alles wat het toekomt van de 50 milliard goudmark der obligatiën A en B. Wat betreft de obligatiën C, is het bereid af te zien van hetgeen het moet krijgen, en wel tegen annuleering der schulden, welke het tijdens den oorlog heeft aangegaan in Engeland en Amerika. De schulden aan België moet Duitschland terugbetalen aan degenen, die aan België hebben geleend’.
Merkwaardig is deze voorspelling zoowel om wat er wel, als wegens 't geen er niet in staat. Niets omtrent het onderzoek naar Duitschlands huidig betalingsvermogen; niets omtrent het ‘onzichtbaar maken’ der Roerbezetting. De vraag, of Duitschland ooit de 50 milliard zal kunnen opbrengen zoolang het Roergebied bezet blijft, wordt zelfs niet aangeroerd. Men ontziet zich te Parijs niet, aan het vermoeden dat Frankrijk liever Duitschland vernietigd dan zichzelf door Duitschland voldaan ziet, opnieuw voet te geven. Beteekent dit, dat men de dadelijke breuk met Engeland aandurft? Of alleen dat men begint met veel te overvragen, om de onderhandeling zóó lang te kunnen rekken dat de catastrophe in Duitschland onderwijl losbreekt, een catastrophe die Frankrijk misschien eene nieuwe gelegenheid opent, de Rijnrepubliek tot stand te brengen? Dan loopt het, op het eind, toch op breuk met Engeland uit, maar het conflict is dan verschoven tot Frankrijk zijn winst vast in de hand heeft...
Het is wel hoog spel, dat van Poincaré. Hij rekent op grooten schroom bij Engeland, om de resultaten van haar verstandige financieele staatkunde door eene buitenlandsche politiek, welke tot oorlog voeren kan, in gevaar te brengen. Engeland is gebonden door zijn zich reeds herstellende welvaart, terwijl de precaire toestand der Fransche financiën dit land avontuurlijk doet blijven. Sedert het eerste vredesjaar zijn in Engeland de uitgaven teruggebracht van 2 milliard tot ruim 880 millioen pond sterling, is de geconsolideerde schuld met 450 millioen pond verminderd, en de vlottende, die bij den wapenstilstand 1500 millioen pond bedroeg, gehalveerd. (Voor Nederland om van te watertanden). De posterijen, die bij ons nog steeds te kort komen, lieten in Engeland in het afgeloopen jaar een overschot van 5½ millioen pond, niettegenstaande de meeste Engelsche porti lager zijn dan de onze.