De Gids. Jaargang 87
(1923)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 438]
| |
Het Frans in Noord-Amerika en het Nederlands in Zuid-Afrika.De lotgevallen van het Frans in Amerika, vooral in Canada, lokken uit tot vergelijking met die van onze taal in Afrika, omdat, onder omstandigheden die in menig opzicht gelijk waren, de evolutie der oorspronkelike taal in de twee gevallen belangrijke punten van verschil vertoont. Ik zal beginnen met enkele opmerkingen over de geschiedenis van Canada; die van Zuid-Afrika mag ik genoegzaam bekend achten.Ga naar voetnoot1) In 't begin van de zestiende eeuw heeft de Franse zeevaarder Cartier Terre Neuve ontdekt en in 't midden van die eeuw zijn, o.a. op initiatief van de Coligny, pogingen gedaan om in Canada volksplantingen te stichten, maar zij slaagden niet. Uit de eerste jaren van de zeventiende eeuw dateren blijvende kolonies, zowel in het eigenlike Canada (Québec werd in 1608 gesticht door Champlain), als in Acadië, dat wil zeggen op 't schiereiland dat nu Nieuw-Schotland heet; daar ontstond in 1605 de stad Port-Royal. Het aantal kolonisten bleef geruime tijd zeer klein; wel | |
[pagina 439]
| |
kwamen telkens emigranten uit het vaderland, meest in betrekkelik grote groepen, maar zij waren toch niet talrijk genoeg om 't bevolkingscijfer snel te doen stijgen. Dat laatste gebeurde eerst in de tweede helft der zeventiende eeuw, en 't geschiedde vooral door de buitengewone vruchtbaarheid der huweliken. In 1666 bestond de Franse bevolking van Canada uit 3418, in 1679 uit 8500 zielen. Die aanwas ging door, zodat in 1721 Canada 25000 en in 1744 bewoners ten getale van 50,000 telde.Ga naar voetnoot1) Nadat het land door Engeland was veroverd en vele Fransen het hadden verlaten (1763) bleven er aan de oevers van de Sint Laurens nog ongeveer 63000 over. Alle immigratie uit Frankrijk hield toen op, maar de vruchtbaarheid der huweliken bleef, en tans vormen de ‘habitants’, gelijk de Franse inwoners heten, bijna twee vijfden der gehele bevolking van het reusachtige ‘Dominion of Canada’; rekent men de ‘habitants’ mee die zich in het Noorden der Verenigde Staten hebben gevestigd, dan nadert hun getal de vier millioen.Ga naar voetnoot2) De Franse regering heeft zich in de zeventiende en achttiende eeuw weinig bekommerd om Canada en vrijwel alles overgelaten aan de handelskompagnieën, die vooral 't verkrijgen van pelterijen op 't oog hadden, en aan 't partikulier initiatief van landbouwers, die in de nieuwe wereld een beter bestaan hoopten te vinden. Het goevernement waakte vooral voor het instandhouden van 't feodaal systeem, dat van den aanvang der kolonie er gold (en tot in 1854 in wezen bleef), en voor de overheersende macht der geestelikheid; hugenoten, voor wie reeds de Coligny een nieuw vaderland in Amerika had gedroomd, werden geweerd. Toen in 1763, na talrijke oorlogen met Engeland, Canada verloren ging, besefte men in Frankrijk de grootte van dat verlies niet; de meeste landgenoten van Voltaire waren 't met hem eens dat het dwaas was oorlog te voeren ter wille van wat morgens sneeuwland, ‘quelques arpents de neige’, zoals hij zeide.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 440]
| |
