| |
| |
| |
Een leven van Sir William Harcourt.
A.G. Gardiner, The life of Sir William Harcourt, 2 dln. (Constable).
Dit is een van die politieke biografieën, waaraan de Engelsche literatuur zoo rijk is. Het is een zeer typische, en tegelijk een zeer goede. Het type is niet in alle opzichten te prijzen. De dooreenmenging van levensbeschrijving en publicatie van brieven, van politiek en persoonlijke bizonderheden, maakt van zoo'n boek iets vormloos, iets waar men in op en neer bladeren en zoeken moet om er de werkelijk belangrijke dingen uit te halen, iets ook waarin de geschiedenis, die er naast de biografie onvermijdelijk aan te pas komt, bijna altijd verwrongen wordt naar de behandelde persoonlijkheid. Dit moet tegen de Engelsche biografie aangevoerd worden, maar als het gedaan is, wat een redenen blijven er dan nog over om de Engelschen om die soort boeken te benijden. De politiek wordt er levend in. De Engelschman leert er zijn geschiedenis uit kennen en de parlementaire traditie wint er een bij ons onbekende waardigheid bij. Ieder staatsman van beteekenis kan er zeker van zijn, dat hem zulk een monument zal worden gesticht, zeker binnen vijfentwintig of dertig jaar na zijn dood, gewoonlijk veel vroeger. De meeste ‘Victoriaansche’ biografieën zijn nu binnen. Morley's Gladstone kwam al heel spoedig na de dood van de G.O.M. Disraeli van Moneypenny en Buckle heeft langer op zich laten wachten. Devonshire, die zijn belang rijkste rol heeft gespeeld onder de naam van Hartington, Granville, Gladstone's minister van buitenland- | |
| |
sche zaken, Forster, de man van de onderwijswet van 1870 en van de coërcie van Ierland in 1881, Parnell zelf, de groote Iersche leider, Lord Randolph Churchill, de Tory-democraat, die zijn carrière vergooide door zijn ongedisciplineerd temperament (beschreven door zijn zoon Winston), Labouchere, de strijdlustige radicaal, Dilke, de vriend van
Chamberlain in diens radicale tijd, wiens toekomst vernietigd werd door het ongelukkige echtscheidingsproces in 1886, van al die groote parlementariërs van de jaren 70, 80, 90, zijn levens met brieven verschenen. Van Lord Salisbury's leven, door zijn dochter Lady Gwendolen Cecil, zijn de twee eerste deelen (tot 1880) onlangs in het licht gegeven. Lord Morley, die nog leeft, heeft Recollections gepubliceerd met een voldoend aantal onbescheiden dagboekaanteekeningen om ze tot een interessante bijdrage te maken. Nu Harcourt verschenen is, ontbreken ons vooral nog Chamberlain en Rosebery om het beeld van de Engelsche politieke geschiedenis tot aan de dood van Victoria te vervolledigen. De levens van Balfour en Campbell-Bannerman zullen te hunner tijd ook veel licht verspreiden, - het laatste trouwens vooral over de volgende jaren, en Asquith, Grey, Haldane begonnen ook allen al mee te tellen. Rosebery en Balfour zijn beiden nog in leven. De biografieën van Chamberlain en Campbell-Bannerman zijn in bewerking: evenals die van Harcourt zijn zij toevertrouwd aan politieke journalisten van de eerste rang: Gardiner is de gewezen hoofdredacteur van de Daily News; J.L. Garvin die over Chamberlain schrijft, is hoofdredacteur van de Observer; A.J. Spender, de biograaf van ‘C.-B.’ is de gewezen hoofdredacteur van de Westminster Gazette.
Gardiner's boek is een zeer belangrijke aanwinst tot deze literatuur. Harcourt heeft, al is het eerste-ministerschap hem ontgaan en al is hij nooit onbestreden leider van de liberale partij geweest, in het middelpunt van de Engelsche politiek gestaan van omstreeks 1870 (of althans van 1885) af tot aan zijn dood in 1904 toe. Hij was daarenboven een interessante persoonlijkheid. Geen van de allereerste grootte, geen die omwentelingen in de politiek heeft aangericht, geen schepper van nieuwe ideeën, geen breker van oude conventies. In zijn eerste periode overschaduwt hem de machtige figuur van Gladstone. Lang vóor die in 1894 voorgoed van het politiek
| |
| |
tooneel verdween, was er de verwarrende, verbijsterende figuur van Chamberlain opgetreden, in ware grootheid zeker met Gladstone niet te vergelijken, maar bezield van een boosaardige energie om te verdeelen en te vernielen. Vechten tegen Chamberlain's invloed werd meer en meer de inhoud van Harcourt's leven, en de groote omkeer van 1906 heeft hij niet meer meegemaakt. Het geeft aan zijn loopbaan iets negatiefs en tevens iets tragisch. Niet dat hijzelf er ongelukkig onder geweest is. Geweldig strijder als hij was, polemisch aangelegd, altijd klaar om zijn tegenstander te lijf te gaan met een weelde van feiten, precedenten, statistieken en een keur van hatelijkheden, hielp zijn blijmoedig temperament hem heen over alle teleurstellingen en door alle tegenspoed. De opgewektheid, de vroolijke geestigheid van de man, die zijn parlementaire welsprekendheid opluisterden, maken ook zijn levensbeschrijving onderhoudende lectuur. Zijn brieven tintelen van levenslust en intelligentie. Klassieke aanhalingen, wijze uitspraken over politiek, geschiedenis en literatuur, guitige scherts, rake schimpscheuten, levendige beschrijvingen - 't was een rijke geest waaruit dat alles voortkwam. Vooral de vertrouwelijke brieven aan Morley uit de laatste periode zijn alleraantrekkelijkst.
