De Gids. Jaargang 87(1923)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Het bezoek. Ik moet vertellen van den gast, Die, zwerver langs verweerde wegen, Door schemering van storm en regen Mij dezen avond heeft verrast. Ik had mijn liefste gast verwacht Want op mijn tafel gloeiden rozen, Met langbezonnen zorg gekozen En vóór de open plaats gebracht Zoo talmde ik bij mijn disch alleen Eer mij haar dank'bre oogen lachten - Toen hoorde ik van den niet-verwachte Den voetstap op het klinkersteen. Zijn zeek're hand sloeg d'ijzeren klink; De deur schrok op in de scharnieren En in mijn huis door alle kieren Zoog vochtigkille huivering. Ik stond, mijn lichten tred gestaakt. Mijn hand betastte enk'le dingen En hielp een vage vrees bedwingen Voor onheil, half-vermoed, dat naakt. [pagina 43] [p. 43] Zijn stap kwam door de gang, en luid Zijn ruige stem vroeg kort en zeker - Mijn hand stortte in den leegen beker Een dronk voor de begroeting uit. De deur joeg open: zijn gelaat In 't licht van mijn ontruste lampen Was strak en bleek. Vol klamme dampen Van ruwe reis was zijn gewaad. Zijn stem bedwong mijn reeden groet: ‘Waar langgewende vreugden schromen Aan 't heur bereide feest te komen, En toch mijn komst niet wordt vermoed, Daar schijnt mijn plicht een wreede daad, Te lang geheven waan te scheuren Voor wie, achter zijn wank'le deuren Leeft in zijn slecht bewaakt verraad’. Toen zonk hij aan mijn haard en zweeg. 'k Stond met den barren zin der woorden Boven het liefste wat mij 'hoorde, Tot scherven vallend, hoog en leeg. Toch streed ik voor mijn veeg geluk Met fel gevloek en schamp're kreten, Gebeden dan, en trots-vergeten Gemompel, woord'loos en bedrukt. Ik zag de dingen om mij heen Of die mij uit hun midden banden Verworpen in de droeve schande Van ruwe woorden en geween. [pagina 44] [p. 44] Boven het blank gerei, vervoerd, Rechtten mijn rozen in heur vazen Als kinderen in bang verbazen Door huiselijken twist ontroerd. Mijn lampen suisden hoog, verward; De wind liep hoorbaar om de ruiten, Zooals een menigte die buiten Te zaam schoolt voor een huis van smart. De loome vlammen in mijn haard Zich rekten in de holle vlagen Als wie wil vluchten, maar in 't jagen Zich voelt gegrepen en bezwaard. De scheem'ren vrede van den wand, 't Vertrouwd geheim der kamerhoeken - 't Lag bloot gebroken onder 't zoeken En grijpen van der vlammen hand. - Zoo slopen d'uren als een stoet Van wie uit zware nêerlaag restten - Ik zag en dacht, en wist ten leste Toen ik mijn hoofd boog tot zijn groet: Nooit had ik 't eind van eenig feest Met minder moeden lach genoten Dan die mijn lippen neep gesloten Toen zwijgend hij ten afscheid rees... De haardasch plofte een dof geluid; Mijn lampen slonken neer en walmden; De wind was stil - een morgen talmde Aan 't kille glas ... een roos viel uit ... Chr.A.J. van der Linden. Vorige Volgende