De Gids. Jaargang 87(1923)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Drie broeders. De Verlatene. De wind en het grauwe weer gaan over mijn hart, en ergens over een dak waar ik heb bemind; de winter wordt koud en de struiken zijn al zwart; over een plek waar mijn graf zal zijn gaat de wind. Ik zou vuur maken als zij hier weer bij mij kwam als eens in dat oud verhaal van haar en van mij; maar nu sta ik, stil en denkende, bij het raam: de winter wordt koud; de jaren gingen voorbij. [pagina 219] [p. 219] De Zwerver. Wat is gebleven van dit oud leven, dat leeg en vlagend is, dan soms - in een mist tusschen zee en land - over een strand gaande verlaten luid alleen praten uit een gevoel wild, zonder doel: grootspraak verheven over een leven dat ik nooit kende tot een beminde die ik nergens vond, en soms op den grond hurkend, gevallen, tot haar en allen die ik niet vinden kan een mompelen; en dan - later - beluister ik der menschen geluk aan de ramen van hun woningen... maar gedroomde koningen roepen mij her en der door de wereld verder. [pagina 220] [p. 220] De Eenzelvige. Laat in een middag van het najaar en gebogen zit hij; dan schrikt hij op en blijft hij staren in een hel kristal tusschen de ramen en zijn oogen, tot hij zichzelf benaderd voelt, en aangezien, en een geheime tijding - nergens ondervangen in 't alom eeuwenoud beleg van wind en weer - doorkomt tot in dat huis van heimwee en verlangen: een geest, die prevelende met hem samenzweert tegen de woorden van de wereld, en het duister maakt in de kamer, en dán, suizende, een hand uitsteekt, en hem aanraakt, en spreekt, dat hij weer luistere naar de taal die hij zélf sprak, eens, in een ander land A. Roland Holst. Vorige Volgende