid, den heer Colijn, voor het gevaarlijk gebleken koord, een breede brug in de plaats te spannen? De rechterzijde heeft het niet geloofd; - heeft het zóó weinig geloofd, dat zij, nadat de oplossing-Beelaerts was verijdeld, geenszins eendrachtig is gebleken, eene formatie Ruys-Colijn te doen slagen. Toen daarop, krachtens een advies waarvan de auteur op het kerkhof schijnt te willen blijven, het koninklijk praerogatief voor een oogenblik aan de
rechterzijde in commissie werd gegeven, heeft zij zich moeten haasten, voor het genot van dit ongehoord geschenk te bedanken. Vervolgens opende zich eindelijk het vooruitzicht, dat adviezen van andere dan rechtsche herkomst op de oplossing der crisis invloed zouden kunnen verkrijgen: Hare Majesteit raadpleegde den heer Cort van der Linden. Den inhoud van zijn raad verneemt men slechts bij geruchte; in ieder geval is de door hem voorgeslagen oplossing niet tot stand gekomen; - de kortheid van den tijd, tusschen zijn eerste gehoor bij de Koningin en het einde der crisis verloopen, laat niet toe te gelooven, dat zij werkelijk zou zijn beproefd. Daarop volgt dan plotseling de 7de Januari met de mededeeling, dat het verzoek om ontslag van het ministerie-Ruys niet kan worden ingewilligd.
Een andere vorm ware mogelijk geweest: men had de ministers kunnen verzoeken, op hun ontslagaanvraag terug te willen komen. Een vorm, die de noodzakelijke eischen van de practijk der ministerieele verantwoordelijkheid meer zou hebben ontzien. Het kan in eene constitutioneele monarchie met parlementair stelsel nimmer verstandig zijn, een minister in de noodzakelijkheid te brengen, met nadruk te verklaren
| |
| |
dat hij zijne plaats niet heeft ingenomen op bevel der Kroon. Het wil voorkomen dat het den adviseurs der Kroon, wie zij geweest mogen zijn, aan inzicht, goeden smaak en menschenkennis èn vóór het Kerstgeschenk aan de rechterzijde, èn vóór de mededeeling van 7 Januari heeft ontbroken. Het koninklijk praerogatief bestaat om gebruikt, niet om getoond, en allerminst natuurlijk om als speelgoed uit handen gegeven te worden, op het gevaar af dat het beduimeld tot den rechtmatigen bezitter terugkeert. Liberale staatslieden hebben er, bij weten onzer parlementaire geschiedenis, nimmer zoo lichtvaardig mee omgesprongen, als de onbekend blijvende adviseurs der laatste weken.
De koninklijke mededeeling heeft de heeren Ruys c.s. tegenover de Kamer in een moeilijke verhouding gebracht, eene verhouding die licht tot een volstrekt onmogelijke had kunnen ontaarden. Wat minder toegefelijkheid der Kamer, en dit resultaat zou met zekerheid en onmiddellijk zijn bereikt. De koninklijke mededeeling zelve kon in eene vergadering, die den Hemel zij dank zich nog bewust was dat in Nederland de Kroon onschendbaar is, niet tot onderwerp van debat worden gemaakt. Tot onderwerp van debat moest worden gemaakt het wederoptreden der ministers als daad dier ministers zelven. Men kan niet zeggen dat de heer Ruys in dit opzicht aan de Kamer de volle maat heeft gegeven, en eigenlijk niet eens, dat zij hem met klem is afgevergd. Om ondanks de verklaring van 24 October in de Kamer terug te mogen keeren en daar op het zedelijk gezag, waarmede de natie officieele raadslieden der Kroon bekleed wenscht te zien, aanspraak te maken, moest het kabinet reden kunnen geven van zijn overtuiging, dat een betere oplossing der crisis niet tot de mogelijkheden had behoord. Geen hiertoe strekkend betoog voerende, en er zich toe bepalende te herinneren dat het beloop der crisis niet voor zijne verantwoordelijkheid komt, laat het kabinet ondanks al de Kroon ongedekt. Niet het beloop der crisis is voor de verantwoordelijkheid van het kabinet, doch zijn onafhankelijk oordeel over dat beloop; het oordeel, dat de ministers tot hun terugkeer zedelijk rechtigt. Het is niet voldoende, zoo bij de publieke mededeeling van 7 Januari de Kroon tegenover den heer Ruys eene private heeft gevoegd: ‘ik heb mij van geen andere ministers kunnen
| |
| |
voorzien’; daarop toch heeft bij den heer Ruys de innerlijke overtuiging moeten volgen, dat in een dergelijke mededeeling de feiten juist zijn gewaardeerd; dat hij die waardeering tot de zijne maken en als de zijne haar verdedigen kan. Ter motiveering van zijn wederoptreden heeft de heer Ruys wel den dubbelen grond trachten te leggen, dat 1o. de vorming van een nieuw ministerie onmogelijk was gebleken, en 2o. een langere duur der crisis niet in 's lands belang kon worden geacht, doch men heeft hem vrijgelaten eer iets wat naar bewijs van de eerste stelling zweemde, inderdaad door hem was afgelegd, en daarmede het wezenlijkste gedeelte zijner terecht ‘beschadigd’ genoemde verantwoordelijkheid was hersteld.
