De Gids. Jaargang 87
(1923)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 476]
| |
Manzoni's verhaalkunst.
| |
[pagina 477]
| |
manifest gemaakt voor Italië's vrijmaking; immers aan de treurige toestanden van vroeger had lang niet alleen de regering van Spanje schuld; evenmin wordt de opgang uitsluitend verklaard door de positie van de schrijver, die zich weinig in de politiek heeft gemengd. Men zou aan zijn werk te kort doen, als men aan bijkomstigheden te veel invloed toeschreef: toen zoals nu, was het in de eerste plaats het boek zelf dat de algemene belangstelling kwam eisen. Trachten wij Manzoni's kunst als romanschrijver te kenschetsen en het blijvende ervan op de voorgrond te brengen. | |
I.De Verloofden is een historiese roman, en dit genre is door niemand scherper veroordeeld dan door Manzoni zelf, in zijn verhandeling Del romanzo storico, geschreven drie en twintig jaar later, met die oprechtheid die allerminst eigen werk spaart en die hem zo sympathiek maakt. Ook tans is de ondertitel niet bemoedigend: deze soort litteratuur heeft, volgens velen, afgedaan. Maar al is men het niet eens met Manzoni's verbinden van geschiedenis en verdichting, daarmede is door zijn boek niet een streep gehaald; ten slotte is er een groot verschil tussen De Verloofden en, laten wij zeggen, de Trois Mousquetaires - waarvan ik trouwens, om niet ondankbaar te worden, geen kwaad zeg. Ziehier wat Manzoni met zijn verhaal heeft willen geven: een beschrijving van de toestanden in Milaan en omstreken gedurende de jaren 1628 en 1629, geïllustreerd en verlevendigd door de verdichte lotgevallen van twee eenvoudige dorpsbewoners, Renzo en Lucia. Dus in de eerste plaats historicus wilde hij zijn, en de fantazie was slechts een der middelen om het gebeurde van vroeger met grotere juistheid te schilderen. Was hij dupe van zichzelf, en was het misschien de angst om, zoals andere romantici, door zijn verbeelding verder dan hij wilde te worden medegesleept, die hem zichzelf aan banden deed leggen? Met andere woorden, was het scheppen van karakters voor hem niet een krachtiger neiging dan hij zelf wilde erkennen? Dit is zeker dat hij, bij het samenstellen van zijn roman, zich heeft beijverd de historiese feiten geen geweld hoegenaamd aan te doen en voor zijn verdichting | |
[pagina 478]
| |
gegevens te gebruiken waarvan hij de juistheid had onderzocht, zodat slechts daar waar het onderzoek leegten liet, de romanschrijver aanvulde. Die leegten waren vooral voelbaar waar het gold het lagere volk, zijn lijden en zijn dulden. De geschiedschrijvers noemen alleen de groten, die op de gebeurtenissen een directe invloed hebben gehad; de massa bestaat niet voor hen; mensen uit het volk hebben geen biografie, en toch is hun denken en handelen voor de gang van zaken beslissender dan de daden der machthebbers. De door Manzoni geschapen figuren, Renzo, Lucia, Agnese, don Abbondio, behoren tot het volk, dat voor Manzoni oneindig meer belang had dan Z.E. de gouverneur-generaal don Gonzalo Fernandez de Cordova, niet alleen omdat zijn gemoed ontvankeliker was voor medelijden dan voor machtsverering. ‘Je fais ce que je puis pour me pénétrer de l'esprit du temps que j'ai à décrire, pour y vivre’, schrijft hij aan Fauriel, en zo had hij voor Adelchi de lang vervlogen tijd waarin deze tragedie speelt bestudeerd; wat hij, in 1822, terwijl hij aan zijn roman werkt, daarover schrijft, is ook waar voor De Verloofden: ‘De omstandigheden (wetten, gewoonten, meningen) waaronder de personen hebben geleefd, hun neigingen en hun streven, hun rechtvaardigheid of onrecht, de verlangens, angsten, smarten, de algemene geestestoestand van het overgroot aantal mensen die geen