Nog zeer veel losser was de band die Acadië verbond met het oude vaderland. Hier was de immigratie ook in de loop van de zeventiende eeuw uiterst gering. De bevolking bereikte eerst in 1671, dus na bijna 70 jaren, 't getal 400; in 1689 was het 1000 (tegen 12000 op dat tijdstip in Canada); pas in de achttiende eeuw steeg het getal belangrijk: in 1713 vond men in Acadië 2000, in 1739 8000 inwoners. Hier deed zo goed als uitsluitend de talrijkheid der gezinnen het cijfer toenemen, de toevoer van buiten was onbetekenend. Onder de Acadiërs waren, en zijn, families met minder dan tien kinderen een uitzondering, de meeste tellen er meer en vele hebben er achttien, ja twintig.Ga naar voetnoot1) Die vruchtbaarheid maakte de Engelsen, in 1713 bij de vrede van Utrecht voor goed meester geworden van het land, ongerust. In 1749 zonden zij er 2500 kolonisten heen en veel garnizoen, maar 't baatte niet: Acadië bleef Frans. Toen ging men over tot de wrede maatregel die Longfellow in een van zijn schoonste gedichten, Evangeline, voor altijd gebrandmerkt heeft. In 1755 verweet men de Acadiërs dat zij in geheime verstandhouding stonden met Frankrijk en steun verleenden tegen Engeland; nooit is die beschuldiging gestaafd, doch niettemin werd bijna de gehele Franse bevolking uit het land verdreven. Vele families vestigden zich in Nieuw-Brunswijk, op de eilanden in de golf van de Sint Laurens en in 't Noorden van Canada, aan de ‘Baie des Chaleurs’; sommige zijn later naar hun vroegere woonplaats teruggekeerd. Men treft nu Acadiërs aan in Nieuw-Schotland en op de zo even genoemde plaatsen. Ondanks hun langere scheiding van Frankrijk, de nog veel zwakkere verbinding met het moederland, 't bij hen veelvuldiger voorkomen van huweliken met Indiaanse vrouwen in de zeventiende eeuwGa naar voetnoot2), hebben zij even streng als de Canadezen, ja misschien nog strenger, de oude tradities bewaard in hun taal, hun zeden, hun liederen en vooral in hun godsdienst. De Franse Canadezen spreken van ‘nos frères les Acadiens’ en drukken daarmee uit dat zij bij gelijkheid van taal, over- | |
[pagina 441]
| |
leveringen en geloof toch een zeker verschil gevoelen, voortspruitend uit ongelijkheid van geschiedenis in de laatste eeuw; de Acadiërs leveren een kleiner contingent aan de bevolking der steden en nemen minder deel aan het staatsleven dan de Franse bewoners van Québec en Montréal. Deze korte herinneringen aan de geschiedenis van Canada en Acadië tonen reeds dadelik grote gelijkenis met de geschiedenis der Afrikaners. In beide gevallen een kleine volksplanting, door handelsgezelschappen gesticht, maar meer en meer tot een landbouwstaat geworden; zij ontvangt weinig steun uit het moederland (Acadië zelfs in 't geheel geen steun), maar weet zich te handhaven door eigen kracht tot zij eindelik het onderspit delft in haar strijd tegen Engeland. Toch blijft zij trouw aan haar verleden. En hoe opmerkelik is de overeenkomst in zeden. In Amerika en in Afrika dezelfde gehechtheid aan de godsdienst der vaderen, hier zich openbarend in trouw aan 't Calvinisme, ginds aan de Katholieke Kerk; dezelfde patriarchale levenswijze van een fiere, zich sterk vermenigvuldigende boerenbevolking, die baas wil blijven op eigen gebied. In Afrika moge veeteelt 't hoofdbedrijf wezen, in Canada landbouw, de aard van de zelfstandige boer, die tevens jager isGa naar voetnoot1), blijft dezelfde; de avontuurlike Afrikaners die reeds in de achttiende eeuw diep in het geheimzinnige binnenland drongen, vinden hun evenbeeld in de ‘coureurs des bois’ of ‘bois-brulés’ die altijd verder, tot in 't uiterste Westen van 't werelddeel trokken, en de voortrekkers van de negentiende eeuw beantwoorden aan de telkens zich dieper in de wildernis vestigende landbouwers van Canada, die ons getekend worden in de zo spoedig wereldberoemd geworden roman van Louis Hémon, Maria Chapdelaine, dat meesterstuk van eenvoud en fijn gevoel. Een Nederlander die dat boek leest wordt, ondanks alle verschil van klimaat en godsdienstvorm, onophoudelik herinnerd aan Zuid-Afrika. Over de taal zal ik straks uitvoeriger spreken; nu reeds wil ik één punt van overeenstemming met het Arikaans noemen, dat tevens, gelijk Schuchardt heeft opgemerkt, aan alle kolo- | |
