| |
| |
| |
Internationale volkenkunde.
Mocht bij vorige gelegenheden in dit tijdschrift de aandacht worden gevraagd voor het verband tusschen volkenkunde en koloniale practijk (de Gids 1919 no. 8 blz. 214, 1921 nos. 11 en 12 blz. 254 en 455), thans schijnt er aanleiding te bestaan een nieuw verschijnsel te bespreken, dat zich in den laatsten tijd voordoet: de verbandlegging tusschen ethnologische studiën en de vestiging of uitbreiding van zich als internationaal aandienenden invloed.
De werkers op het volkenkundig terrein hooren in de laatste jaren telkens stemmen tot zich komen, vooral uit Zuidelijke en uit Westelijke richting, welke vragen om medewerking. In dezen vorm, dat zij worden uitgenoodigd ter wille van de wetenschap deel te nemen aan zich internationaal noemende unies, welke echter veelal blijken naar een bepaald punt georiënteerde of naar een zeker centrum trekkende factoren te bevatten.
Het is begrijpelijk, dat de tijd voor het laten klinken van zulke stemmen van over de grenzen gunstig geacht wordt. Vooreerst is door den wereldoorlog de volkenkunde in al haar beteekenis voor ieder duidelijk geworden. De rol, die de natuur- en de halfkultuurvolken in dien oorlog hebben moeten spelen; de geheel andere plaats, die zulke volken daardoor op het wereldtooneel zijn gaan innemen; het gevoel van eigenwaarde, dat daardoor bij hen is gewekt of versterkt; de toenadering in economisch en staatkundig opzicht tusschen in beschaving ver uiteenloopende volken; dat alles heeft de bestudeering van de beschaving en de psyche van al die volken
| |
| |
wenschelijk, zoo niet noodzakelijk doen worden. Daarbij komt de intellectueele samenwerking, die op het programma van den volkenbond staat en in haren, van die zijde georganiseerden vorm in de eerste plaats wel demonstreert hoezeer haar nut van verschillende zijden wordt ingezien. Hier zien wij die samenwerking zich in drie figuren afteekenen: intelletueelen arbeid en eigendom, internationale bibliographie, universitaire coöperatie.
Zoo komen ‘Menschheitsgedanken’ op den voorgrond, die wel immer zijn aanwezig geweest, doch die zich door de nieuwste geschiedenis duidelijker manifesteerden en om bevrediging vroegen. De bestudeering der Volkenkunde was daarvoor als het ware aangewezen. Zij vroeg veler medewerking in alle streken van de aarde en zij voerde naar alle ontmoetingspunten van belangenspheren en invloedengebieden, waar ter wereld ook.
Waar zoo de behoefte aan wetenschappelijke samenwerking tusschen de volken - wanneer niet alle kultuurvolken meedoen, wordt aan waarheid en wetenschap geweld aangedaan, wijl de wetenschap niet anders dan internationaal en interrassiaal wezen wil en wezen kan - gevoed wordt door de neiging tot het vormen van een oordeel over de wereld omvattende vraagstukken, daar moest de weg wel voeren naar het terrein, waarop de jonge volkenkundige wetenschap zoekt naar de kenmerkende beschavingsuitingen in haren evolutionairen groei.
Men vergete niet, dat in den wereldoorlog haast ieder volkenkunde beleefd had: deze door in vreemde landen onder vreemden te verblijven; gene door menschen uit andere wereldstreken in zijn omgeving te herbergen; weer anderen door samen te werken met lieden die zoo ver af gedacht waren dat van ontmoeting (bij het streven naar hetzelfde doel) wel nimmer sprake zou kunnen zijn. Vooroordeel werd opgeruimd; in de bonte verscheidenheid van beschaving werd vergelijkend den weg gezocht en waar dit moeilijk ging, wees men op den wereldblik der Engelschen, volkenkundig geschoold door opvoeding en leven en dus bestemd voor een juist oordeel en voor het treffen van juiste maatregelen met betrekking tot wereldpolitiek en wereldeconomie, die duidelijker dan ooit hadden gewezen op het belang van vrije ver- | |
| |
keerswegen over de geheele aarde en het nut van tropische koloniën. Bovendien bleek bij hen, dat volkenkunde niet met zich bracht een weeke menschenmin of een philantropisch streven naar gelijkheid van rassen en volken, doch veeleer zelfbewustzijn, ontwikkeling van de persoonlijkheid, hoovaardij desnoods.