aandeel hadden in de historiese gebeurtenis, maar die er de gevolgen van ondervonden; deze en andere zaken van gelijk, dit is van hoog belang, komen in die feiten niet uit, en toch zijn het noodzakelike gegevens, wil men juist oordelen’. Om deze te ontdekken, moet men in de geschiedverhalen van vroeger zoeken naar tekenende biezonderheden, en de zo gevonden punten moet men met lijnen verbinden, om aldus een geheel te vormen; daarbij nu komt de verbeelding te hulp, maar een die zich niet laat verleiden tot afdwalingen, uit vrees van de weg bijster te worden, en recht op haar doel afgaat. De aldus opgebouwde werkelikheid moet bestaan uit beproefde materialen; de door de noodzakelikheid opgelegde - en betreurde - restauratie moet zoveel mogelik de stenen van de oude ruïne gebruiken, en, waar de schrijver zelf moet ingrijpen, daar moeten de voegen tussen werkelike en verzonnen | |
[pagina 479]
| |
feiten verdwijnen, niet door kunstmiddelen, maar door de juistheid waarmede het nieuwe aan het oude wordt gepast; de bouwmeester moet zich in het werk van vroeger indenken, zodat hij het als 't ware opnieuw schept zó als de maker het had geconcipieerd. Wat wil dit zeggen dan dat de personen en hun handelingen, die de schrijver krachtens eigen vinding in het verhaal last, waar moeten zijn? Men heeft meer dan eens - wat is er al niet over Manzoni gezegd? de stroom van geschriften in dit herdenkingsjaar is niet meer in staat iets nieuws te brengen - men heeft meer dan eens gewezen op de sporen die een gretige lectuur van Walter Scott in De Verloofden heeft gelaten. Sedert in 1814 Waverley was verschenen, hadden de elkander snel opvolgende romans van de ‘Homerus van de historiese roman’, zoals Manzoni hem noemt, ook in Milaan alle lezers geboeid; deze zelf schijnt er te hebben vertaald; zo ook meer dan één zijner vrienden; anderen volgden ze na in eigen verhalen. Dat Manzoni biezonderheden aan hem heeft ontleend, valt niet te ontkennen; evenmin, dat zijn bezonnen arbeid op een veel hoger plan staat dan de vluchtig geschreven boeken van Scott, zóveel hoger dat diens invloed niet zo beslissend kan zijn geweest als vele critici - waaronder tot mijn verwondering ook de beste, nl. d'Ovidio - hebben beweerd. Liever zou ik deze band willen leggen: in 1804 verschijnt Les Martyrs van Chateaubriand, en in 1805 komt Manzoni te Parijs om aldaar vijf jaar te blijven wonen. Hoe verschillend dit ‘poème en prose’ ook is van de sobere vertelling, hierin vertonen zij een treffende overeenkomst dat in beide, niet zoals bij Scott het verhaal, maar het geschiedkundig element voorop wordt gesteld - op deze bedoeling, niet op het rezultaat ervan valle hier de nadruk. Ook zonder te veel waarde te hechten aan Chateaubriand's opsomming van zijn bronnen, het feit dat hij ze opsomt bepaalt het karakter dat hij aan zijn werk heeft willen verlenen; ook Manzoni spreekt uitvoerig over zijn berichtgevers, en de woorden van ‘René’ konden van hem zijn: ‘Je prie donc le lecteur, quand il rencontrera quelque chose qui l'arrêtera, de vouloir bien supposer que cette chose n'est pas de mon invention, et que je n'ai eu d'autre vue que de rappeler un trait de moeurs curieux, un mouvement remarquable, un fait ignoré; quelquefois aussi, | |
[pagina 480]
| |