Harcourt kwam van een oude Tory-familie, met relaties in de ‘peerage’, in de regeering en in de kerk. Hij was een jongere zoon en moest zich zijn eigen weg maken. Hij begon in de jaren vijftig (geboren 1827) met de rechten en journalisme. Hij was een ontzaglijk werker en vond bij een drukke advokatenpraktijk tijd om zich degelijk in politieke vraagstukken en internationaal recht in te studeeren. Hij zocht pas een plaats in het Parlement, nadat hij zich financieel onafhankelijk had gemaakt - succes aan de balie leidt snel tot een fortuin in Engeland: Harcourt maakte £ 20,000 per jaar. Maar vóor hij in het Parlement kwam, in het liberale Parlement van 1868, had hij al een groote reputatie verworven door zijn brieven in de Times, onderteekend ‘Historicus’, over de kwesties van internationaal recht, die uit de Amerikaansche burgeroorlog rezen, brieven van zeer groote geleerdheid (hij werd spoedig daarop professor in internationaal recht te Oxford) en die dikwijls op de houding van de Engelsche regeering invloed hadden. Hij werd in 1873, kort
| |
| |
voor de val van Gladstone's eerste en vruchtbaarste administratie, ‘Solicitor General’ - vandaar zijn titel, die hij haatte, maar die van dat ambt onafscheidelijk wordt geacht: als een echt Engelsch aristocraat heette hij liever Mr. Harcourt dan Sir William. In het onrustige kabinet van 1880 tot '85 was hij ‘Home Secretary’. Toen in 1886 de scheuring over home-rule kwam - in de kortstondige derde administratie van Gladstone was Harcourt ‘Chancellor of the Exchequer’ -, bleef hij trouw aan Gladstone en de partij. In 1892 trad Gladstone voor de laatste maal op, en Harcourt was weer zijn kanselier en ‘Leader of the House’. De groote teleurstelling van zijn leven kwam bij het aftreden van de oude Gladstone in 1894, toen niet hij, maar Lord Rosebery eerste-minister werd. Na 1895 was het tot zijn dood toe oppositie.
In dit lange leven wil ik twee of drie punten vermelden van kritiek belang. Ten eerste het jaar 1886, het jaar van de noodlottige scheuring in de liberale partij, die home-rule voor Ierland een generatie vertraagde en de onschatbare persoonlijke stuwkracht van Chamberlain op het imperialisme inplaats van op het radicalisme richtte. De brieven in dit boek gepubliceerd versterken de indruk, die ik me al uit de biografieën van Parnell, Dilke en Labouchere en uit Morley's Recollections had gevormd, dat Chamberlain's onhandelbaarheid in dat jaar en zijn koppig weerstand bieden aan pogingen tot verzoening in de volgende jaren (‘Round Table Conference’) verklaard moeten worden uit persoonlijke factoren, incompatibiliteit met Gladstone, gekrenkte eerzucht, verstoordheid op Parnell, meer dan uit wezenlijk verschil van overtuiging. In 1885 zou iedereen, afgaand op de opvattingen der politici, verwacht hebben, dat Chamberlain, die al zeer dicht tot Parnell's standpunt genaderd was, zou meegaan als de partij tot home-rule zwenkte, en dat Harcourt zou scheiden. Harcourt had als ‘Home Secretary’ altijd krachtige maatregelen tegen de Fenians voorgestaan. Hij had een grondige hekel aan de Ieren. Hij was volstrekt geen doctrinair geloover in het nationaliteitsbeginsel, in geen enkel opzicht doctrinair trouwens, maar een vereerder van de Whig-traditie. Hij bleef, omdat hij geloofde in de partij als zoodanig. En pas in de zware, hartstochtelijke tijden nà de scheuring, in de tegenspoed van de partij, raakte Harcourt meer en meer onder de
| |
| |
invloed van Gladstone (tegen wie hij in de oppositie-jaren van 1874 tot 1880 het leiderschap van Hartington had gesteund) en van Morley.
