| |
| |
| |
De betrekkingen met Turkije.
I.
Ten gevolge van de volledige herstelling van het Turksche regeeringsgezag over Constantinopel dreigen te dier plaatse onbevredigende toestanden te ontstaan. Niet het minst sombere vooruitzicht biedt de omstandigheid, dat onder de Europeesche kolonies in deze groote handelsplaats de neiging blijkt te bestaan naar elders te verhuizen, waarmede een voor de internationale handelspositie der stad zeer ernstige achteruitgang gepaard zoude gaan. Want nog steeds is de Turk van nature geen koopman - al is daarmede niet gezegd, dat hij het nooit zal worden - en wanneer nu ontijdig een zoo gewichtig element als de Europeanen zich uit het handelsleven gaan terugtrekken, moet de Turksche regeering met recht vreezen, dat het economisch leven van het land daarvan noodlottige gevolgen zal ondervinden.
Schijnbaar hebben de op 24 Juli, tegelijk met het vredesverdrag door de entente-mogendheden en Turkije te Lausanne onderteekende handels- en vestigingsconventies nu juist den weg gebaand tot een normale ontwikkeling van het internationale verkeer met den nieuwen Turkschen staat. Want zij zijn gevestigd op de basis van het algemeen internationaal recht, waarvoor de Turken ter conferentie zoo hardnekkig gestreden hebben. Maar de vraag is of de praktijk rijp was voor zulk een diepgaande verandering. Was Turkije, welks economisch leven tot dusver voor zulk een groot gedeelte gedreven werd, eenerzijds door Grieksche en Joodsche koop- | |
| |
lieden en bankiers en anderzijds door Europeesche handelshuizen, rijp voor een dusdanige algeheele gelijkstelling? De toekomst zal deze netelige vraag nog moeten beantwoorden, maar als men nagaat hoe de Turksche bewindslieden zich haar oplossing schijnen te denken, dan is er nog niet veel reden tot optimisme. Immers in haar streven om aan het Turksche element een overwegende plaats te doen innemen in de handelswereld, moet de regeering van Angora noodzakelijkerwijze de niet-Turksche elementen juist afschrikken. Zij beproeft zich van dat niet-Turksche element als een brug te bedienen om tot haar doel te komen. Een dezer pogingen is bijvoorbeeld de in voorbereiding zijnde wet, die verplicht gebruik der Turksche taal voorschrijft in de administratie der in Turkije gevestigde handelsvennootschappen en banken, van welke nationaliteit zij ook zijn. Want, zoo redeneert de regeering, dan zullen die instellingen genoodzaakt zijn jeugdige Turken in dienst te nemen, dezen zullen zoodoende den handel grondig leeren kennen en op den duur over den rug hunner werkgevers zich de plaats veroveren, die het nationale zelfgevoel hun toedenkt.
Een ietwat gewaagde speculatie voorwaar, waartoe bovendien de bestaande handelshuizen zich wel niet zoo gemakkelijk zullen leenen.
Laten wij intusschen de Turksche handelspolitiek het haar toekomende succes toewenschen en nagaan hoe de Nederlandsche belangen op het oogenblik staan tegenover den geschetsten toestand.
In Constantinopel en Smyrna zijn verschillende Nederlandsche handelshuizen gevestigd, in Constantinopel zelfs sedert een viertal jaren een Nederlandsche bankinstelling; Nederlandsche firma's voeren uit en in (uitvoer van tabak, invoer van landbouwproducten, enz.) en meer dan één Nederlandsche stoomvaartlijn vaart op de Turksche havens. Maar is er nog wel een handelsverdrag, dat op het oogenblik de betrekkingen tusschen de beide landen regelt?
Men zou dan moeten vasthouden aan de capitulatie van 1680, die tot 1914 feitelijk is nageleefd. In September van dat jaar heeft Nederland nog, evenals de andere mogendheden, geprotesteerd tegen het afschaffen der capitulaties. Doch nu de groote mogendheden te Lausanne hun capitulaire
| |
| |
rechten hebben laten varen en bovendien Nederland tijdens de eerste Conferentie aldaar implicite heeft te kennen gegeven zich evenmin meer op het oude standpunt te willen stellen, mag men zich afvragen wat het nut is eener capitulatie, waarvan de naleving bovendien bezwaarlijk meer te verkrijgen ware.
Ter historische toelichting hiervan diene het volgende.
| |
II.
Een capitulatie was, gelijk bekend, een Turksch staatsstuk, waarbij de Turksche sultan bepaalde faciliteiten en privileges toezegde aan den handel en de scheepvaart van een bepaalde natie. Dit wilde niet zeggen, dat het anders volstrekt verboden was voor vreemde kooplieden om handel te drijven op den Levant, maar zij stonden daar niettemin met hun schepen en goederen buiten wet en recht; de Turksche overheden achtten zich in 't algemeen bevoegd door de bij hen geldende godsdienstige tradities om de vreemdelingen naar willekeur te behandelen. Het heeft lang geduurd, voordat de Turksche machthebbers inzagen, dat ook voor het door hen bestuurde rijk de handel met West-Europa zijn voordeelige zijde had. Vandaar, dat zij de capitulaties bij wijze van gunst wegschonken en wel juist op oogenblikken, waarop het hun om andere, politieke, redenen raadzaam voorkwam.
Zulks was het geval, toen omstreeks 1530 de Fransche koning Frans I de hulp van Suleiman den Groote inriep in zijn strijd tegen den Duitschen keizer Karel V. Na langdurige onderhandelingen kwam eindelijk een soort offensief verbond tot stand, waarvan de tekst nochtans niet voorhanden is, maar tegelijkertijd (1535) verkreeg de Fransche gezant ook een capitulatie, waarin alleen maar sprake was van de behandeling van de Fransche kooplieden met hun waren en schepen en van hun rechtspositie tegenover de Turksche autoriteiten, welke o.a. niet bevoegd waren meer rechten te heffen van de Franschen dan die welke in het stuk met name genoemd waren. De inhoud was dus die van een zuiver handelstractaat en alle de capitulaties in den volgenden tijd aan Frankrijk en andere mogendheden verleend, dragen hetzelfde karakter. En ten einde de bescherming van de belangen der vreemdelingen
| |
| |
te waarborgen geven de capitulaties tevens het recht om in bepaalde havens Fransche consuls aan te stellen.
Als noodzakelijk complement voor de economische en fiscale bepalingen moest ook min of meer uitvoerig geregeld worden de rechtspositie, die de vreemde kooplieden zouden hebben ten opzichte van de Turksche rechtsbedeeling. Overeenkomstig de reeds sedert eeuwen in de Levant geheerscht hebbende tradities van middeleeuwsch jus gentium, was het beginsel, dat daarbij voorzat, dat de vreemdelingen zooveel mogelijk hun eigen zaken moesten bedisselen; hun consuls waren hun natuurlijk aangewezen rechters. In geval van rechtszaken, waarin ook Turken waren betrokken, zou wel is waar een Turksche rechterlijke autoriteit bevoegd zijn, maar de consul of zijn drogman mochten hun landgenooten bijstaan.