en peignant un personnage de l'époque que j'ai choisie, j'ai fait entrer dans ma peinture un mot, une pensée, tirés des écrits de ce même personnage: non que ce mot et cette pensée fussent dignes d'être cités comme un modèle de beauté et de goût mais parce qu'ils fixent les temps et les caractères’. Chateaubriand werd door zijn geschiedverhaal in de historiografie een voorloper; zijn machtige geest maakte hem ook hier tot een wegbereider. Wie kent niet de beroemde passage uit de inleiding van de Récits mérovingiens van Augustin Thierry, waarin hij beschrijft met welk een geestdrift hij, als schooljongen te Blois, in 1810 de Martyrs las: ‘ce moment d'enthousiasme fut peut-être décisif pour ma vocation à venir; voilà ma dette envers l'écrivain de génie qui a ouvert et qui domine le nouveau siècle littéraire’. Ook Scott was voor Thierry een meester en een gids: ‘Mon admiration pour ce grand écrivain était profonde...’, en zo zien wij hoe een Fransman, die gelijktijdig met Manzoni heeft gewerkt en wiens arbeid in zovele opzichten op dat van de Italiaan gelijkt, zonder Walter Scott te verloochenen - verre vandaar - aan Chateaubriand de beslissende invloed op zijn levenstaak toekent. Dat Manzoni door Thierry tot zijn opvattingen zou zijn gebracht, is niet waarschijnlik: De Verloofden zijn geschreven van 1821-23, de studie over het onderwerp van Adelchi is van 1822; Thierry publiceerde zijn Lettres sur l'Histoire de France voor een deel in 1820, in hun geheel in 1827; zijn Histoire de la conquête de l'Angleterre is van 1825, de Récits mérovingiens van 1840. Wij moeten dus een parallelle werkzaamheid veronderstellen, en dit maakt de overeenkomst des te merkwaardiger. Men zou kunnen aarzelen of het Manzoni of Thierry is, die zegt: ‘de historicus vindt de waarheid niet alleen in data en materiële feiten, maar in de zeden, de hartstochten van de tijd, in alwat de frisheid en beweging van het leven kan mededelen aan het verhaal van wat vroeger geschiedde; hij is kunstenaar en geleerde; hij is dramaturg met behulp van gegevens die berusten op een directe en oprechte studie’. En wie van beiden deelde het meest in de vreugde en droefheid zijner personen, voelde de meeste sympathie juist voor de verdrukten? Zij zijn als broeders van de geest, en het verschil tussen hen beiden bestaat hierin, dat de dosering van het histories en het romanties element bij hen | |
[pagina 481]
| |
niet gelijk is: Thierry's plaats is ten slotte onder de historici, Manzoni schreef een roman, of hij wilde of niet; zijn theorie was niet geheel in overeenstemming met zijn aanleg; eerst langzamerhand is hij ‘la folle du logis’ meester geworden, en toen was het uit met zijn letterkundige productie. De Verloofden is zijn enige roman. Indien ik de verwantschap tussen Manzoni's inspiratie en die van twee Franse schrijvers naar voren haal, dan is dat omdat ik zijn kunst te beter kan verklaren, naarmate ik haar in nauwer verband tot Frankrijk breng. Zeker, hij was een Lombardijer, zoals een andere Italiaan, Alfieri, wiens leven en werken ook in enge relatie tot Frankrijk hebben gestaan, Piëmontees was, en de taal maar ook de geest van de bewoners van Noord-Italië staan dicht bij het land waarvan het door de bergen is gescheiden. Maar alleen directe werking van de Franse cultuur, van de Franse letteren, is in staat zóveel te verklaren dat Manzoni tot een geïsoleerde figuur maakt in de litteratuurgeschiedenis van Italië. Velerlei hechtte zijn geest aan Frankrijk: wij vermeldden zijn jarenlang verblijf te Parijs, maar wij noemden nog niet de vriend die zo innig met zijn leven was verbonden, nl. Fauriel. Deze nu is zonder twijfel de schakel geweest tussen Manzoni en de Franse historiografen. Thierry noemt hem ‘le père de la réforme historique, le premier qui ait conçu et voulu faire ce qui s'exécute depuis quelques années, celui qui a donné l'impulsion et, je puis le dire, prêté des idées à moi indigne et à bien d'autres’. En Manzoni van zijn kant, schreef hem in een zijner vele brieven: ‘Qu'il est triste pour moi de ne pouvoir vous consulter, et combien de fois je m'efforce de deviner quel serait votre avis’Ga naar voetnoot1). Op zichzelf is de worsteling in Manzoni tussen zijn scheppingsdrang en zijn historiese zin reeds een interessant schouwspel, maar wij willen hier nagaan hoe deze zich in zijn werk openbaart. Het gevaar was groot dat die strijd de eenheid zou verstoren, en er zijn er die oordelen dat hij er niet aan is ontkomen. Ik behoor niet tot hen, en het tweeslachtige dat men zou verwachten, ik vind het niet in De Verloofden. Manzoni bezat een zeldzame gave om karakters te scheppen; men heeft | |
