De Gids. Jaargang 87(1923)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Gedichten. Oorsprongen. Vergrauwende winterdood Bewaart de kleuren, Die lieflijk in lente-rood De weeke aard scheuren. Zwart-welvende wolkenlucht, Stilte-ontstegen, Zal breken in klaar gerucht Van blanken regen. Uit smart en verlangen groeit In hartedonker, Wat goud aan de heem'len bloeit Met mild geflonker. In zonde van hoogmoed kiemt Het rein opstreven, Dat eigen begeerte striemt, En buigt voor 't leven. Verlatenheids heimwee voert Langs leege paden Tot waar menschen, vreemd ontroerd, Elkaêrs leed raden. [pagina 37] [p. 37] Door dalen van eenzaamheid Gaan stil de stroomen, Die zee aan hun uitgang beidt Tot zingend droomen. Waar lang ziel om deernis riep, Wanhoop-verloren, Werd ver in haar grond'loos diep Een god geboren. [pagina 38] [p. 38] Heengaanden. Wij drijven langzaam naar droom-donkre dagen Van breeder schaduwen en bleeker zon. Elke avond klaagt de wind in doffer vlagen... De zomervreugden, die ons hart zich won, Gaan zacht vervagen. Met trager vingren trachten wij te omsnoeren De laatste schoven, 't licht is in het West. Onder ons wanklen de oude, vaste vloeren... Een zoeler oogenglans is al wat rest Van veel ontroeren. Gedoofd ligt in den geest de lust tot strijden: Uit àlle waarheid vleide een vlam ons mee... Ons lokt niet langer stroom en storm der tijden, Maar in de wijde golfgestilde zee 't Wenschloos verglijden. Niets bleef ons eigen meer... Onze arme handen Zijn leeg, als toen ons leven 't eerst begon, Vreemd lijken al de lang-gekende landen Van vrucht beroofd, wegdrupplend iedre bron In blind verzanden. Voór ons de blanke, bloesemlooze wegen Van de eenzaamheid, die alle zielen wacht... Wij, die door 't dal der wilde rozen stegen, En hart aan hart den bloeiend warmen nacht Zoo teêr doorzwegen. [pagina 39] [p. 39] De zoete, doode lentenachten... Suisde er Niet soms een ster omlaag in liefdezucht? Een sterre-droom... Vuurvliegen, die het duister Doorflitsten der fluweelen schemerlucht Met schuwen luister. Geen nieuwe wereld wordt ons weer geboren Uit aardeschijn, hoe schoon haar opgang blonk. Wij schouwen in ons zelf... en zien er gloren De vonk, waaruit heel 't stralenspel ontsprong, Nog onverloren. Wij zijn gekomen tot de klare dagen Van broozer schaduwen en zachter zon. K.C. Boxman-Winkler. Vorige Volgende