Dat met al deze overwegingen voor ooggin, de volkenkunde in de laatste jaren als wetenschap en als middel tot aanraking en invloedsuitbreiding op den voorgrond trad, zal niemand verwonderen.
Als internationaal beoefende wetenschap in de eerste plaats; en wij zien hierbij ons land een goede rol spelen. Toen immers in 1919 ter vervanging van de oude associatie van Akademies van Wetenschappen te Parijs de Union Académique Internationale was gesticht, sloot ook de Koninklijke Akademie van wetenschappen zich daarbij aan en op de uitnoodiging van hare afdeeling Letterkunde ook het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap en het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen. Door de toetreding van deze drie vereenigingen bleek de afdeeling Letterkunde de koloniale Volkenkunde internationaal te willen bevorderen en inderdaad geschiedde dit in 1920, toen het voorstel werd gedaan vanwege de Union te doen publiceeren gegevens over Indonesisch adatrecht in samenwerking tusschen de landen, in wier overzeesche gebieden Indonesiërs wonen, te weten: behalve Nederland, de Vereenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Japan en Portugal. Dat Nederland hieromtrent het voorstel deed en ook overigens de leiding nam, was vanzelfsprekend, in verband met de vlucht, die ten onzent de georganiseerde bestudeering van het Indonesische adatrecht onder leiding van professor van Vollenhoven heeft genomen; in verband verder met verreweg het grootste aantal Indonesiërs, dat in Nederlandsch-Indië woont; in verband ten slotte, hiermede, dat Nederland de werkkrachten kon aanbieden van de Commissie voor het adatrecht hier te lande en haar Commissie van bijstand te Batavia. Intusschen stelden zich voor medewerking ook beschikbaar Britsche, Fransche, Amerikaansche en Philippijnsche deskundigen, terwijl ook Japan zich voor de zaak
| |
| |
bleek te interesseeren. Reeds werden als resultaat van de bemoeiïngen van eene commissie uit de Union proeven aangeboden van een soort adatrechtwoordenboek in de Indonesische talen met vertaling: A provisional list of Indonesian words relating to the customary law of Indonesia, zoomede een verzameling Inlandsche teksten van adatoorkonden: A provisional collection of Indonesian documents relating to the customary law of Indonesia.
Ziehier nu eene voorbeeldige samenwerking op wetenschappelijk gebied, waarop zulk eene samenwerking eisch is om tot goede uitkomsten te geraken. De Union Académique Internationale vergaderde de laatste jaren te Brussel, de uitgaven over dit speciale onderwerp zullen in de Engelsche taal verschijnen en wat het beste is: alle landen, welke bij dit bijzondere onderzoek betrokken zijn, worden in de gelegenheid gesteld daaraan mede te doen en toonden dan ook neiging hunne medewerking te verleenen. Het bepaalde doel, dat men zich voor oogen stelde schijnt hier naar voren te komen tegen den achtergrond van het niet te gedoogen feit, dat deze wetenschappelijke Union nog de geleerden van sommige landen buitensloot.