[pagina 482]
| |
gezegd dat hij, na Dante, de enige Italiaan is die personen in scherpe omtrekken weet te tekenen. Hij heeft een bewonderingswaardig vermogen om in hun wezen door te dringen, hetzij historie of verbeelding hem met hen in aanraking bracht; omdat hijzelf een ‘nature d'élite’ was, valt het hem een enkele maal moeielik verdorven karakters te begrijpen, maar in het vóór onze geest doen leven van eenvoudigen en van hoogstaanden is hij een meester, en daar zijn kunst zowel hen die door de geschiedwerken worden vermeld als de anderen belicht, voelen wij hen niet als verschillend. Groot is hij vooral in de analyse van de stemming ener menigte en verrassend is de bladzijde gewijd aan de oploop, tijdens een hongeroproer te Milaan, vóor de woning van de commissaris der volksvoedingGa naar voetnoot1). Het uiterlik der personen wacht hij zich wel nauwkeurig te beschrijven; hij stelt zich tevreden met enkele suggestieve trekken, de haarvlechten van Lucia, de zwarte onrustige ogen der Signora van Monza; hij weet te goed dat wij allen ons toch een eigen voorstelling maken. Zijn mannen en vrouwen leven voor ons door hun daden, want ook hun innerlik bestaan doet hij ons niet kennen door een reeks mededelingen daaromtrent; hij doet hen handelen en, zo nodig, verklaart hij hun optreden. Zij lijken daardoor minder gecompliceerd dan zij zonder twijfel waren, maar wie wij in ons leven ontmoeten, openbaren zij zich niet eveneens door hun handelen duideliker dan wanneer wij de psychologiese ontleding van hun karakter op een fiche vóór ons hadden? Een uurwerk bestaat voor ons als zodanig als wij de slinger zien bewegen, niet wanneer wij de raderen naast elkander vóór ons zien uitgespreid. Om ons de, tegen haar aanleg, tot geestelike zuster geworden Gertrude, de ‘monaca di Monza’, te doen begrijpen, verhaalt hij ons haar opvoeding en de dwang door haar ouders sedert haar vroegste jeugd op haar geoefend om haar te gewennen aan het vooruitzicht, haar leven in een klooster door te brengen, een bestemming haar opgedrongen ter wille van familieredenen van financiële aard - het vermogen | |
[pagina 483]
| |
moest aan de stamhouder blijven. Zij krijgt, om mede te spelen, poppen als non gekleed, in het klooster waar zij wordt opgevoed wordt zij eerbiedig behandeld, al is zij nog een kind. Maar in datzelfde klooster komt zij in aanraking met andere meisjes, die een leven van werelds genieten wacht, en al het onware van de opgelegde roeping wreekt zich. In het ouderlik huis als in een gevangenis levende, knoopt zij een onschuldige intrigue aan met een page van haar vader; zij wordt gestraft met een strengheid die haar moreel breekt, maar als zij, buigende voor de toorn harer ouders, haar gelofte doet, is haar ziel bezoedeld en is zij een gemakkelike prooi voor de verleider, die haar verder nederhaalt tot de misdaad. Wanneer Lucia haar voor het eerst ziet, dan treft haar het onrustige, vreemde van de blik van de Signora, het ongewone ook van haar gesprekken; de lezer vergeet nooit meer die doordringende ogen, dat bleke gelaat, fraai gevormd maar afstotend, dat trotse en tegelijk onzekere optreden. Fra Cristoforo, de