streng wetenschappelijke verhandelingen van den man, aan wien Lehmann zijn werk opdraagt: Karl Vossler.
Doch dit zij geenszins als een afkeuring bedoeld; wie zich genoegzaam voor de Middeleeuwen interesseert om waard te zijn ze te bestudeeren, zal in dit boek een gids vinden op een buitengewoon moeilijk te bewandelen terrein. Want ook dit moet vooropgesteld worden: er is bijna geen onderwerp, dat zooveel speciale kennis eischt van litteratuur, liturgie, kerkgeschiedenis als dit. Het zou bijna niet mogelijk zijn, het losjes te behandelen, zonder in te gaan op de philologischkritische vragen, die het onderwerp stelt. En er zouden niet velen te vinden zijn, in staat het te behandelen als de leider der Münchensche school van middeleeuwsch-latijnsche philologie.
De parodie in de Middeleeuwen is voor negen tiende van kerkelijken aard. Deze parasiet tiert slechts op heiligen voedingsbodem. De middeleeuwsche parodieën zijn voor het overgroote deel profaneerend, ja blasphemisch in den hoogsten graad. In dit verband mag er wel even op gewezen worden, dat de niet-katholieke schrijver bij dezen arbeid de medewerking heeft genoten van verscheiden katholieke geestelijken, blijkbaar met hem overtuigd: ‘Wer sich an der Profanierung der Bibel stösst, kann das Mittelalter nicht verstehen’ (p. 124). Wie liever niet hoort, hoe de geestelijkheid zelf in de Middeleeuwen werd gesmaad, doet beter, het boekje niet te lezen.
Het heiligste wordt niet ontzien. Daar zijn parodieën van het evangelie, zooals het geldevangelie, dat de hebzucht der curie geeselt, van de mis, zooals de ‘Sauf- und Spielmessen’, van de lijdensgeschiedenis, zooals de weinig bekende satire over den Guldensporenslag: Passio Francorum secundum Flemingos, welke toevallig door den Engelschen kroniekschrijver Adam van Usk is overgeleverd, van het Ecce homo, van orde-regelen, van preeken, van litanieën en gebeden, van grafschriften, van pauselijke bullen en decreten. Al deze producten zijn in het latijn geschreven en doorspekt, dikwijls op de kunstigste en geestigste wijze, met bijbelwoorden en wendingen uit de liturgie. Dat wil zeggen, dat zij door geestelijken gemaakt zijn. Wie hiervan schrikt, kan zich aanstonds herinneren, dat het veelal geestelijken waren, die men als de