Zulk een bepaald doel heeft ook het door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in handen genomen internationale wetenschappelijke werk in de landen om den Stillen Oceaan. De Panpacific Union, die de goede verstandhouding van de randstaten om de Pacific wil bevorderen, organiseerde de First Panpacific Scientifical Conference te Honolulu (Hawaï) in Augustus 1920. Het doel van deze conferentie was de vaststelling van de wetenschappelijke vraagstukken van het Pacifisch Oceaangebied en het aangeven van de methoden voor hunne oplossing. Deze conferentie behandelde zoowel geographische, geologische, botanische en zoölogische als ethnologische onderwerpen en telde onder de volkenkundige bezoekers mannen van naam uit Amerika, Australië, Japan en de Pacifische eilanden, doch de Nederlanders ontbraken. Referaten werden gehouden over de rasverhoudingen in de Stille Zuidzee; de overeenkomst tusschen Japanners en Polynesiërs; anthropologie van de Philippijnen, Formosa, Polynesië, Hawaiï, Australië; de religieuse beteekenis van het vederwerk der Polynesiërs; de oude tempels op Hawai;
| |
| |
prae-historische vondsten in Japan; de oude versterkingen in Nieuw Zeeland en Fidji. Rapporten werden ingediend over oude reizen van de Spanjaarden, erfelijkheid, eenheid in de anthropologische onderzoekingen enz.
Deze eerste conferentie zou gevolgd worden door andere, met tusschenpoozen van hoogstens drie jaar, daar wel zou zijn gebleken, dat het voor het welzijn der volken in en om de Pacific noodig was, dat samenwerking ontstond ‘of individual institutions and governemental agencies’, weshalve werd besloten, dat er voortaan onderling overleg zou worden gepleegd bij het instellen van wetenschappelijke onderzoekingen. Bovendien werd gewezen op het nut van ruil van leerkrachten in ‘the colleges and universities of the Pacific countries’, op het nut van het uitrusten van expedities na onderling overleg en wat speciaal de volkenkunde betreft werd aanbevolen: ‘That the most prompt and efficient steps be taken to record the data necessary to the understanding of man's development in the Pacific area’. Daarom zou het goed zijn wetenschappelijke centra voor de volkenkunde van de Pacific te stichten ‘with the result that these schools of anthropology shall combine all the essential features of a museum, a research staff, and a graduate school’, en bovendien werd aanbevolen: ‘the establishment of research fellowships in Polynesian anthropology, such endowments being provided that these fellowships will attract the best men available and provide for uninterrupted work during an adequate number of years’.
Zooals wij bij het eerste, door ons medegedeelde voorbeeld van internationale samenwerking op volkenkundig terrein konden aanwijzen als onderwerp van behandeling: het Indonesisch adatrecht, zoo heeft dit tweede voorbeeld wederom betrekking op een concreet geval: de bevolking van de Pacifische landen.
Zooals wij bij het eerste voorbeeld konden wijzen op de stoot, die Nederland gaf, zoo komt bij dit tweede voorbeeld telkens het denkbeeld naar voren, dat wij hier te doen hebben met een impuls uit Amerika. Immers speelde in de volkenkundige sectie een eerste rol Clark Wissler, Curator of Anthropology, American Museum of Natural History New-York City; immers is reeds een volkenkundige expeditie naar
| |
| |
de Pacific uitgezonden ‘on a scale not hither to attempted’ naar het plan van den heer Bayard Dominick, die ‘has provided funds for the initiation of this research under guidance of Yale University and the Bishop Museum. Immers heeft de conferentie de aandacht van de Regeering der Vereenigde Staten gevestigd ‘to the benefits likely to result from providing this expedition with a suitable vessel’.
Immers is sedert het Internationale circumpacifische onderzoek overgedragen aan de National Research Council te Washington, het belangrijkste adviseerende lichaam op wetenschappelijk gebied in Amerika.