Kapucijner monnik, een door sterke wil onderdrukte heftige natuur, die als hij in zijn jeugd in een duel zijn tegenstander heeft gedood, zich van het wereldse leven heeft afgekeerd, en wiens ogen alleen niets hebben afgeleerd en, in ogenblikken van verontwaardiging, plotseling schitteren, ook hij wordt ons eenvoudig in zijn werken getoond, en het verhaal zijner jonge jaren is niet meer dan een commentaar daarbij. En Lucia! Zoals wij mensen uit onze omgeving eerst langzamerhand beter leren kennen, naarmate wij langer met hen in aanraking komen, zo wordt ook het beeld dat wij ons van haar vormen, naarmate het verhaal voortschrijdt duideliker. In het eerst kan zij wat al te braaf lijken voor een eenvoudig dorpskind, maar later zien wij haar in het kasteel van de Ongenoemde, eerst ineengehurkt in een donkere hoek van het vertrek, zwijgend, geen voedsel aanrakend, daarna in tegenwoordigheid van de man die haar verderf wil; angst, opwinding doen haar verlegenheid wijken, en dan vindt zij om hem te vermurwen woorden, gebaren van een juistheid en een welsprekendheid die ons doen zien dat dit schuchtere meisje een wereld van diep en fijn gevoel in zich droeg, en die ons haar vroegere houding, haar scrupules om de pastoor te misleiden ook al is het om rechtvaardige redenen, en zo meer, volkomen doen begrijpen. | |
[pagina 484]
| |
Natuur en waarheid, ziedaar Manzoni's hoge kunst. Zonder twijfel, de gebeurtenissen zijn voor een deel door de schrijver gewild; maar ook het leven arrangeert; waar het op aankomt is dat het volgende uit het voorafgaande voortvloeit. De Ongenoemde bekeert zich gelukkig juist op tijd, maar zijn omkeer was reeds door Manzoni voorbereid, in zekere zin aangekondigd, en zij wordt geprovoceerd door Lucia's onbewust doeltreffende woorden en houding. Dat Renzo tweemaal aan een groot gevaar ontsnapt, zou alleen dan toevallig kunnen lijken als zijn ontkomen niet volkomen natuurlik in zijn werk ging. Manzoni vermijdt de truc van zovele romanschrijvers, het verhaal ener episode op een spannend ogenblik te onderbreken. Hij doet, zoals hij zelf vertelt, als een jongen die elke avond zijn marmotjes in hun hok wil opsluiten, die ze dan opjaagt, maar telkens ontsnappen ze, totdat hij eindelik besluit ze één voor één op te pakken en binnen de omheining te zetten. Ook hier dus streeft hij ernaar natuurlik te zijn. Wie die niet gevoelt dat, in een kunstwerk als dit, juist de gesprekken het zwakke punt zouden hebben kunnen worden? En inderdaad, hoe moeielik het is de personen te laten praten zó dat het ons is als hoorden wij hen, blijkt wel hieruit dat, als Manzoni ons de maaltijd doet bijwonen ten huize van don Rodrigo, het hem volkomen is mislukt, een schijn van werkelikheid aan het tafelonderhoud te geven. De gasten zijn losbandige jongelieden en vleiers, in één woord mensen van wie hij zich wel zeer verschillend moest gevoelen; hij doet zijn best hen natuurlik voor te stellen, maar hier ontbrak hem de mogelikheid om zich in hun plaats te denken. De aanzittenden schreeuwen door elkander heen - wat hem wel het toppunt van wansmaak moest lijken - en men zou verwachten dat wat zij elkander te zeggen hadden beter verzwegen zou zijn geweest. Integendeel, zij redeneren over politiek, over Wallenstein, over Tasso, over erekwesties. Waarom deed hij hier niet wat hij toepaste bij het onderhoud van de Signora met Lucia: ‘wat zij zei de werd langzamerhand zó vreemd dat wij dit niet zullen weergeven’? Maar tegenover deze mislukking, hoevele malen heeft hij niet de toon juist weten te treffen. Ik denk bijvoorbeeld aan de ontmoeting van de Ongenoemde met Kardinaal Federigo, waarbij deze de woorden vindt die passen aan een hoogstaand | |