De ministerieele verantwoordelijkheid! De heer Dresselhuys en de heer Schokking ontmoeten elkander in eene opmerking die hier niet onvermeld mag blijven, zoo teekenend voor het verval dat onze staatkundige beschaving bedreigt, komt zij mij voor. ‘Ik zal mij niet breed begeven in het staatsrechtelijk aspect van de vraag [Uwer wederoptreding]’, voegt de heer Dresselhuys den minister toe, ‘omdat deze zaak nu eigenlijk nog slechts blijft een schitterend exercitieterrein voor onze professoren’. De heer Schokking wijst de taak, ‘het karakter van dit kabinet precies aan te wijzen’, af: ‘wij zijn hier niet in de universiteit, maar in de Tweede Kamer’. Ik ben het met den heer Dresselhuys niet eens, en leid uit de waarheid-als-een-koe van den heer Schokking precies de tegenovergestelde gevolgtrekking af als de zijne. In welk aspect eerlang het kabinet-Ruys zich in zijn handelingen zal vertoonen, zal voor het blijvend oordeel over het staatsrechtelijk karakter van zijn bestaan beslissend moeten zijn; ik zou niet weten wat ter wereld anders daarvoor beslissend zou moeten wezen. Toch niet de woorden zijner zeer korte en zeer behoedzame regeeringsverklaring? Wat die gelden kunnen, moeten eerlang daden uitwijzen. Nu geloof ik dat de vraag, wat er van het kabinet-Ruys in laatste gedaante worden zal, inderdaad op een exercitieterrein thuis ligt; - en mogen de exercitiën schitterende blijken! maar het zullen die van practische staatslieden in de Tweede Kamer, geenszins exegetische prouesses onzer staatsrechtsleeraren moeten wezen. En den heer Schokking ware te antwoorden, dat juist ‘omdat wij in de Tweede Kamer
| |
| |
zijn’, aan het karakter van het kabinet geen redelijke twijfel mag blijven bestaan. Het kabinet, dat zich aanstonds aan eene taak begeeft, zoo gewichtig en omvangrijk als Nederlands financieele reconstructie! En nu meen ik, dat het voor het in de toekomst wenschelijkst gedrag van het kabinet-Ruys een steun had kunnen wezen, indien staatsrechtelijke vragen bij zijn eerste bejegening minder angstvallig dan de heeren Dresselhuys en Schokking zeiden te willen doen, waren vermeden. Men behoeft geen professor te zijn om voor zulke vragen te voelen en er mede te leven: integendeel is waar dat zij eerst tot de academische gehoorzaal plegen door te dringen, althans zich daar te handhaven, in de mate waarin en met de kracht waarmede zij eenmaal het geweten van handelende politici hebben beroerd. Wat wij in de gehoorzalen als wetenschappelijke vragen behandelen, zijn veelal - profeten blijven zeldzaam - de levensvragen van gisteren. In het Nederlandsche parlement van verleden week had het staatsrechtelijk karakter van het kabinet-Ruys als levensvraag mogen zijn gevoeld.
Dat de heer Ruys met staatsrechtelijke vragen van liberale zijde weinig lastig is gevallen, wordt m.i. behalve door de algemeene vermoeienis die in zijn tweeden verontschuldigingsgrond (de wenschelijkheid, nu eindelijk van de crisis af te zijn) deed berusten, mede hierdoor verklaard, dat hij van de voorwaarden, waarop liberale medewerking voor de financieele reconstructie onder leiding van zijn kabinet te verkrijgen is, in zijn regeeringsverklaring had getoond eenig begrip te hebben; een begrip dat sedert bij hem verhelderd schijnt te zijn geworden, althans in den loop van het debat tot onbeschroomder uitdrukking is gebracht.
Den 24sten October legde het kabinet de verklaring der onmogelijkheid van zijn aanblijven na verwerping der vlootwet af. Ondanks die verklaring is het weder opgetreden. Die daad heeft het van de periode in zijn bestaan, die in 1922 aanving en met het votum van 26 October een einde nam, afgesneden. Het kan straks liberalen steun verwerven in de mate waarin het deze reeds in woorden beleden afsnijding met de daad handhaaft; m.a.w. in de mate waarin het zich vrij gevoelt van de banden, die het zich bij het accoord van 1922 met de drie
| |
| |
groepen der rechterzijde had laten aanleggen, en de oefening van eigen spierkracht zelfs de indrukselen dier banden zal doen verdwijnen.