En het was deze National Research Council, die bewerkstelligde, dat de Wis- en Natuurkundige afdeeling van de Koninklijke Akademie van wetenschappen hier te lande een Internationale Circumpacifische-Onderzoekcommissie instelde, welke I.C.O. nu ter eerstvolgende Internationaal Circumpacific Scientific Conference in het najaar van 1923 te Sydney, waaraan thans ook Nederlanders zullen deelnemen, een overzicht wil verstrekken van den stand van het wetenschappelijke onderzoek in Nederlandsch-Indië. Met dit doel zijn of worden een aantal brochures samengesteld, n.l. over de botanie, zoölogie, chemie, geographie, geologie, seismologie (klimatologie, metereologie), vulcanologie en de physische anthropologie te samen gevende ‘the history and present state of scientific research in the Dutch East Indies’. De Akademie, die terecht begreep, dat te Honolulu in 1920 onder anthropology verstaan werd, zooals dat onder alle Engelschen het geval is, en ook te Sydney in 1923 het geval zal zijn, zoowel de physische anthropologie als wat wij ethnologie noemen, d.i. de psychische anthropologie, voegde daaraan een negende brochure toe, behandelende den stand van de volkenkundige onderzoekingen en hare uitkomsten in Nederlandsch-Indië.
De Koninklijke Akademie van Wetenschappen, die evenals de National Research Council te Washington deel uitmaakt van de Conseil International des Recherches deed niet alleen haar door internationale hoffelijkheid en wetenschappelijken zin voorgeschreven plicht, zij deed ook een goed werk door te Sydney de Nederlandsche stem te doen hooren, die te Honolulu niet geklonken had en die toch gewagen kon van
| |
| |
behoorlijk wetenschappelijk werk in Nederlandsch-Indië, dat de vergelijking best doorstaan kan met hetgeen elders in de Pacific werd en wordt verricht. Zij zorgde er bovendien voor, dat het belangrijkste deel van de Pacific vertegenwoordigd was, waar zulk eene vertegenwoordiging niet mocht ontbreken.
Maar in het verband van dit opstel moge hier nu de vraag gesteld worden in welk licht wij dit Circumpacific-onderzoek hebben te zien. Vooral, omdat van Amerikaansche zijde zoo de nadruk wordt gelegd op ‘de goede verstandhouding van de randstaten om de Pacific’, ‘het welzijn van de volken in en om de Pacific’ en al dergelijke dingen meer.
Met andere woorden, is hier sprake van volkenkunde als zuivere wetenschap, van practische volkenkunde als koloniaal vak of wordt hier aan de volkenkunde een derde rol toebedeeld, die van na-oorlogsche verkenning, welke men politieke internationale volkenkunde zou kunnen noemen? Het is misschien niet aardig die vraag te stellen, maar zij moet toch gesteld worden, om deze en andere zaken zuiver te benaderen. En dan dient daarop hier te volgen iets, dat ieder weet, namelijk, dat de Stille Zuidzee al sedert tal van jaren uit een meteorologisch oogpunt veranderd is en dat in die wereldzône al sedert lang zware wolken zich samenpakken. Want ondanks het evenwicht in de Pacific, zooals dat is geconstateerd ter Washingtonsche conferentie, is en blijft daar als alles overheerschend vraagstuk niet het welzijn der Pacific-countries, maar de internationale wedstrijd om de handelshegemonie en de politieke machtsuitoefening in de landen rondom den Stillen Oceaan.
De vraag is nu maar, of te Honolulu de politieke oriënteering naast de wetenschappelijke bewust of onbewust een rol heeft gespeeld; of het beraamde wetenschappelijke centrum op Hawai een complement is van de Amerikaansche vlootbasis op dat eiland; of de geleerde verhandelingen te Sydney een bijdrage zullen vormen voor de opleiding van den Amerikaanschen opvoeder van Oost-Azië en of de neiging om die opvoederstaak te volbrengen op den duur zwaarder zal wegen dan de goede verstandhouding met Japan.
Nogmaals, de Nederlandsche aanwezigheid te Sydney wordt, hoe ook het antwoord op die vragen moge luiden, daar
| |
| |
niets meer of minder urgent, daar niets belangrijker of onbelangrijker om. Hoofdzaak is, dat wij daar aanwezig zijn en onze wetenschappelijke beslagenheid toonen ten aanzien van al de onderwerpen, welke aan de orde komen.