[pagina 485]
| |
geestelike tegenover een berouwvolle zondaar, die tevens zijn gelijke is in geboorte en in beschaving. Het wonder, door Manzoni verricht en dat het tegenstrijdige van de opzet der Verloofden heeft uitgewist, is te danken aan de oprechtheid van zijn kunst. Hij, de romanticus tegen wil en dank - hij herinnert aan Flaubert, die in vele opzichten zo verschillend van hem is - heeft gestreden en verkregen dat zijn verbeelding, zonder afstand te doen, zich heeft geschikt naar de aanwijzingen der historie. Het leven dat Manzoni aan zijn personen heeft weten te geven, zou zijn werk bewaren voor een later geslacht; maar daartoe was één voorwaarde vereist: dat de wijze waarop dat leven zich openbaarde, dat de vorm van zijn boek ook de tijd kon tarten. | |
II.Het verhaal van de verlovingsmaanden van Renzo en Lucia is geschilderd in halftinten, en vale kleuren verbleken minder snel dan scherpe. Het is, niet een werk van hartstocht, maar van nadenken. Manzoni's kunst is wars van woordenpraal, windt niet op door klanken of beelden; zij is bezonnen en bezonken, zij is sober en gedistingeerd. Door zijn bescheiden, welwillende woorden brengt hij ons in een sfeer van gedempte aandoeningen. En deze rustige verhaaltrant, die dikke woorden angstvallig vermijdt, past bij een vertelling die bedoeld is de indruk te maken van werkelik gebeuren; de met inspanning verkregen eenheid is niet het minst te danken aan de volmaakte vorm. Men heeft Manzoni vaak de brede uitweidingen van geschiedkundige aard (het oproer te Milaan, de pest, het instituut der ‘bravi’, de bibliotheek van don Ferrante, en zo meer) verweten, daar zij het verhaal onderbreken. Goethe vond ze ondragelik en zeide tot Eckermann: ‘Manzoni heeft te veel respect voor de werkelikheid’. Mij dunkt, de vraag is of deze wetenschappelike verhandelingen, waarin bronnen worden genoemd, ja zelfs etymologieën worden voorgesteld, niet nodig waren om de toon van het werk te bepalen en de lezer in de stemming te brengen die hij wenste. Ik stel mij voor dat Manzoni, nauwgezet tot in het uiterste als hij was, het als een soort verraad jegens zijn kunst zou hebben be- | |
[pagina 486]
| |
schouwd als hij had weggelaten wat voor hem een noodzakelik bestanddeel ervan uitmaakte. Wèl heeft hij, op raad zijner vrienden en ook uit eigen overtuiging, vele dier passages ingekort - oorspronkelik was de levensgeschiedenis der Signora veel uitvoeriger -; wèl verontschuldigt hij zich hier en daar, half schertsend, tegenover zijn lezer over zijn wijdlopigheid; maar in de tweede, nauwkeurig herziene uitgave heeft hij er geen weggelaten. Een sterke tegenstelling tot dit langzame tempo van het verhaal, vormt de bondige, vaak puntige stijl, die zich misschien wel niet geheel buiten de invloed van Frankrijk heeft gevormd. Manzoni haatte alwat maar enigszins op bombast geleek. In de inleiding der Verloofden heeft hij een proeve gegeven van een pseudo-autentiek verhaal uit de XVIIe eeuw, waarvan het zijne niet anders dan een naar de vorm verjongde kopie zou zijn. Dit zou dan zijn geschreven in de retoriese taal welke in die tijd in de mode was: ‘in de aangrijpendste passages, en overal waar iets wordt medegedeeld dat ons verwondert of doet nadenken, overal in één woord waar een klein weinig retorica wordt vereist, maar een bescheiden retorica, een die de goede smaak niet kwetst, laat onze zeventiende-eeuwer niet na ons te onthalen op tegen elkander botsende tegenstellingen, is hij ruw en geaffecteerd in dezelfde zin, gezwollen, aanmatigend en tegelijk triviaal’. In diezelfde zinsnede verwijt hij de gefingeerde auteur echter eveneens dat hij, waar hij eenvoudig verhaalt, een banale en vervelende taal