De laatstgenoemde voorzieningen waren wat men gewoonlijk noemt het juridische deel der capitulaties, in tegenstelling met het andere, economische gedeelte, dat aanvankelijk ook het gewichtigste deel was. Maar ten tijde van het verleenen der capitulaties werd tusschen die beide deelen niet zulk een groot verschil gevoeld. Immers de consulaire rechtspraak en de drogmansbijstand, later dikwijls gekenschetst als de exterritoriale rechten der vreemdelingen, werden als privileges op één lijn gesteld met de andere, zuiver administratieve en fiscale privileges. De traditie en de rechtsopvattingen in het Oosten brachten het zoo mede, dat men hierin niet een ongeoorloofden inbreuk zag op de souvereiniteit van het Turksche staatsgezag. De Ottomaansche rechtspraak was in handen van in 't algemeen afzetbare ambtenaren en dezen waren in wezen veel meer de gelijken van havenmeesters en belastingambtenaren, dan zulks naar tegenwoordige rechtsopvattingen toelaatbaar is. Er was niet zulk een groot onderscheid tusschen een bepaling, die bijv. een vreemden koopman aan een belastingheffing der doeanebeambten onttrok en een andere, die hem vrij stelde van de bemoeiingen der rechtsprekende ambtenaren.
Zooveel over den inhoud dier oude handelsverdragen.
Ook Nederland heeft aan bepaalde gunstige politieke omstandigheden te danken, dat het zijn capitulaties van 1612 en 1680 van de Hooge Porte verkreeg. Het was het beleid onzer gezanten, gepaard aan de telkens bestaande politieke constel- | |
| |
latie, welke ons reeds betrekkelijk vroeg handelsvoorrechten in het Ottomaansche Rijk deden deelachtig worden.
Het buitengewone succes der onderhandeling van Cornelis Haga in 1612 was een gevolg van de rivaliteit tusschen Frankrijk en Engeland. Frankrijk had reeds sedert 1535 zijn politiek bekroond en beloond gezien met een viertal opeenvolgende telkens hernieuwde capitulaties (1569, 1581, 1597 en 1604) en deed sindsdien al het mogelijke om voor zich en zijn consuls uitsluitend te handhaven het recht tot bescherming van de kolonies en kooplieden der staten, die van de Porte nog geen capitulatie hadden verkregen, en daardoor zijn politieken invloed te vergrooten. Aan dat Fransche voogdijrecht, hetwelk in de capitulatie van 1581 zelfs uitdrukkelijk werd bevestigd, waren alleen onttrokken de Venetianen, die in 1540 een capitulatie hadden verkregen.
Intusschen had Engeland, ondanks de Fransche tegenwerking, door geld en goede woorden kans gezien in 1583 een eigen capitulatie te verkrijgen en daarmede het recht om eigen vertegenwoordigers te hebben, die de Britsche belangen konden verdedigen. Maar Engeland wenschte nog meer. Het wilde Frankrijk overvleugelen en wendde alle pogingen aan om, waar zulks mogelijk was, ook zijn bescherming over den handel der niet-capitulatiebezittende mogendheden uit te breiden. Hevig protest van Frankrijk, dat zelfs nog in 1607 zich bij Keizerlijk Decreet het monopolie van protectie der vreemde kooplieden zag toegekend. Ook hier, gelijk men ziet, niets nieuws onder de zon: eenzelfde schouwspel van Fransch-Engelsche rivaliteit heeft de voorgeschiedenis van het verdrag van Lausanne te zien gegeven.
Toen nu onze eerste orateur (gezant) Cornelis Haga - o.a. in verband met besprekingen over de Barbarijsche zeeroovers - in Constantinopel verscheen en over een capitulatie ging onderhandelen heeft hij van den geschetsten toestand een handig gebruik kunnen maken om in betrekkelijk korten tijd zijn doel bereikt te zien. Tegen de Britsche pogingen tot invloedsuitbreiding moest Frankrijk natuurlijk altijd nog veel meer bezwaar hebben dan tegen de minder gevaarlijk schijnende aanspraken der jonge republiek - in rechte nog nauwelijks als soeverein erkend. Althans zagen de Franschen liever, dat de Hollanders met hun uitgebreide vrachtvaart
| |
| |
onder eigen vlag toegang hadden tot de Levanthavens dan onder Engelsche en zoo verzetten zij zich niet te sterk tegen de Hollandsche eischen.
Dit heeft niet verhinderd, dat de Britsche capitulatie van 1675 een artikel bevatte, waardoor de Hollanders weer onder Britsche vlag en bescherming worden gesteld. Maar deze tijdelijke zegepraal der Engelsche politiek werd in 1680 weer te niet gedaan, doordat onze gezant Justinus Colyer in dat jaar onze tweede, in menig opzicht uitgebreide rechten toekennende capitulatie verkreeg.
Justinus Colyer, evenals zijn zoon Jacobus, die hem in 1686 als gezant opvolgde, was in de gelegenheid aan de Porte meermalen gewichtige politieke diensten te bewijzen, in overeenstemming met de belangrijke rol die de Republiek te dien tijde in Europa speelde; in 1680 schonken de staten hem zelfs den titel van Ambassadeur, ten einde hem op gelijken rang te doen staan met den Franschen en den Engelschen gezant. Ook later blijkt bij verschillende gelegenheden welk een belangrijke positie onze vertegenwoordigers in de 17de en 18e eeuw te Constantinopel innamen. Nog in 1774 bij het Turksch-Russische tractaat van Kutsjuk Kainartsji bedong Catharina II: ‘Le Ministre russe suivra immédiatement l'Ambassadeur de Hollande et en son absence celui de Venise’. Met dat aanzien in overeenstemming was de ontwikkeling van onzen Levanthandel, ook dank zij het initiatief in het moederland, zooals de oprichting in 1625 te Amsterdam van de ‘Kamer van Directeuren der Levantsche handel en navigatie in de Middellandsche Zee’.
Na 1680 hebben wij geen nieuwe capitulatie meer gesloten. Onze handelsvoorrechten bleven gewaarborgd, eerlang nog gesteund en versterkt door de capitulaire bepalingen, die in de 18de eeuw aan vrijwel alle West-Europeesche staten werden toegekend.