Maar wel zou bij een bevestigend antwoord blijken, dat de moderne neiging tot machtsvestiging of -versterking gepaard zou gaan met wetenschappelijke allures, welke dan voor een deel volkenkundige phrasen zouden vergezellen.
Hoe dit zij, dat men hier te doen heeft met machtige wetenschappelijke wereldorganisaties, is al wel gebleken, want de National Research Council, die in de Vereenigde Staten ook de wetenschappelijke Pacifische affaires beheerscht is, het bleek reeds, een onderdeel van de Conseil international des Recherches, die ook verschillende andere nationale ‘Councils’, Akademies van wetenschappen, e.d. omvat.
En deze Conseil International des Recherches, gaat voort zich verder te organiseeren, gesteund uit Parijs, Londen en Washington, vooral op natuurwetenschappelijk gebied, en zal omvatten een aantal internationale ‘Unions’, die elk een afzonderlijke wetenschap vertegenwoordigen, waartoe dan kunnen toetreden ‘nationale raden’ voor die wetenschap. Zoo hebben of krijgen wij in Nederland een chemischen raad, een geographischen raad en wellicht nog andere nationale raden. Nu kan men zich over het tot stand komen van zulk een machtige organisatie verheugen en verblijd zijn over de internationale samenwerking op wetenschappelijk gebied, die er het gevolg van kan zijn. Men mag hopen op schoone vruchten voor de wetenschap en op goede resultaten voor de menschheid van zulk eene samenwerking. Dat alles laat niet weg, dat er op den naam van dezen Conseil International een leelijke vlek rust, n.l. die van den leugen.
Want deze Conseil is niet internationaal, wijl zij alleen omvat de vertegenwoordigers van de Entente-landen en van de neutralen en wijl zij die van de Centrale of niet tot den Volkenbond toegetreden landen buitensluit. Men mag nu over de Centrale landen denken zoo men wil; men mag het persoonlijk optreden van hunne wetenschappelijke mannen in internationale aangelegenheden vóór en tijdens den oorlog beoordeelen naar eigen maatstaf; men mag desnoods zwijgen bij de verschrikkelijke kreet, die de eeuwige haat aan de vijanden
| |
| |
uitgilt. Eén ding mag men niet: de wetenschap, die de waarheid wil, onder valsche vlag doen varen! Nog eens: deze Conseil is niet internationaal, tot schande en schade van de wetenschap, die met politieke afscheidingen niet van doen heeft en staat boven alle menschenhaat en menschenellendigheid.
Ook tot haar schade. Want niemand zal tegenspreken, dat in de Centrale landen voortreffelijk wetenschappelijk werk is en wordt verricht en dat de internationale wetenschap van de voorlichting hunner geleerden ruimschoots heeft geprofiteerd en bij voortduring profiteeren zal. Zoolang zij er niet bij zijn, zullen deze ‘Unions’ hen missen, al zal men hunne namen niet noemen om de der wetenschap vijandige geesten niet op te roepen.
Eén voorbeeld. Het wordt met Pinksteren twee jaar, dat te Parijs werd gehouden eene vergadering van het Institut Colonial International, sedert den oorlog ontdaan van zijne Duitsche leden. Toen kwam ook weder ter sprake het mestiezenvraagstuk, dat sedert een aantal jaren aan de orde was geweest. En het werd nu van alle kanten bezien: sociaal, koloniaal, moreel, juridisch, ethnologisch, physiologisch. Werd hier niet voorlichting als wenschelijk gevoeld uit het land van Waitz en Ratzel en van de Rassen- und Gesellschaftsbiologie, waar Fischer's Rehoboter Bastards werd geschreven?
Waarom een en ander, nu er sprake is van een ‘Conseil International des Recherches’ en zijne natuurwetenschappelijke ‘Councils’ en ‘Unions’ en ‘Raden’, hier uiteengezet? Het raakt immers niet de volkenkunde als psychische ethnologie? Zeker doet het dat, want ook ten onzent weerspiegelt zich de geheele opzet van den Conseil in hetgeen wij op volkenkundig gebied hier zien gebeuren.