schrijft. Indien zijn eigen stijl een indruk maakt van natuurlik te zijn, dan is dat zeker niet omdat die slap en alledaags zou zijn; bij hem is de eenvoud der uitdrukking het rezultaat van een worsteling met de taal die eerbied wekt. Hoe lang hij heeft gezocht - naar inhoud zowel als naar vorm; ‘pensarci sù’, altijd eraan denken, deze woorden zijn van hemzelf - hoe moeielik hij was te voldoen, wij weten het doordat in 1840 de beroemde, gevierde schrijver van De Verloofden de taal van zijn boek geheel heeft omgewerkt om daaruit te verwijderen alwat er nog conventioneels, onnatuurliks in was. Manzoni's invloed op de vorming der Italiaanse geschreven taal is zeer diep geweest en niet het minst hierdoor is zijn plaats in de geschiedenis der Italiaanse letteren blijvend. | |
[pagina 487]
| |
Kenschetsend voor die taal zijn de korte zinnen waarin hij de persoonlike opmerkingen giet, die hij terloops in zijn verhaal plaatst. Hij houdt ervan zo hier en daar uit eigen naam te spreken, al of niet onder het mom van de zogenaamde schrijver; hij is degeen die het verhaal vertoont, de ‘explicateur’ van de film, en hij kwijt zich van die taak met zijn gewone bescheidenheid. Hij doet mij denken aan een der weinige bioscoopvertoningen die ik heb bijgewoond, en waarbij de verklaarder telkens met een leuke opmerking het gehele publiek in de gewilde stemming bracht. Indien het procédé verouderd is - tegenwoordig vertoont en verklaart de schrijver meestal uitsluitend zichzelf - de wijze waarop het door Manzoni is toegepast verzoent er mede. Er is iets gewild koels in die korte opmerkingen, maar de uitwerking is groot, en wordt groter nog door de ironie die, men kan zeggen, het eigenlike karakter van zijn verhaaltrant bepaalt, een ironie die niet erop uit is te kwetsen, die niet wreed is, maar het wapen van hem die alwat het leven en de wereld leliks hebben diep gevoelt, doch bang is voor eigen hang tot sentimentaliteit en alle heftigheid haat, de ironie ook van de fijne opmerker die geen dupe is van het uiterlik. Wel verre van zich in te spannen om ons afkeer of sympathie voor de persoon in te boezemen, versmaadt hij alle grove middelen om dwang op ons te oefenen. Vandaar iets hooghartigs in zijn toon, dat valt niet te ontkennen; maar daar waar de ironie niet de uiting is van diepe minachting, blijft een heerlike humor, zoals de Italiaanse litteratuur vóór hem nooit had gekend, en die als een zonnestraal door zijn tekening van de nederigen speelt. Ziehier een kleine bloemlezing. ‘Wij doen gaarne wat wij goed doen, en dat niet alleen’. ‘Het hof van Madrid, dat met alle geweld de hertog van Nevers wilde uitsluiten van de opvolging in Mantua en daarvoor een reden nodig had (omdat oorlogen zonder reden onrechtvaardig zouden hebben geschenen)...’ De commissaris der volksvoeding, wiens leven tijdens het hongeroproer gevaar loopt, sluit zich in zijn kamer op, balt de vuisten... ‘voor het overige kan men niet precies weten wat hij deed, daar hij alleen was, en de geschiedenis is dus verplicht ernaar te raden. Gelukkig dat zij daaraan gewoon is.’ Als de volksmenigte, tijdens datzelfde oproer, de bakkerijen vernielt en het meel en brood op straat werpt, | |
[pagina 488]
| |