Er trad namelijk op den duur een belangrijke verandering in de politieke beteekenis der capitulaties in. Immers nadat in de 17de en 18de eeuw alle Europeesche handeldrijvende mogendheden op dezelfde voorwaarden als Venetië, Frankrijk, Engeland en Nederland en op grond van gelijksoortige documenten zich den handel op den Levant hadden verzekerd, verdwenen Frankrijk en Engelands aanspraken op protectie
| |
| |
van den vreemden handel vanzelf. Tevens verdween de naijver, welke aanvankelijk genoemde landen te dien opzichte had bezield, om eerlang plaats te maken voor een gevoel van solidariteit tusschen de capitulatiebezittende mogendheden. Dit hing samen met de omstandigheid, dat een politiek van enkel handelsconcurrentie op den duur niet voldoende bleek om aan de verschillende Christelijke Europeesche staten het ongemoeid handeldrijven op de onder Mohammedaansch gezag staande Levanthavens te verzekeren. Voor Turkije, dat in het algemeen geen economische belangen in het buitenland nastreefde, was het ten slotte vrij onverschillig aan welken staat het zijn gunsten uitdeelde. Het stond toen in de volheid van zijn macht en ontzag zich niet eens, eenmaal verleende rechten weer in te trekken, uitdrukkelijk of stilzwijgend. Aan vreemd kapitaal had het nog geen behoefte. En anderzijds, hoe zeer ook de groote politiek der Europeesche staten uiteen mocht loopen, waar het de waarborging van de handelsbelangen gold in de landen van den traditioneelen vijand van het christelijk Europa (pays hors chrétienté), ontmoetten zij elkander weder.
De Sultans en hun viziers hebben aanvankelijk geen acht geslagen op de verandering, die zich voltrok; eerst toen de decadentie van het Ottomaansche Rijk begon, na de botsing met Oostenrijk en den teleurstellenden vrede van Carlowitz (1699), zullen zij gaandeweg tot het besef zijn gekomen, dat de Europeesche invloed in hun staten meer au sérieux diende te worden genomen. Maar toen was het reeds te laat en was het Europeesche economische eenheidsfront tegen de landen der Porte reeds gevestigd.
Het gevoel van solidariteit van de bij den handel op de Turksche staten belang hebbende mogendheden was dus sterker geworden dan hun uit den concurrentiestrijd geboren onderlinge tegenwerking. En zoodoende werden ook de capitulatiën - oorspronkelijk handelsverdragen - in zekeren zin verpolitizeerd. Waren zij aanvankelijk documenten geweest, die door de fortuinlijke bezitters tegen elkander werden uitgespeeld, eerlang maakte men even gaarne gebruik van de capitulatie van een anderen staat om tegenover de Porte zijn rechten te handhaven. Dat kon men doen, daar alle capitulatiën in den een of anderen vorm de meest-begunstigings- | |
| |
clausule bevatten. Met name de beroemde capitulatie, die Frankrijk in 1740 verkreeg en die buitengewoon volledig was, heeft altijd, ook voor andere staten, dienst gedaan bij de bewijsvoeringen, waartoe hun talrijke meeningsverschillen met de Ottomaansche Regeering aanleiding gaven. Ook kwam het wel voor, dat bijv. een artikel in de Nederlandsche capitulatie een ruimer of duidelijker omschreven bevoegdheid toekende, dan zulks in andere capitulaties het geval was.
Naarmate de macht der Turksche regeering afnam, werd omgekeerd de muur, die gevormd werd door de samenvoeging der capitulaire rechten en privileges, steeds hechter. Van eenzijdige afschaffing door de Porte was wegens de machtspositie geen sprake meer; integendeel matigden de vreemde gezanten en consuls zich sedert de 18de eeuw allerlei rechten aan, die maar zeer zwakken steun vonden in de capitulatieteksten.
In de 20-ger en 30-ger jaren der negentiende eeuw hebben nog verschillende staten (Portugal, Amerika, Hanzesteden, België) met de Porte formeele handelsverdragen in tractaatvorm gesloten, waarin wederom in hoofdzaak dezelfde onderwerpen op dezelfde wijze werden geregeld als in de oudere capitulatiën, ja, waarin zelfs sommige bevoegdheden, samenhangende met de consulaire rechtspraak, werden uitgebreid (n.l. de bevoegdheid der consuls om door Turksche rechtbanken over de vreemdelingen uitgesproken strafvonnissen zelve ten uitvoer te leggen). Op deze wijze werd het reeds hechte gebouw van het capitulaire stelsel nog steviger gevestigd; alle andere capitulaire mogendheden konden zich nu ook beroepen op den tekst der nieuwere verdragen om voor zichzelf dezelfde rechten op te eischen.
Geen mogendheid, die er aan dacht zijn eens verkregen rechten prijs te geven. De Porte zelve bleek te zwak (en ook nog niet voldoende van haar eigen belang overtuigd) om hiertoe te nopen, en was ook niet in staat een eventueele prijsgeving der exorbitante rechten door eenige andere concessie te compenseeren. Slechts in één opzicht bleven tot betrekkelijk laten tijd vreemdelingen achtergesteld bij Turksche onderdanen: zij konden geen onroerend goed bezitten in Turksch gebied. Het oorspronkelijk karakter der capitulaties bleef ten minste hierin zichzelve gelijk.
Het is goed zich rekenschap te geven van het feit, dat het
| |
| |
collectief karakter van alle capitulatie-teksten voor de verschillende staten geen mogelijkheid open liet, er tegenover Turkije een eigen handelspolitiek op na te houden. Iedere capitulatiemogendheid moest op dezelfde wijze meedoen en aangezien de verleende privileges zich niet uitsluitend tot den handel beperkten, maar evenzeer ruime voorrechten en vrijdommen verleenden aan de vreemdelingen in het algemeen en in het bijzonder aan hun consuls, ontstond in de 19de eeuw in het Turksche Rijk en vooral in de groote havenplaatsen die eigenaardige toestand, bij welke vreemdelingen zich in een oneindig veel gunstiger positie bevonden dan de onderzaten der Sultans zelve. Zij behoefden niet méér invoerrecht te betalen voor hun waren dan een bepaald, in de capitulatiën vastgesteld percentage; zij waren vrijgesteld van alle directe belastingen (daar deze pas waren ingevoerd op een tijdstip na het verleenen der capitulaties, die uitdrukkelijk de lasten opsomden, waaraan de vreemdelingen uitsluitend zouden zijn onderworpen), ja zelfs was geen enkele Turksche wet op hen van toepassing, die niet van te voren de goedkeuring der vreemde missies had verkregen (en dit geschiedde zelden). Bovendien genoten zij een zoo goed als volledige immuniteit van de Turksche rechtspraak. Want ook in die rechtsgedingen, die volgens de capitulaties ter kennisname van den Turkschen rechter stonden, wisten de consulaire autoriteiten door te drijven, dat de door hen of door hun drogmans gegeven goedkeuring van het vonnis noodig was om het in hun oogen geldig te doen zijn en uitvoerbaar te maken. Geen wonder dat tal van bewoners dier streken, vooral Christenen, er naar streefden het onderdaanschap te erlangen van een capitulatiemogendheid, waardoor zij automatisch een even geprivilegieerde positie als de buitenlanders verkregen. Of zoo er al geen mogelijkheid was tot nationaliteitsverwisseling, dan trachtten zij toch het attribuut van
‘protégé’ der vreemde mogendheid te verkrijgen, dat hun bijkans dezelfde exterritoriale rechten gaf.
