De Gids. Jaargang 87
(1923)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 328]
| |
Naschrift op ‘Vergeten jubilé's.’Ga naar voetnoot1)De Heer B.L. van Bijlevelt, die in Juni 1916 tot resident van Banten werd benoemd, heeft tegen den inhoud van ‘Vergeten Jubilé's’ eenige bedenkingen geopperd, aan welke ik gaarne recht doe wedervaren door drieërlei aan te teekenen. 1o. De Heer v.B. wijst er op, dat niet eerst in 1919, doch ‘reeds’ in 1912, op initiatief van den Landvoogd het vraagstuk van den terugkeer der Bantensche ballingen van 1889 aan de orde kwam en dat ‘reeds’ toen in beginsel besloten werd, de ongeveer veertig mannen, die in de vreemdelingschap in leven waren gebleven, naar hun vaderland te doen terugkeeren. De toepassing van dit beginsel zou echter hierin bestaan, dat telken jare aan vijf à zes ballingen vergunning tot | |
[pagina 329]
| |
terugkeer zou worden verleend. Zoo vormden derhalve de in 1919 teruggekeerden, van wie in mijn artikel sprake was, de laatste van zeven groepen. M.a.w.: drieentwintig jaren na de verbanning is met de opheffing van den maatregel van orde een aanvang gemaakt, en van de veertig door den dood gespaarden hebben tien à twaalf niet eens het kwarteeuw-jubilé hunner ballingschap kunnen vieren. 2o. De zonderlinge toepassing van het in 1912 aanvaarde beginsel, waardoor een aantal ballingen nog één à zeven jaren van bewegingsvrijheid verstoken bleven, is volgens den Heer v.B. hieraan toe te schrijven, dat het inlandsch bestuur bezwaar maakte, met het oog op den politieken toestand van het gewest, om voor allen tegelijk het verbanningsbesluit op te heffen. Het is zeer verklaarbaar, dat de Heer v.B., die eerst 28 jaren na het Tjilegondrama iets van een naspel bijwoonde en die thans geene daarover handelende stukken kon raadplegen, op dit punt door zijn geheugen in den steek gelaten werd. Inderdaad heeft het inlandsch bestuur zich - in Augustus 1912 - geheel anders geuit. Het heeft een openhartig vertoog geleverd over het doorgaand gebrek aan vertrouwen der Europeesche ambtenaren in de inheemsche bestuurders, waardoor hartelijke samenwerking onmogelijk werd gemaakt, en waaruit allerlei gevaarlijk misverstand geboren werd, mis- | |
[pagina 330]
| |
verstand, dat o.a. uitbarstingen als die van 1888 tot indirect gevolg kon hebben. De ervaring van zulk wantrouwen noopte het inlandsch bestuur, zich te onthouden van advies, onder uitdrukkelijke verklaring, dat het tegen den onmiddellijken terugkeer van alle ballingen niet het geringste bezwaar zou hebben, indien de betreurde wanverhouding tusschen Europeesch en Inlandsch bestuur plaats had gemaakt voor eene eerlijke en oprechte verstandhouding. Alleen onder die vooralsnog onvervulde voorwaarde meende het, verantwoordelijkheid, om het even van welken aard, te kunnen aanvaarden. Slechts zelden wagen Inlandsche ambtenaren het, zoo rondborstig de wondeplek aan te wijzen als hier juist in 1912 geschiedde, en nog zeldzamer is het, dat zulke wenken behartiging vinden. Ook in dit geval is zulk effect uitgebleven. 3o. De Heer v.B. meende vooral ook op te moeten komen tegen de blaam, in ‘Vergeten Jubilé's’ geworpen op de nagedachtenis van hen, die indertijd geroepen waren om volgens hun beste weten recht te doen over de aanstichters der Tjilegonsche gruwelen. Deze verdediging is volstrekt overbodig. In mijn artikel werd van de Europeesche militairen, rechters en bestuurders, geen enkele naam genoemd; niemands reputatie kwam in het gedrang, en uitdrukkelijk werd herinnerd, dat die landsdienaren in den regel menschen waren van gelijke beweging als wij. Het verfoeielijke bestuursstelsel, dat berust op miskenning van het eigen leven der inheemsche bevolking, dat nog altijd despotisch, maar zonder de noodige verlichting, werkt, dat is het, waartegen in mijn artikel geprotesteerd werd. Van de doorsneê dienaren van dat stelsel geldt in de meeste gevallen ten volle: ‘zij weten niet, wat zij doen’.
C. Snouck Hurgronje. |
|