Het is een vergissing om te gelooven, dat in de moderne geschiedenis persoonlijkheid geen groote invloed meer op de gang van de politieke gebeurtenissen kan hebben. Het Engelsche partijstelsel in ieder geval kan aan een sterke persoonlijkheid ontzaglijk veel kracht bijzetten. Men kan de geschiedenis van het jaar 1886 niet bestudeeren zonder tot de conclusie te komen, dat Gladstone en Parnell er bij hun eerste aanloop home-rule hadden kunnen doorhalen, als zij Chamberlain wat voorzichtiger hadden behandeld.
Het volgende punt in Harcourt's leven is zijn verhouding tot Rosebery en tot het ‘liberaal imperialisme’. Het was enkel Harcourt's reputatie van hooghartigheid en stekeligheid, wat hem in 1894 de opvolging van zijn oude chef gekost heeft. Rosebery echter, brilliant maar onsoliede, bleek aldra slecht tegen de positie opgewassen. Nog voor de zwakke regeering in het volgend jaar viel had Harcourt bewezen, dat hij verreweg de krachtigste persoonlijkheid en de best onderlegde politicus van de twee was. In oppositie trok Rosebery zich ten halve terug, maar kwam spoedig weer naarvoren als leider van een nieuwe richting in de liberale partij. Onder de invloed van Chamberlain predikte ook hij - dwars tegen de traditie van Midlothian in - imperialisme. Hij maakte daarmee het leiderschap van Harcourt onhoudbaar. Harcourt trad af in 1898, maar zijn opvolger Campbell-Bannerman verging het weinig beter. Een aantal van de bekwaamste jongeren, Asquith, Grey, Haldane, steunden de fronde van Rosebery en vormden een ‘lib.-imp.’ groep, die de noodlottige Zuid-Afrikaansche politiek van Chamberlain en Milner òf niet rechtstreeks bestreed òf zelfs openlijk steunde. Het is merkwaardig om onder de tegenwoordige omstandigheden te lezen over de radelooze verdeeldheid in de liberale partij ook toen, vlak voor de ongekende triomf van 1906, van 1895 tot omstreeks 1903 toe (toen Chamberlain's ‘tariffreform’-beweging haar weer vereenigde). Lloyd George heeft onlangs een toespeling gemaakt op Asquith's houding tegenover de officieele leider van de partij in die dagen. En inderdaad, - heeft Asquith in 1918 zich beroemd te zijn een ‘liberal without
| |
| |
prefix or suffix’, in 1900 schreef Harcourt over de verdiensten van ‘liberals without adjectives’ als Lloyd George! Harcourt - met Morley als secondant - streed ook na zijn aftreden als leider een onvermoeide strijd tegen het nieuwe imperialisme, dat tot de Boerenoorlog leidde en steunde C.-B. wat hij kon. Het was de meest heroïsche strijd uit zijn leven, dwars tegen een overweldigende publieke opinie in. In zekere zin is het ook zijn oorspronkelijkst werk geweest. Het was het hooghouden van Gladstoniaansche beginselen, maar het was heel iets anders geweest om een reactie uit te lokken tegen Disraëli's schetterig en romantisch imperialisme dan om nu met een handjevol getrouwen pal te staan tegen de vloedgolf van Chamberlainisme, die een oogenblik heel de oude Victoriaansche wereld leek weg te vagen.
Over de kwestie van Harcourt's houding bij de Rhodes-Jameson-commissie in 1896/7 brengt de biografie nieuwe gegevens, maar geen nieuwe gezichtspunten. Het wekte indertijd teleurstelling, dat hij niet sterker aandrong op publicatie van de mysterieuze telegrammen. Het is nu duidelijk, dat hij Chamberlain niet van medeplichtigheid aan de ‘raid’ (ofschoon wel van voorkennis van de voorbereidingen tot opstand in Johannesburg) verdacht en dat hij de telegrammen liet rusten om althans de eenstemmige veroordeeling door het rapport te verkrijgen. Hij was daarna zeer ontsticht, toen ‘Joe’ in het Parlement die veroordeeling vrijwel verloochende.
Ook dit boek brengt nieuwe brieven van Koningin Victoria en bizonderheden over haar verhouding tot liberale regeeringen. Zij versterken het beeld, dat men al had van haar bizonder inconstitutioneele gewoonte om haar voorkeur voor de conservatieven te doen gevoelen en van haar onvermoeide tegenstand tegen hervormingen en drijven tot jingoïstische politiek.
P. Geyl.
|
|