Het is van dit instituut der protectie, dat in den loop der tijden misschien wel het meeste misbruik is gemaakt. Vooral de groote mogendheden, in de eerste plaats Rusland, waren er op uit om, door kwistig verleende en veelal erfelijke protectie, hun eigen invloed te vergrooten. Eerst in 1863 is het de Porte gelukt het protectiestelsel met goedkeuring der Mogendheden
| |
| |
te beperken. Maar de talrijke protégés en hun afstammelingen, die te dien tijde reeds bestonden, bleven hun bevoorrechte positie tot het laatste toe behouden.
Nederlands vertegenwoordiging heeft in de 19de eeuw te Constantinopel niet meer die gewichtige plaats bekleed, die haar in vorige eeuwen toekwam. Doch, terwijl wij eenerzijds niet van het capitulatiestelsel een middel maakten om, zooals de groote mogendheden, een buitensporig grooten invloed te verkrijgen op de inwendige aangelegenheden der Turksche politiek, hebben wij ons anderzijds niet kunnen en willen onttrekken aan de consequenties die de eenmaal geworden toestand met zich medebracht. Mét de andere mogendheden werkten wij steeds samen waar het gold collectieve nota's te richten tot de Porte nopens de uitlegging van capitulatiebepalingen, mét de mogendheden namen wij deel aan onderhandelingen over Turksche voorstellen tot verhooging van doeanerechten en in verschillende commissies tot onderzoek van capitulaire aangelegenheden hadden steeds onze vertegenwoordigers mét die der andere mogendheden zitting. Een en ander geheel in overeenstemming met wat Prof. Struycken in ‘De Hoofdtrekken van Nederlands buitenlandsch beleid’ als kenschetsing van onze politiek sedert 1813 aanvoert.
Toch was het natuurlijk niet te vermijden, dat wij, mét alle andere mogendheden, in de oogen der Turken het odium op ons laadden van mede te werken aan een politiek van uitbuiting van het Ottomaansche Rijk. Waar, tot in den allerlaatsten tijd toe, in de oogen der minder ontwikkelde Turken alle Westerlingen min of meer over één kam geschoren werden, moest ook in hun oogen Nederland wel medeaansprakelijk zijn voor de machtspolitiek, die Europa tegenover de Porte volgde.
En inderdaad mag niet ontkend worden, dat, vooral uit ethisch oogpunt, deze politiek menigmaal zijn bedenkelijke zijde had. Doch haasten wij ons daaraan toe te voegen, dat de ontwikkeling der toestanden voor een andere politiek geen plaats liet. Evenals wij door de samenwerking aan de stappen der groote Mogendheden kracht bijzetten, zoo ook kwam deze samenwerking onze eigen belangen zeer ten goede. Vrijwillig afstand doen van capitulaire rechten ware een groote benadeeling van eigen belang en waardigheid geweest, waarmede wij
| |
| |
ons ook in het oog der Turken zelf geen goed hadden gedaan.
Het is in 1907 voorgekomen, dat wij genoodzaakt zijn geweest van de Turksche Regeering formeel een erkenning te eischen van ons recht om mede toestemming te geven voor een verhooging der doeanerechten, in een geval, waarin de groote mogendheden die toestemming reeds gegeven hadden en de Porte meende de kleine staten nu wel over het hoofd te kunnen zien. En dank zij de medewerking der groote mogendheden is het ons toen ook gelukt ons recht erkend te zien.
Maar aan den anderen kant hebben wij ons nooit op een overdreven principieel standpunt gesteld. Toen na het uitbreken van den oorlog de Porte eigenmachtig een wet uitvaardigde, die alle vreemdelingen aan de patentbelasting onderwierp (waarvan zij krachtens de capitulatiën waren vrij gesteld), hebben wij niet, gelijk andere staten deden, daartegen geprotesteerd, omdat wij mét de andere mogendheden reeds eenigen tijd geleden in beginsel vergunning tot het heffen dier belasting hadden gegeven.
Wel hebben wij in Augustus 1914 geprotesteerd tegen de afschaffing der capitulaties zelve door de Porte. Evenals alle andere mogendheden, zoowel die der Entente en de Centralen, hebben wij ons toen op het standpunt gesteld, dat de capitulaties, als zijnde een tweezijdige verbintenis, niet door een éénzijdige daad van de Porte konden worden opgeheven verklaard.
De onderscheiden argumenten latende rusten, waarmede in den loop der tijden het karakter van tweezijdige verbintenis der capitulaties is verdedigd en bestreden, moge hier even herinnerd worden aan de pogingen door de Porte aangewend om zich van den steeds ondraaglijker wordenden last van dat rechtsinstituut te ontdoen.
In 1856, tijdens het Congres van Parijs, dat den Krimoorlog besloot, heeft de Turksche gedelegeerde, gebruik makend van de welwillende gezindheid, die toen in Europa ten opzichte van Turkije heerschte, betoogd, dat het voor een nieuwe voorspoedige ontwikkeling van het handelsverkeer met West-Europa noodig was, dat de capitulaties werden vervangen, daar de rechtspraak door vreemde ambtenaren op Turksch gebied een ‘multiplicité de gouvernements dans le gouvernement’ beteekent en dus een hindernis vormt voor
| |
| |
alle verbeteringen. De mogendheden hebben zich er toen echter mede vergenoegd in beginsel hun instemming met deze woorden uit te spreken, maar zij hebben hun toestemming tot veranderingen in het stelsel afhankelijk gesteld van de mate, waarin in Turkije administratieve hervormingen zouden worden ingevoerd.
Het was toen dus vooral de juridische zijde der capitulaties, welke de Turken begon te hinderen naarmate ook zij er toe overgingen de Westeuropeesche rechtsopvattingen nopens de soevereiniteit van staatsgezag en grondgebied te huldigen. Toch zullen zelfs toen die modernere denkbeelden nog niet heel diep zijn doorgedrongen, wanneer men bedenkt, dat nog in 1855 bij verdrag aan het pas vrijgevochten Griekenland dezelfde buitengewone rechten en immuniteiten werden verleend, die ook de andere christelijke staten bezaten.