[pagina 442]
| |
nistentalen eigen is: ik bedoel de talrijkheid van termen die aan de zeevaart zijn ontleend. Voor terugkeren vindt men in 't Canadees revirer; voor ze maken zich gereed, ils se grèyent; te paard stijgen en in een rijtuig stappen heet embarquer; men zegt amarrer les pieds voor attacher les pieds en largue-moi voor lâche-moiGa naar voetnoot1). Men vergelijke hiermee Afrikaanse woorden als kombuis, kombers, kooi (bed), puts, rif, de voorkeur voor de meervoudsuitgang sGa naar voetnoot2) enz. Ongetwijfeld bestaan er ook punten van verschil. In de tijd waarin het Afrikaans zich gevormd heeft, was Kaapstad een verversingsstation op de weg naar Indië, met een bonte, vrij vlottende bevolking; zeer talrijk waren de slaven die er in dienst van de Compagnie leefden of als arbeiders op de boerenplaatsen. Aanzienlik was ook de bijdrage door Duitsers geleverd tot het ontstaan van een nieuw volk, hoewel deze immigratie eerst haar volle betekenis kreeg na verloop van meer dan een eeuw.Ga naar voetnoot3) Ook Fransen hebben zich, ruim dertig jaar na de stichting van de volksplanting, in Kaapland gevestigd, maar zij zijn spoedig opgegaan in de Nederlandse bevolking en men is het er tans wel over eens dat hun invloed op de taal van heel weinig betekenis geacht moet worden. In Canada kwamen toen geen vreemden. Hoe weerspiegelt zich nu dit alles, overeenkomst en verschil, in de taal van Canada en van Zuid-Afrika? De afwijkingen van het Nederlands die het Afrikaans vertoont, mag ik bekend onderstellen. Over het Frans van Canada veroorloof ik mij enige biezonderheden mede te delen. De roman van Hémon, Maria Chapdelaine, toont op de vele bladzijden waarin Canadezen sprekend worden ingevoerd, weinig verschil tussen hun Frans en de gemeenlandse taal van het tegenwoordige Frankrijk. Wat ons treft zijn voornamelik bepaalde uitdrukkingen of eigenaardige woorden; ik zal de meest in 't oog loopende noemen: être en promenade, uit logeren zijn (vergel. de Afrikaanse betekenis van | |
[pagina 443]
| |
kuieren); j'aime ça sans raison, ik houd daar buitengewoon veel van; avoir un beau règne, een aangenaam leven leiden; marier, huwen (niet uithuweliken, dus = épouser); un adon, een meevaller; haïssable, ondeugend (van een kind); un homme dépareillé, een biezonder man, iemand zonder weerga; il mouille, het regent enz. Een enkele maal komt verschil in klank te voorschijn, b.v. in de l'eau frette (koud water) of wijziging van suffix: mouver voor mouvoir; eens wordt gewaagd van la lenteur de diction canadienne. Laat ik nog vermelden dat kinderen hun ouders niet met mon père en ma mère aanspreken, maar son père en sa mère zeggen, een gebruik dat ik zou willen verklaren als een uitvloeisel van eerbied of bescheidenheid: 't vermelden van de ikheid, in welke vorm ook, heeft iets vrijmoedigs en kan aanmatigend geacht worden. Dit alles te zamen is zeker al heel weinig: het zijn bijna uitsluitend verschuivingen van betekenis zoals die binnen de omvang van elke taal dialekties voorkomen. In 't Frans zegt men van een los boekdeel, een ongepaarde handschoen of laars dat hij dépareillé is; de afstand is niet groot tot 't bepaalde overdrachtelik gebruik in 't Canadees. Men zou echter verkeerd uitkomen als men uit de voorbeelden die ik aan