In de regeeringsverklaring zelve werd de beslissing van 26 October ‘als feit aanvaard’. Dit is op zichzelf onvoldoende. Zij moet als richtsnoer worden aanvaard bij de verbandlegging tusschen financieel herstel en Indische defensie; m.a.w. voor de politiek-Colijn te dezen aanzien treedt de politiek-de Geer in de plaats. Dat de ‘aanvaarding als feit’ inderdaad deze beteekenis heeft, blijkt uit den volgenden zin der verklaring: ‘Het treffen van een voorziening in zake de maritieme verdediging zal eerst kunnen volgen op maatregelen tot herstel van het financieel evenwicht’. Maatregelen nu zijn iets anders dan voorstellen. Wordt deze toezegging naar den zin nageleefd, dan zal van behandeling van een nieuw vlootwetsontwerp, hoe ‘spoedig’ ook ingediend, vóór de verkiezingen van 1925 geen sprake kunnen wezen. In zijn slotwoord, Vrijdag jongstleden, verving de premier de uitdrukking, dat de uitspraak der Kamer ‘als feit aanvaard’ wordt door deze betere, dat zij wordt ‘geëerbiedigd’.
In de regeeringsverklaring worden de Staten-Generaal uitgenoodigd tot ‘gemeenschappelijken arbeid’. Wordt die gemeenschappelijkheid door nieuw geheim accoord met de rechterzijde al dan niet belaagd? De regeeringsverklaring houdt een ontkennend antwoord op die vraag niet in, doch Donderdag zeide de minister: ‘Geen nieuwe afspraak tusschen het kabinet en de rechtsche partijen is gemaakt’.
Wordt dus de medewerking ook van andere partijen tot het verkrijgen van oplossingen ‘die het land zoo dringend behoeft’ noodzakelijk geoordeeld? ‘Dat met name de heeren Dresselhuys en Marchant geëindigd zijn met zooveel mogelijk het kabinet steun toe te zeggen’, aldus de minister op Donderdag, ‘schenkt ons moed’; en Vrijdag noemt hij zich ‘meer aangetrokken tot de partijen der rechterzijde dan tot de partijen der linkerzijde, althans tot sommige daarvan’.
De door de liberalen niet overgenomen eisch tot Kamerontbinding, in de motiën der uiterste linkerzijde belichaamd, doet ten overvloede gevoelen, van welke waarde het advies van De Standaard is geweest, die na 26 October om een ka- | |
| |
binet Troelstra-Dresselhuys riep. De ontbindingseisch is door den premier genoemd ‘ongerijmd in het quadraat’, en deze qualificatie is van liberale zijde niet weersproken.
Hoe zou zij ook? Eene Kamer, die haar votum ‘geëerbiedigd’ ziet, kan niet haar eigen ontbinding vragen. Zij zou het eerst kunnen, nadat gebleken ware dat die in woorden verzekerde eerbiediging niet werd nageleefd met de daad. Er bestaat in wezen nog maar een Kameruitspraak in zake de prioriteit der financieele reconstructie; het kabinet dat deze uitspraak volgt, heeft niet het recht verbeurd, zijn voorstellen tot zoodanige reconstructie in behandeling te brengen. Het is bij deze voorstellen, dat de liberale partij het kabinet opwacht.
Een wezenlijk verschil tusschen haar en de sociaal-democratie is de hoedanigheid der propaganda, waarvan het elk van beiden betamelijk dunkt zich te bedienen. Dit verschil is niet van vandaag of gisteren. Zeer scherp kwam het uit tijdens de organisatie van het verzet, dat van weerszijden tegen de vlootwetplannen der regeering werd ingesteld. De sociaal-democraten spanden krachten in, geschikt niet slechts het vlootwetplan, ook de poging tot financieele reconstructie in het moeras te rijden. De liberalen beperkten zich tot de krachtige verzekering, dat eene regeering, nog met de grootere taak der reconstructie belast, eer deze aangevat, laat staan afgewerkt was, het recht, er eene vlootwet door te jagen, niet bezat. De verblinding alleen der regeering heeft desondanks de vijftig van 26 October op een hoop gedreven. Zijn haar nu de oogen opengegaan, zij zal onderscheiden dat voor een door haar in gemeen overleg met de Kamer te beproeven nationale reconstructie de liberale steun te winnen is.