In ieder geval is er toen niets van de opheffing van het capitulatie-stelsel gekomen. Wel heeft de Porte na haar officieele opneming in het Europeesch concert in de 60-ger jaren met bijna alle Europeesche staten handelsverdragen gesloten, daarmede als het ware getuigende van Turkije's nieuwe internationale positie. Maar deze handelsverdragen hebben de vroegere rechten uitdrukkelijk bevestigd. Dit doet ook art. 1 van het Nederlandsch-Turksche Handels- en Scheepvaartverdrag van 25 Februari 1862 (welk verdrag in 1883 is opgezegd, maar feitelijk nog werd nageleefd tot den oorlog).
Een tiental jaren later heeft de Turksche Regeering nog een andere bres in het capitulatiestelsel kunnen slaan. Zij heeft toen aan vreemdelingen het recht toegekend in Turkije onroerend goed te bezitten, op voorwaarde, dat zij ten aanzien van alle rechten en verplichtingen, die met het grondbezit samenhangen, dus zoowel ten aanzien van de belastingen als van de rechtspraak, aan de Turksche wetten en autoriteiten zouden zijn onderworpen. Achtereenvolgens hebben de mogendheden daarin toegestemd, Nederland bij protokol van 6 Aug. 1873.
Ook heeft de Porte verschillende malen vergunning der vreemde missies weten te krijgen voor verhooging der doeane-rechten, die in 1914 op 11% ad valorem zijn gebracht, terwijl toen in beginsel al een verhooging tot 15% was toegezegd. Bij de onderhandelingen over de 11%, in 1907,
| |
| |
heeft zich het reeds vermelde geval voorgedaan, waarbij Nederland heeft moeten opkomen voor zijn rechten om als capitulatiemogendheid te worden geraadpleegd.
Dit is zoo ongeveer alles wat de Porte in zake haar internationale emancipatie had kunnen bereiken, toen de oorlog haar de gelegenheid schonk, eens vooral met het capitulaire stelsel te breken.
| |
III.
Een in felheid toenemende haat tegen het stelsel der capitulaties had gaandeweg de Turksche bevolking doordrongen. Bewust streefde de Jong-Turksche regeering naar principieele gelijkstelling van het Ottomaansche Rijk met andere staten ten opzichte van het internationale recht. De diplomatieke discussies tusschen de gezantschappen en de Porte over allerlei détails werden in het oneindige gerekt, maar de macht was toen nog bij de Mogendheden. Ook toen reeds bezaten de Turksche staatslieden de gave om op alle mogelijke voorstellen met een onverbiddelijk ‘neen’ te antwoorden, zooals zij dat in Lausanne hebben getoond. Maar het baatte hun niet veel.
Anders was het, toen de oorlog was begonnen beslag te leggen op de machtsmiddelen der mogendheden, eertijds door de Turken zoozeer geducht. In een tot alle Gezantschappen gerichte identieke nota deelde in September 1914 de Porte mede, dat zij besloten had de op de capitulaties berustende exterritoriale voorrechten der vreemdelingen met ingang van 1 Oct. op te heffen en dat zij overtuigd was, dat de mogendheden met sympathie zouden staan tegenover deze poging tot volkomen modernizeering van het Rijk. Reeds was eenige weken te voren daaraan een aanbod der Entente-mogendheden voorafgegaan om, voor het geval Turkije een stricte neutraliteit zou bewaren (d.w.z. de Duitsche bemanningen van Goeben en Breslau naar huis zenden) zij hunnerzijds zich zouden verstaan over het terugtrekken hunner exterritoriale rechtspraak, mits dan ook de Turksche rechterlijke administratie geheel op modernen leest zou worden geschoeid. De Turksche regeering is, althans schriftelijk, niet op dit voorstel ingegaan, maar heeft met den ‘coup d'Etat’ van eenzijdige afschaffing geantwoord. Het is niet twijfelachtig, dat zoo van
| |
| |
het Geallieerde voorstel iets gekomen ware, er geen sprake van zou zijn geweest, dat de kleine staten eenigen invloed op de verandering zouden hebben gehad. Er blijkt uit, dat in den aanvang van den oorlog het capitulaire eenheidsfront feitelijk reeds verbroken was, en wel door de omstandigheid, dat ditmaal Turkije in staat was tegenover de opheffing der capitulaties een concessie te doen die voor bepaalde mogendheden van grooter belang was dan handhaving van het systeem.
Maar de bruuske handelwijze der Turken had voor de laatste maal nog zulk een solidaire manifestatie van alle capitulatiebezittende staten tengevolge: zij allen protesteerden, ook Duitschland en Oostenrijk, ofschoon het begrijpelijk ware geweest, indien deze beide mogendheden als reeds halve bondgenooten een meer verzoenlijke houding hadden aangenomen.
Inderdaad zijn ook met Duitschland, zij het na lange en moeilijke onderhandelingen, op 11 Januari 1917 een aantal conventies tot stand gekomen, waarbij voor de Turksch-Duitsche betrekkingen de capitulaties werden vervangen door op het moderne internationale recht berustende regelen nopens consulaire aangelegenheden, rechtsbedeeling en vestiging. Gelijke onderhandelingen met Oostenrijk-Hongarije zijn onvoleindigd gebleven.
De Turksche regeering heeft zich gehaast haar in 1914 aangenomen houding zoo consequent mogelijk door te voeren. Een wet werd uitgevaardigd nopens het rechtsregime der vreemdelingen, die nu natuurlijk volledig onder Ottomaansche jurisdictie zouden komen te staan. Tevens begon men terstond ook van vreemdelingen de bedrijfs-belasting (temettu) te heffen, waarvan hierboven reeds sprake was, en in 1916 werd een nieuw doeane-tarief ingevoerd, een specifiek tarief, tegenover het oude en verouderde ‘ad valorem’-stelsel. Verder wijzigde de Porte de termen van de aan nieuw benoemde vreemde consuls uit te reiken ‘exequatur’s in dien zin, dat deze documenten uitdrukkelijk een afstand doen van de capitulaire rechten postuleerden. Ook weigerde zij ambtenaren met den titel van drogman te erkennen.
Voor de neutrale staten, zooals Nederland, werd de toestand nu uiterst moeilijk. Aan het niet erkennen van de afschaffing moest worden vastgehouden, maar onzerzijds moest er tegen worden gewaakt, dat een scherp conflict betreurenswaardige
| |
| |
gevolgen zou hebben. En aan het uit eigen beweging prijs geven der capitulaties viel niet te denken, zoolang de politieke toestand nog in oorlogsonzekerheid verkeerde.
Doordat intusschen het aantal Nederlanders niet zoo groot was en overal met beleid werd opgetreden, is het mogelijk geweest groote moeilijkheden te vermijden, hoewel af en toe niet kon worden nagelaten uitdrukkelijk onze rechten voor te behouden.