Want zooals de Conseil in het groot doet, zoo doet sedert 1920 ook het Institut International d'Anthropologie op het ruim getrokken gebied der volkenkunde. Het noemt zich internationaal, het is in wezen Fransch-Belgisch; het heeft in verschillende landen nationale bureaux, het weert de deelneming van personen uit de Centrale landen; het werft naarstig leden in de neutrale rijken; het geeft de Revue Anthropologique uit met een overheerschend Fransch-Belgisch karakter. En zoo is ook in aansluiting daarbij in ons land in 1922 een Nederlandsch Nationaal Bureau voor Anthropologie tot stand
| |
| |
gekomen met sectiën voor physische anthropologie en anthropogeografie, ethnografie en ethnologie, folklore, erfelijkheidsleer en eugenetiek, sociologie en criminologie, praehistorie en archaeologie. Telkens stuit men dus op het zwakke punt: de feitelijke uitsluiting van de wetenschappelijke mannen der Centrale landen, die tot schade van de wetenschap en tot schande van haar internationaal karakter worden geweerd. Zoolang dat zoo is, mag men deze vereenigingen noch wetenschappelijk, noch internationaal noemen en gaan zij eerder gelijken op politieke ententes, die de pénétration scientifique beoogen gedurende den tijd, dat de Centrale landen in de neerlaag zijn.
Vrage, waarom wij Nederlanders telkens worden uitgenoodigd aan deze quasi internationale samenwerking mede te doen? Om der wetenschap wil? Zeker niet, want stond de wetenschap in top, de Centrale landen waren niet buitengesloten. Om den stand onzer valuta? Zeker, wij rekenen met het oog op onze vijftig millioen koloniale medeburgers ten volle mede, maar Polen, Portugal, Monaco, Tsecho-Slowakije, Argentinië, Mexico vraagt men ook! Opdat de Conseil er zoo voltallig mogelijk uitzie en alle landen, die te Parijs fatsoenlijk geacht worden, hun contingent leveren voor de periodieke samenkomsten? Waarschijnlijk wordt de grootst mogelijke volledigheid bedoeld en nagestreefd om de wetenschap en wat daaraan vast zit zooveel mogelijk te bevorderen. Maar waarom, in 's hemels naam, doen wij Nederlanders dan, zij het aarzelend, overvloedig mede aan deze oprichting van Conseils, Unions, Instituts? Is dat geen zwakheid tegenover de misbruikte wetenschap; is dat geen schipperen met de waarheid, is dat geen transigeeren met ons beleedigd rechtsgevoel?
Hoor de Wis- en Natuurkundige afdeeling van de Koninklijke Akademie: (Zij) ‘deed dit na rijp beraad in de overtuiging, dat het eerder gelukken zou alle landen weer bijeen te brengen, dan wanneer zij zich afzijdig hield’...
‘Men meende echter, dat men in deze moeilijke kwestie niets bruskeeren moet, maar dat men vooral veel geduld moet hebben; een dwingen in welken zin ook zou tenslotte de zaak van de toenadering der volken meer kwaad dan goed doen’.
Of hoor het bestuur van het nationaal bureau voor anthro- | |
| |
pologie: ‘juist door deel uit te maken van de organisatie kunnen wij bij voortduring onze stem laten hooren en bij alle voorkomende gelegenheden, zoo mogelijk in vereeniging met de andere z.g. neutrale landen, aandringen op het wegnemen van dezen hinderpaal’.
Dus: wij willen den leugen achterhalen; wij willen om der wetenschap wil de smet van haar vaandel helpen afwisschen; wij willen tot heil van de menschheid deze zich internationaal noemende organisaties wezenlijk in het internationale spoor brengen; wij willen stut en steun zijn voor de rechten der ‘Centrale’ wetenschap.