merkt Manzoni op: ‘In werkelikheid zijn vernielen van builtroggen en broodkisten, verwoesten van fornuizen en lastigvallen van bakkers niet de meest aangewezen middelen om het brood lang te doen duren; maar dit is een dier metafysiese subtiliteiten, die boven het bereik van een volksmassa zijn’. Een edelman betoont zich vriendelik jegens eenvoudige dorpelingen, nodigt hen te eten en laat een afzonderlike tafel voor hen aanrichten; bij de maaltijd bedient hij hen zelf. ‘Niemand zal, hoop ik, voegt de schrijver hieraan, toe, denken dat het eenvoudiger zou zijn geweest dat hij hen aan zijn eigen dis had doen aanzitten; ik heb u gezegd dat hij nederig was, niet dat hij een wonder van nederigheid was; hij had genoeg daarvan om zich beneden die goede lieden te plaatsen, maar niet om hen met zich gelijk te stellen’. Renzo, van alle kanten omgeven door intrigues die zijn huwelik in de war sturen en zijn geluk bedreigen, vervuld van onmachtige woede, laat zich ontvallen dat er ten slotte toch nog rechtvaardigheid in de wereld is; ‘zó waar is het dat iemand die door smart is overweldigd, niet meer weet wat hij zegt’. En eindelik: Fra Cristoforo, de enige beschermer van Lucia, wordt tengevolge der machinaties van de man die zich van haar wil meester maken, op bevel zijner overheid ver weg gezonden naar een ander klooster. Met angstvallige zorg worden de pogingen van Lucia's vijanden medegedeeld, en op welke wijze druk op Cristoforo's superieuren wordt geoefend; wij weten welk een vreselike slag dit vertrek is voor Lucia en voor de monnik zelf, doch Manzoni denkt er niet aan ons dit omstandig uiteen te zetten; in een enkele zin verhaalt hij dat Cristoforo zijn bundeltje pakt en zich te voet op weg begeeft naar Rimini, ‘hetgeen een mooie wandeling is’. Die gewilde korte zinnen, die, soms strelend, maar vaker schrijnend, ons altijd treffen, wij vinden ze niet zelden gebruikt tot het oproepen van vergelijkingen die zeldzaam juist zijn. De getabberde kanselier, Antonio Ferrer, baant zich met moeite, en niet zonder angst, een weg door een dreigende oploop, tot het huis waar hij wordt verwacht; men doet hem open, vlug verdwijnt hij door de halfwijde deur, die onmiddellik wordt dichtgeworpen, en zijn toga zou er tussen zijn blijven haken, als hij de sleep ervan niet naar zich had toegehaald, ‘die verdween als de staart van een slang die, | |
[pagina 489]
| |
vervolgd wordende, in zijn hol kruipt’. De nadering van fra Cristoforo wordt aangekondigd door het klepperen van zijn pij, ‘als van een loshangend zeil waartegen de wind slaat’. Donna Prassede, overtuigd dat Renzo een verdorven wezen is, tracht Lucia daarvan te overtuigen, hoezeer zij haar daarmede ook in haar liefde kwetst; maar - let wel dat donna Prassede een bemoeial en dat Renzo de braafste jongen ter wereld is - als zij gedreven ware door haat voor Renzo, dan zouden misschien Lucia's tranen haar hebben vertederd, doch zij deed het voor het welzijn van het meisje, ‘en smeekbeden kunnen wel het wapen van de vijand, maar niet het staal van de chirurgijn tegenhouden’. De daareven genoemde kanselier bepaalde voor het brood de prijs die het zou hebben gekost, als de korenmarkt normaal was geweest; hij deed ‘als een vrouw die jong is geweest en tracht enige jaren te schrappen door haar geboorte-akte te veranderen’.
Vatten wij samen. Manzoni's hoge betekenis bestaat hierin: dat zich in zijn geest een werk heeft gevormd waarin geschiedenis is saamgeweven met een verdichting welke de zielkundige waarheid bezit die ook haar tot werkelikheid maakt; dat, door de oprechte en bezonnen kunst waarmede het is uitgevoerd, dit werk tot iets definitiefs is geworden; en eindelik, dat de roman is doordrongen van de humor en de goedheid die wij ook in Manzoni liefhebben, en die voor alle tijden een verkwikking zijn. Indien, naar aanleiding van de herdenking van 22 Mei, enkelen De Verloofden weer eens ter hand mochten nemen, dan zal hun dit niet berouwen. Letterkundige theorieën en opvattingen mogen worden vervangen en een voorwerp van spot of minachting worden voor latere geslachten, dat wat in zijn soort volmaakt is, veroudert niet.
Amsterdam. J.J. Salverda de Grave. |
|