zogen bruin-zwart genomen, is schrijlings verlicht, zoodat de eene zijde geheel in de schaduw valt, en de hanige hals, de borst als van een geplukte kip, de schonkige schouders en de stakige armen onder dat schamplicht als een écorché uitkomen. Maar terwijl er geen osteologiesch merkteeken, geen trekkende spierbundel, geen pees, geen overkruisende aderlijn, geen magere huidzwelling, geen plooi of kneep of bult of zweet-broei-plek veronachtzaamd werd, is alles uit een breede kwast, massaal, in groote plans, allerminst met gemak, maar met een magistrale stelligheid, strak gespannen gemodeleerd. Enkel uit gele, roode en groenige okers is de tors sprekend gebootst, - vol relief, summier en massief. Maar de bronzige schaduw doet toch transparant, en de lichten zijn welig, en de koele overgangen versoepelen en verrijken de Ribera-achtige rulheid van het mummie-achtige karkas. De schriele, schichtige, berooide oude kerel zit daar voor ons als een grandioze spookverschijning, als een manend monument.
Die studie was de vroege manifestatie van een hoog strevenden geest en van een gespierd en zeer eigen schildervermogen, - zij was, beide, een program en een daad.
De heele Witsen, - de prachtige Witsen van de zwoegende boerenfiguren uit de Vuursche, van de sombere Londensche stadsgezichten, van de slapende Amsterdamsche sneeuwgrachten, van portretten zooals dat van Olga Kapteijn, dezer dagen in Pulchri geëxposeerd, - ligt er in besloten.
16 April '22.
Jan Veth.