Te winnen nog; - niet van te voren te geef! Wij weerhouden geen oogenblik de uiting van ons diep geworteld wantrouwen in den heer Colijn en in de methoden-Colijn. Dat de heer Colijn op de plaats van den heer de Geer zit is in de bestaande omstandigheden eene anomalie, en indien zijne ambtgenooten de gevolgen dier anomalie niet binnen de engste grenzen weten te beperken, komt er onheil. De heeren Nolens en Schokking zullen nu weten dat eene dictatuur-Colijn niet wordt geduld, en dat hun eigen partijen splijten zullen indien zij opnieuw de poging toelaten, zulk eene dictatuur aan het Nederlandsche volk op te leggen. Willen zij er blind voor blij- | |
| |
ven dat er in een nabije toekomst meer zekerheid voor de landsbelangen (en voor de positie hunner eigen partijen) liggen kan in eene meerderheid waaronder de liberalen worden geteld dan in eene die boven alles de anti-revolutionnairen wil ontzien, dan blijft die nabije toekomst donker.
De heer Nolens heeft te verstaan gegeven, dat zijne partij, zoo in haar geheel, als in haar individueele leden, samenwerking met de sociaal-democraten afwijst. In dezen absoluten zin vermag de liberale partij zoodanige verklaring niet af te leggen. Bos heeft eenmaal Troelstra eene plaats in de regeering aangeboden, en wij zijn overtuigd dat hij daarin goed gehandeld heeft: er zijn een aantal dingen die wij met de sociaal-democraten afwijzen, en er waren er in 1913 die wij met de sociaal-democraten tot stand hadden kunnen brengen. Tot het aanbod van samenwerking vormde gelijkgezindheid ten opzichte van het toen urgente den logischen grondslag. Doch zoo dikwijls die gelijkgezindheid ontbreekt, is het even logisch, zich van samenwerking met de sociaal-democraten verre te houden. In November '18 zijn wij Troelstra niet gevolgd in zijne vergissing; najaar '23 hebben wij eene anti-vlootwetactie opgezet onderscheiden van de zijne; de motie tot Kameront-binding stemden wij thans af; in zake de reconstructie loopen wij, van het gebrekkig plan-Colijn, naar de erger paradefiguur van het plan-Wibaut niet over. Wij hebben waarlijk den tijd gehad ons er van te overtuigen dat eene vaste meerderheid van ééne partij of aaneengelijmde groep van partijen in Nederland niet bereikbaar is, en de meerderheden zich zullen moeten vormen naar de vraagstukken. Wordt die overtuiging gedeeld bij een genoegzaam aantal leden der gewezen coalitie, dan kan, wat ons betreft, de proef met eene nieuwe staatkunde thans worden genomen. Ziet men daar over het hoofd dat men thans in het tijdperk der nationale reconstructie leeft en niet meer in dat der ‘défense chrétienne’, wij zullen het levendig betreuren, maar ons er niet door laten verleiden tot instemming met sociaal-democratische projecten zoo dikwijls zij tegen de liberale gedachte vloeken. De zelfstandigheid der liberale politiek besta in het bewaren van een koel hoofd ten dienste van een voor den
Staat en zijn idealen warm gevoelend hart. Te midden van de groepen rechts die in het gevaar verkeeren de eischen en gewoonten eener gemeenschap van
| |
| |
geloofsovertuiging over te brengen op terreinen waar die eischen geen object, die gewoonten geen toepassing meer kunnen vinden, en van de groepen van uiterst links die zich niet minder vergissen in de draagwijdte der eischen en gewoonten van klasse- en van vakgemeenschap, blijft er plaats voor eene geestesrichting die aan een staatkundige partij in de eerste plaats plichten toeschrijft ten opzichte der Staatsgemeenschap. Aan de practische voorschriften waartoe deze plichten leiden moeten is volgens onze opvatting het karakter van starre onveranderlijkheid geenszins eigen, en allerminst is het dit in de keus van tijdelijke bondgenooten. Wil men de moeilijke taak van morgen alsnog aanvaarden met onze hulp, men zal ons thuis vinden. De weg van het geheim accoord tusschen ‘geloofs’ verwanten is beproefd en niet probaat bevonden, de weg der ‘volks’ agitatie met grove middelen loopt eveneens dood. Blijft over de weg der gemeenschappelijke offervaardigheid van zich respecteerende staatsburgers, eene offervaardigheid te onderstellen in onderling vertrouwen, te besturen door inzicht in financieele, economische, staatkundige mogelijkheden, onder toepassing van methoden van persuasie en dus onder vermijding van den kazernetoon. Blijkt de regeering-Ruys alsnog de kracht te bezitten zich van zulk een weg door niets en niemand af te laten dringen, haar toekomst zal haar verleden in eene schaduw stellen die voor dat verleden weldadig is.
H.T. Colenbrander.
|
|