Voor de Nederlandsche vertegenwoordigers in het Turksche Rijk ontstond nog een zeer bijzonder moeilijke positie, nadat zij in April 1917 zich hadden belast gezien met de protectie van de Fransche, Britsche en Russische belangen. Deze waren uit den aard der zaak buitengewoon talrijk en ingewikkeld. Wel is waar kon men ten aanzien van Frankrijk, Engeland en Rusland de theorie huldigen, dat door den oorlogstoestand tusschen die landen en Turkije alle verdragen, dus ook de capitulaties opgeheven moesten worden beschouwd, maar toch werden af en toe door de onderdanen dier staten onze consuls verzocht bevoegdheden uit te oefenen, waartoe zij, altijd in de hoedanigheid van Nederlandsche consuls, slechts krachtens de capitulaties bevoegd waren, met name rechterlijke bevoegdheden. Gelukkig is de oplossing dezer netelige juridische vraag in het algemeen ontweken kunnen worden.
Terloops zij opgemerkt, dat het capitulatierecht bescherming van onderdanen van vreemde staten wel toeliet, zooals reeds bleek uit de bespreking der eerste Fransche capitulaties. Zoo hebben de Zwitsers, die nooit een capitulatie hebben bezeten, vóór den oorlog steeds van de Fransche en Duitsche bescherming kunnen gebruik maken en zoo hebben ook zij exterritoriale rechten genoten. Maar voor onderdanen van met de Porte in oorlogstoestand verkeerende staten was het wat anders, te meer waar de Ottomaansche Regeering haar erkenning van de Nederlandsche bescherming dier vreemde belangen ondergeschikt had gemaakt aan het niet uitoefenen wan capitulaire rechten.
Van consulaire rechtspraak over vreemde onderdanen is het gedurende den oorlog dus niet gekomen; bovendien ware zoo iets ook technisch onuitvoerbaar geweest, waar eenerzijds alle macht ontbrak om eventueele vonnissen ten uitvoer te leggen en anderzijds het noodige personeel niet aanwezig was.
| |
| |
Men had bovendien tot de zonderlinge consequentie kunnen komen, dat de Rechtbank te Amsterdam als hoogere consulaire rechter uitspraak moest doen in een zaak voorgevallen bijv. tusschen twee Russen ergens in Turkije.
Na den wapenstilstand van Moedros (30 Oct. 1918) werd de toestand nog moeilijker voor de neutralen. Hoewel de Geallieerden de capitulaties niet weer als zoodanig instelden, stoorden zij zich evenmin aan de Turksche autoriteiten, aan wie zelfs verboden werd kennis te nemen van processen, waarin Entente-onderdanen waren betrokken. De bajonetten der bezettingstroepen en de vuurmonden der geallieerde vloot in den Bosporus waren natuurlijk voldoende om deze bevelen te doen naleven. De geallieerde consuls openden ook weer hun rechtbanken, waarnaast ook nog geallieerde politierechtbanken optraden, die Turksche onderdanen konden berechten, zoodat het in dien tijd, vooral te Constantinopel, een zeldzame toestand van rechtspraakaccumulatie was, in welker competentieregeling de bekwaamste jurist het spoor bijster raakte.
Men meene evenwel niet, dat in deze na-oorlog periode Nederland en de andere neutralen hun capitulatierechten weer konden doen herleven. De civiele en militaire vertegenwoordigers der Entente-mogendheden hadden er niet meer het minste belang bij ons daarin te helpen. Ieder handelde nu voor zich en dus was er geen middel om te beletten, dat de Turksche autoriteiten voortgingen met op de neutralen die maatregelen van belastingheffing en rechtspraak toe te passen, die zij voor goed hielden. Het was een van de weinige daden van soevereiniteit tegenover vreemdelingen, die zij nog ongestraft konden uitoefenen. Natuurlijk was het voor de neutralen evenmin doenbaar in bepaalde gevallen geallieerde hulp in te roepen; tegenover de Turken ware dit een zeer on-neutrale daad geweest. En bovendien zou men zich aan een zeker échec hebben blootgesteld, allerminst bevorderlijk voor de nationale waardigheid.
Feitelijk was de toestand deze, dat de neutraten, hoewel gedurende den oorlog steeds goede betrekkingen met de Porte hebbende onderhouden, in een veel minder gunstige positie stonden dan de vroegere vijanden.
Er zijn hierover door belanghebbenden wel eens klachten
| |
| |
geuit, maar toch is daar niet zoo heel veel reden voor gebleken te bestaan. De Turken hebben tegenover ons nooit vergeten, dat zij niet met vijanden te doen hadden en zij hebben zelfs in die ook voor hen zoo moeilijke en vernederende periode steeds veel tact en tegemoetkomendheid getoond. Ook is kort na den oorlog de Nederlandsche scheepvaart op Constantinopel en andere Turksche havens weer begonnen en deze is even vrij en ongemoeid geweest als voorheen.
De laatste poging tot herleving der capitulaties of van iets wat daarop geleek is het verdrag van Sèvres geweest, hetwelk de capitulaties weder instelde, maar een commissie voorzag, die zes maanden na de ratificatie van dat verdrag zou samenkomen om een nieuwe regeling voor te bereiden. In die commissie zouden de neutralen ook vertegenwoordigd zijn. Deze bepaling herinnerde dus aan de oude solidariteit der mogendheden.
Nu komt het laatste stadium, dat der conferenties van Lausanne. Hier had men niet meer te doen met het Ottomaansche Turkije, maar met het Turkije der Groote Nationale Vergadering, het nationalistische Turkije, dat het woord capitulatie zelfs niet kon hooren, laat staan er over praten. Het ging vrede sluiten met de Entente-mogendheden en Griekenland en er zou natuurlijk gesproken moeten worden over de oude verdragen en over de toekomstige rechtsverhoudingen. Het was te voorzien, dat ditmaal van het capitulatiestelsel wel niet veel meer terecht zou komen; hoogstens kon men verwachten, dat te Lausanne een nieuw systeem van vreemdelingenregime zou worden uitgewerkt. Zouden de neutralen mede van zulk een systeem gebruik kunnen maken?
Maar de Conferentie was slechts een bijeenkomst van de Turken en hun vroegere vijanden. En het was denkbaar, dat deze ten opzichte van de juridische en fiscale positie der vreemdelingen van de Turken grootere waarborgen zouden verkrijgen, dan sedert den oorlog de neutralen genoten hadden. En zouden dezen dan even gemakkelijk diezelfde waarborgen ook voor zich van de Turksche regeering kunnen bekomen?
Nu was wel is waar het gevaar niet zoo groot, dat er een te belangrijk onderscheid in rechtspositie zou komen te ontstaan tusschen neutralen en geallieerden, doch het was ook niet aan
| |
| |
te raden in 't geheel niets te doen en werkeloos toe te zien, aangezien uit ons stilzitten allerlei niet bedoelde consequenties zouden kunnen worden getrokken, zooals bijv. dat wij van ons traditioneel recht om met alle andere mogendheden geraadpleegd te worden nopens veranderingen in het capitulatiestelsel zonder meer hadden afgezien.