En wie zoo iets wil, moet niet van verre staan, maar stem hebben in het kapittel! Wie als bemiddelaar wil optreden tusschen de vijandige kampbewoners moet niet roepen uit de verte, maar toegang hebben tot voorpost en hoofdkwartier. Dat alles is juist; om zulk een mooie rol te spelen, dient men diplomatiek door een gaarne gezien plenipotentiaris vertegenwoordigd te wezen.
Edoch, wat het allerzwaarste belang in de weegschaal schijnt te leggen, is niet dat wij medehelpen om deze ellendige scheur in het wetenschappelijk vaandel te hechten - hoe fraai zulk een rol ons ook staan zal. Maar het is: ons wetenschappelijk eigenbelang en daardoor ook het algemeen wetenschappelijk belang! Wij mogen bij deze organisaties niet ontbreken, omdat de Nederlandsche wetenschap niet bezijden den grooten weg mag staan! Het is eigenlijk in hoofdzaak een negatieve overweging: wij mogen er niet niet-bijzijn; het mag niet, dat wij, die behoorlijke papieren hebben er niet bij te pas komen; het is wetenschappelijk niet toelaatbaar, dat de Nederlandsche wetenschap niet tot zulk eene organisatie zou toetreden.
En daarom, ondanks weerzin en verdrietigheid, met goeden moed medegedaan aan den arbeid, die eens wel weder in waarheid internationaal en daardoor wezenlijk wetenschappelijk zijn zal. En daarom: de Nederlandsche stem gehoord in Conseil en Union, Assemblée en Conference, in Compte rendu en Review.
Tegenover al deze redeneeringen en overwegingen en twijfelingen en besluiten staan drie, eenvoudig te begrijpen en te aanvaarden feiten.
| |
| |
Vooreerst, na al deze drukte een kalme Engelsche stem, welke vraagt om Nederlandsche medewerking voor de Indian Society, die waardeering wekt voor de Hindoe-kultuur en de Hindoekunst van Britsch-Indië, Tibet, Siam, Indo-China, China, Japan, Nederlandsch-Indië. En vervolgens in ons eigen land de in September j.l. te Tilburg gehouden derde Session de la Semaine d'Ethnologie religieuse, toen verscheiden beroemde ethnologen uit allerlei landen bijeenkwamen ter bespreking van ethnologische, sociologische, praehistorische, psychologische en linguistische vraagstukken. Hier waren broederlijk bijeen geleerden uit Duitschland, Spanje, België, Frankrijk, Oostenrijk, Joegoslavië, Italië, Tsjecho-Slowakije, Nederland; en zoowel het rijke programma als de namen der sprekers en hun internationaliteit geven van deze conferentie den besten indruk.
Het derde feit betreft wederom ons land en is te zien in de oprichting te Leiden van het Oostersch Genootschap, dat in 1921 zijn eerste en in 1922 zijn tweede congres hield, waaraan ook buitenlandsche geleerden deelnamen (uit België, Engeland en Duitschland), alsmede vertegenwoordigers der Deensche en Noorsche zustervereenigingen van het genootschap - met wier samenwerking sedert verschenen de Acta Orientalia, die door een gemengde Nederlandsch, Deensch, Noorsche redactie worden verzorgd.
Deze drie gevallen leveren weder rustpunten bij het drukke streven om de moderne samenwerking op volkenkundig gebied te doen uitgaan van bepaalde centra, waarbij politiek met wetenschap wordt vermengd. Zij komen uit de kringen, waar men niet noodig heeft luidruchtig te doen, doch waar de adelbrieven op wetenschappelijk volkenkundig gebied voor zich zelf spreken, te weten, uit het land van de Archaeological Survey, uit het Missiehuis, en uit het Mekka der Orientalisten.
In die kringen brandt voortdurend het rustige vuur, dat de wetenschappelijke pelgrims uit alle landen zonder onderscheid tot zich trekt en dat nog schijnen zal, wanneer alle geforceerd ingestelde Conseils en Unions zullen zijn verloopen en uiteengegaan.
J.C. van Eerde.
|
|