gewaardeerde Domheidsmacht aan, als het miskende Adolf van Gelder, dat onder de grauwheid van Emants' ernst ligt, gelijk zijn vertellingen en zijn romans.
Deze omvatten een tijdvak van ongeveer een halve eeuw werkens. Van lezen; van reizen om het oordeel te vormen en in het kritisch beschrijven zich te oefenen; van schrijven, langzaam en nauwgezet, met hardnekkig verzet tegen allen schijn, ook dien van elk bekoringsmiddel. De oprechtheid die de grond en het wezen dezer kunst was, kon onmogelijk anders dan zoeken tot het gevonden hebben naar het eenig juiste woord voor de volledig juiste, volkomen duidelijke voorstelling of gedachte. Hij wil het onverbiddelijke. Hij weet het onder woorden te brengen. Hij vermag zich te handhaven in deze strenge kunst-beoefening. Van ‘hersenschimmen’ had hij een afkeer; wat hij eronder verstond, heeft hij in meer dan één ‘pro domo’, hetzij inleiding of tijdschrift-artikel, uiteengezet. Zijn onverzettelijkheid hierin mocht aan oppervlakkig oordeel den indruk van onverzoenlijkheid geven, de eigenlijke onverzoenlijken waren zij, die de Nagelaten Bekentenis tot stapels lieten groeien op de boekenstalletjes, die het treffende hierin niet konden, het voor ons land nieuwe hiervan, als vroeger van Lilith en Godenschemering, niet wilden zien.
Toen hij nogmaals gelegenheid kreeg, in een van die op het nuchtere af koele, máár steekhoudende betoogen, in welke hij zijn volle maat gaf, den Gids-lezers uiteen te zetten (November 1898), tot hoever de rechten gaan der kritiek, tot hoever de rechten van elken schrijver, schreef hij niets meer dan zijn overtuiging, doch wie zijn schrijvers-ervaringen kenden, wisten dat hij pleitte voor eigen zaak, daar hij voor dit ‘zijn geloof’ had geleden.
J. de Meester.