Het was dus zaak om op een of andere wijze deel te nemen, althans op de hoogte te zijn van de besprekingen, die tusschen Turken en geallieerden zouden worden gevoerd. Eenerzijds zouden wij tijdig weten wat het lot van het capitulatiestelsel zou worden en anderzijds konden wij, indien noodig, onze eigen zienswijze doen hooren. En indien een nieuw algemeen systeem zou worden uitgewerkt, zouden wij in de gelegenheid zijn aan de totstandkoming daarvan mede te werken.
Daar voor de andere neutrale staten juist dezelfde overwegingen golden, wist de Nederlandsche regeering, met die van Spanje, Zweden, Denemarken en Noorwegen, van de groote Entente-mogendheden de toezegging te verkrijgen, dat zij ter Conferentie zich zouden kunnen doen vertegenwoordigen. Hoever die vertegenwoordiging zich zou uitstrekken, kon van te voren niemand zeggen. De Entente had echter het billijke van den eisch der neutralen begrepen. De oude traditie van samenwerking speelde hier natuurlijk een rol, maar evenzeer de hoop, dat wellicht ditmaal weder die samenwerking tusschen Entente en neutralen op de Turksche onderhandelaars indruk zou maken.
Maar in deze laatste overweging lag nu juist weer een element, dat met de positie der neutralen minder strookte. Versterking van het blok der Entente tegen de Turken was zeer weinig neutraal. Zulks bleek ook terstond ter conferentie, waar de Turken aanvankelijk groot bezwaar toonden tegen onze deelneming. Wij wisten echter door een formeele verklaring te doen uitkomen, dat wij bereid waren ook onzerzijds aan alle billijke eischen der Turken tegemoet te komen en volstrekt niet enghartig wilden vasthouden aan een verouderd stelsel, maar daartegenover gaarne medewerken aan een nieuwe regeling der ons interesseerende aangelegenheden. De andere neutralen lieten zich in ongeveer gelijken geest uit.
Met deze verklaring herwonnen wij het vertrouwen der Turken, evenzeer als wij vermoedelijk eventueele verwach- | |
| |
tingen der Entente-gedelegeerden teleurstelden. Maar onze positie was nu zuiver; wij hadden een onafhankelijk standpunt ingenomen.
Zoo hebben de neutrale gedelegeerden, zonder bezwaar voor zich, kunnen gebruik maken van het voorrecht om den arbeid van twee subcommissies der eerste Conferentie te Lausanne bij te wonen, n.l. van die voor de rechtspositie der vreemdelingen en vreemde instellingen en die voor de fiscale positie.
Het bleek als spoedig, dat er van het oude stelsel niet veel terecht zou komen. Trouwens de voorstellen der Geallieerden gaven er ook niet blijk van, dat dezen zelf dat beoogden. Wel stelden zij zich op het standpunt, dat, zoolang de afschaffing der capitulaties niet door hen was erkend, zij zich alle rechten voorbehielden. Zulks maakte echter weinig indruk op de Turken, evenmin als de talrijke argumenten, die de geallieerden bijbrachten voor het eischen van bepaalde waarborgen van Turksche zijde voor een behoorlijke administratie ten opzichte der vreemdelingen.
Kort samengevat kwamen de onderhandelingen hierop neer.
Ten aanzien van vestigingsvrijheid, handelsvrijheid, recht om onroerend goed te bezitten, was men het over de hoofdlijnen eens, daar deze in overeenstemming waren met het door de Turken overal ingeroepen algemeen geldend internationaal recht. Alleen op betrekkelijke detailpunten bestonden kleine meeningsverschillen, daar de Turken in bepaalde opzichten aan hun eigen onderdanen zekere rechten wilden voorbehouden.
Wat de rechtspraak betreft, bleek het vrij gemakkelijk de instemming der Turken te verkrijgen met het beginsel, dat alle rechtsvragen, die het persoonlijk statuut der vreemdelingen betroffen (huwelijk, minderjarigheid, erfrecht enz.) ter berechting van den rechter van den betreffenden vreemdeling zouden blijven. Maar de Turksche delegatie wilde er niets van weten, dat dit de consulaire rechter zou zijn; geen vreemde rechtspraak meer op Turksch gebied; zij stemden er in toe, dat deze materie aan den Turkschen rechter zou zijn onttrokken, doch dan moest de berechting geschieden door rechterlijke autoriteiten in het land van den vreemdeling zelve.
| |
| |
Daarentegen bleek het onmogelijk van de Turken eenige concessie te verkrijgen ten opzichte van de niet onder de juist genoemde categorie vallende rechtspraak. De Geallieerden hunnerzijds toonden zich zeer verzoenlijk door in beginsel de bevoegdheid der Turksche rechtspraak te erkennen, mits zekere bijzondere waarborgen voor de goede administratie daarvan werden gesteld, waarvan de voornaamste was, dat Turkije voor bepaalden tijd in zijn rechterlijke macht rechtsgeleerden zou opnemen, te kiezen uit een door het Hof van Internationale Justitie op te maken voordracht. Maar de Turken beschouwden zulks altijd nog als een inbreuk op hun soevereiniteitsrecht, hoezeer ook gemaskeerd door het internationaal apparaat. Bovendien verzekerden zij, dat de Turksche wetgeving zelve en het moreele en intellectueele peil der Turksche rechters reeds op zichzelf een voldoende waarborg konden worden geacht. Maar de geallieerden namen hiermede geen genoegen.
Dit is het eenige principieele punt waarover gedurende de geheele eerste Conferentie van Lausanne verschil van meening heeft geheerscht van al de onderwerpen, die tot het oude capitulatierecht hadden behoord. Want de ondercommissie voor de fiscale rechten der vreemdelingen heeft toen wel veelvuldig vergaderd, doch ook hier was van den aanvang af een overeenstemming ten opzichte der beginselen, te weten, dat de vreemdelingen in het algemeen aan dezelfde fiscale lasten zouden zijn onderworpen als de Turksche onderdanen. De langdurige discussies over de toepassing van requisitiemaatregelen en van bijzondere voorrechten te verleenen aan den Turkschen handel en industrie, gaven verder geen blijk van onverzoenlijke meeningsverschillen.
De kwestie van de Turksche rechtbanken heeft dan ook behoord tot de klippen, waarop de eerste Conferentie op 5 Februari 1923 is gestrand. Wel waren de Geallieerden toen reeds veel meer aan de Turksche eischen tegemoet gekomen door erin toe te stemmen, dat de vreemde rechterlijke ambtenaren niet lid der Turksche rechtscolleges zouden behoeven te zijn en slechts toezicht op de rechtspraak zouden uitoefenen en de Turken hadden zich zelfs hiermede wel kunnen vereenigen, doch toen dezen nu bovendien wilden stipuleeren, dat die vreemde ambtenaren zouden moeten behooren tot
| |
| |
landen, waarmede Turkije niet in oorlog was geweest, meenden de Geallieerden, dat de grens was overschreden. En, mede naar aanleiding van deze zaak, werd de Conferentie geschorst.
Voor de neutrale vertegenwoordigers was het van groot voordeel de ontwikkeling van den loop der zaken te hebben kunnen gadeslaan. Het bleek hun, dat er van herleving der capitulaties of iets wat daarnaar leek niets meer zou komen en zij konden nu dienovereenkomstig hun houding bepalen. Reeds vóór het eenigszins onverwachte slot der onderhandelingen verzochten zij de Geallieerden zoo mogelijk in het verdrag de bepaling te willen doen opnemen, dat de neutralen de bevoegdheid hadden toe te treden tot die gedeelten, die betrekking hadden op de juridische en fiscale positie der vreemdelingen en vreemde instellingen. Dit kon des te gemakkelijker geschieden, aangezien deze onderwerpen in afzonderlijke conventies waren gebracht, bestemd om tegelijkertijd met het eigenlijke vredesverdrag onderteekend te worden. Alleen de Turksche-rechtspraak-aangelegenheid zou geregeld worden in een afzonderlijke door de Turken af te leggen verklaring.
Het genoemde verzoek der neutralen sproot voort uit overwegingen van opportuniteit. Door tot de conventies toe te treden zou men vanzelf in dezelfde verdragsverhouding tot Turkije komen te staan als de Geallieerden.
Maar de Turken gaven te kennen, dat een dergelijke toetreding niet hun instemming had. Reeds in de nota van September 1914, toen zij de Capitulaties opzeiden, hadden zij verklaard bereid te zijn met ons een tractaat te sluiten ‘sur la base des principes généraux du droit international public’. Ook tijdens de Conferentie hadden zij deze bereidheid verschillende malen doen blijken, daaraan toevoegende, dat zij het vanzelfsprekend beschouwden, dat Nederland en de andere neutralen dezelfde voorwaarden van vestiging en handel zouden verkrijgen als de Geallieerden. Ook was toen reeds bekend, dat Amerika het voornemen koesterde om, zoodra met de andere mogendheden tot overeenstemming was gekomen, een afzonderlijk tractaat met Turkije te sluiten. En de Turken hadden een afkeer van collectieve verdragen, die hun maar al te veel het collectieve karakter van het capitulatiestelsel in het geheugen riepen.
| |
| |
Men ziet dus, dat voor ons toen reeds verschillende wegen openstonden om met Turkije tot een nieuwe overeenstemming te geraken. Bovendien toonde de eisch der Turken, dat de vreemde, met toezicht op hun rechtspraak belaste, rechterlijke ambtenaren tot de neutrale landen moesten behooren, dat zij in 't bijzonder in deze landen groot vertrouwen stelden.
Het plotselinge einde der eerste conferentie heeft intusschen ook de besprekingen met de neutralen doen ophouden. Ook hun toetreding tot de conventies met de Geallieerden was van de baan.
Wat Nederland en de andere ter eerste conferentie vertegenwoordigde neutrale staten betreft, is de toestand zoo gebleven. Tot deelneming aan de tweede Conferentie van Lausanne was geen aanleiding meer, aangezien wij op de eerste hadden gezegd, wat wij te zeggen hadden en ons op de hoogte hadden kunnen stellen in welke richting de liquidatie van het capitulatiestelsel zich bewoog. Er was eigenlijk geen aanleiding meer om ons te doen prijs stellen op de samenwerking met de Entente-mogendheden in deze materie en voor het komen tot een overeenstemming met de Regeering van Angora bleken in 't algemeen geen bezwaren aanwezig.
De vrede van Lausanne is nu een voldongen feit geworden De rechtspositie der vreemdelingen is in een afzonderlijke conventie geregeld op de wijze, zooals die is aangegeven bij de bespreking van de eerste conferentie; bovendien hebben de Turken bereikt, dat de vreemde rechtsgeleerden inderdaad tot de neutralen zullen behooren; de periode hunner werkzaamheid zal niet minder dan 5 jaren bedragen. Voorts is een handels- en scheepvaart-conventie tot stand gekomen van beperkten duur, waarin in beginsel de vrijheid van Turkije om haar invoerrechten vast te stellen is erkend.
Ook de Vereenigde Staten en Polen hebben te Lausanne handels- en vestigingsverdragen gesloten van ongeveer gelijken inhoud. Turkije kan in alle opzichten met tevredenheid op de verkregen resultaten terugzien; ook de wensch om met andere staten afzonderlijke tractaten te sluiten is verwezenlijkt.
Onder de neutrale staten is ons land door de oudste tradities van handel en goede verstandhouding met het Turksche Rijk verbonden. Talrijk zijn de diensten door Nederlandsche vertegenwoordigers en Nederlandsche onderdanen in den loop
| |
| |
der tijden aan de Turken bewezen; tegenover ons hebben de Turken steeds vriendschap en vertrouwen, zoowel in handelsaangelegenheden als andere aan den dag gelegd. Er is dan ook geen reden, waarom Nederland niet eveneens spoedig zijn capitulatie door een nieuwe formeele regeling zou vervangen, waar goede betrekkingen zich steeds onveranderlijk hebben gehandhaafd. Evenals voorheen kunnen Nederlandsche kooplieden, ingenieurs, enz. in Turkije een dankbaar arbeidsveld vinden. Het is niet waarschijnlijk, dat juist Nederlanders in botsing zouden komen met de nationalistische politiek der nieuwe regeering, die wel is waar al het mogelijke doet om het Turksche element te verheffen en een overwegende rol te doen spelen in het politieke en economische leven, maar toch niet zoo verblind is om hulp af te wijzen van een zijde, welker politieke bedoelingen voor haar onverdacht zijn.
Nog op één element in de Nederlandsch-Turksche betrekkingen moet de aandacht worden gevestigd, n.l. Nederlands positie als Mohammedaansche mogendheid. Er zijn in den laatsten tijd in Turkije altijd kringen geweest, die ook ons land mede betrokken in hun panislamitischen haat tegen regeerders van Mohammedaansche bevolkingen. Het is intusschen niet gebleken, dat de tegenwoordige regeering van Angora onder den invloed van die kringen staat; haar politiek ten aanzien van het Kalifaat versterkt die meening, daar de Turken zelve het Kalifaat bewust van zijn wereldlijke macht hebben ontdaan. Goede betrekkingen met Turkije zullen er toe bijdragen, de Turken van de ware bedoelingen onzer koloniale politiek te overtuigen.
J.H. Kramers.
|
|