de roman ontleende een gevolgtrekking wilde maken van verre strekking. Zo luttel wijkt het Canadese Frans niet van het Europese af. Hémon, die geruime tijd in een gezin van kolonisten ten Noorden van het Sint-Jansmeer, aan de Peribonka, heeft doorgebracht, wilde niet meer meedelen van de eigenaardige spreekwijze der bewoners dan nodig was om aan zijn schildering de atmosfeer te geven die haar moest kenmerken. Zijn maathouden, zijn vermijden van al wat te bont en daardoor onduidelik of, naar Franse opvatting, barbaars zou worden, heeft René Bazin geprezen als de uiting van een artistieke geest.Ga naar voetnoot1) En dan moet men er vooral rekening mee houden dat de gewone schrijfwijze van 't Frans, door Hémon natuurlik gevolgd, alle fonetiese verschillen, en die zijn vrij belangrijk, verbergt. Een spraakkunst van het in Canada gesproken Frans ken ik niet, maar er bestaat een voortreffelike monografie over de | |
[pagina 444]
| |
taal van de Acadiërs die te Carleton aan de Baie des Chaleurs wonen. Dit boek geeft juist wat ik nodig heb. Terwijl in de grote steden van Canada, als Montréal en Québec, ongetwijfeld het Hoger Onderwijs en het streven naar purisme belangrijke invloed op de taal moet hebben, is bij de Acadiërs, die veel langer en veel scherper van Frankrijk afgescheiden waren, het idioom geheel aan zijn eigen ontwikkeling overgelaten. Zeer sterk kan het intussen niet afwijken van de spreekwijze der landbouwende bevolking van Canada, want alle schrijvers zijn het er over eens dat in 't gehele uitgestrekte gebied dat door Fransen bewoond wordt, de taal opmerkelik weinig verschillen vertoont. Het boek dat ik bedoel is geschreven door James GeddesGa naar voetnoot1), professor in de Romaanse talen te Boston. De titel, reeds hierboven (blz. 440 noot) vermeld, luidt volledig: Study of an Acadian-French Dialect, spoken on the North shore of the Baie-des-Chaleurs. De gegevens werden verzameld van 1890-1894; 't handschrift werd in 1904 bijgewerkt en zag in 1908 't licht als een kloeke kwartijn van 317 bladzijden. 't Is niet mogelik, en voor mijn doel ook niet nodig, om een overzicht, laat staan een uittreksel, te geven van dit lijvige werk. Voldoende zal het wezen, om uit klankleer en vormleer een paar kenmerkende eigenaardigheden aan te halen. De a in woorden als pas, bras, gras enz. enz. heeft de doffe klank die men verkrijgt door pas uit te spreken met ronding en vooruitsteking van de lippen; de e in frère, mère, père klinkt als onze e in meer, peerGa naar voetnoot2). De schrijfwijze oi geeft in 't Acadies een bilabiale w plus een open e weer, en kan dus ongeveer in 't Hollands omschreven worden als w + è: haver is awèn, hebben awèr, drinken bwèr, ster étwèl enz. In 't Canadees beantwoordt die kombinatie altijd aan 't Franse oi; daar zegt men dus, juist als Lodewijk XIV: ‘l'état c'est mwè’, maar in 't Acadies is oi in een eindlettergreep wa. | |
[pagina 445]
| |
Op 't einde van een woord vallen l en r, indien ze op een medeklinker volgen, weg; dus: tab, fab voor table, fable, pwèv, capab voor poivre, capable enz. In vele zelfstandige naamwoorden en mannelike bijvoegelike naamwoorden wordt aan 't einde van het woord een t gehoord, die in 't Frans alleen geschreven wordt: fwèt (zweep), lèt (melk), drwèt (recht), frwèt (koud) enz. enz. Bij de adjectiva is die t te verklaren door de analogie van de vrouwelike vormen, bij de substantiva als dialektisme. In een aantal woorden is de Franse j en ook de Fr. ch, soms ook de h, vervangen door een klank die vergeleken wordt met de Spaanse j in jefe en dus gelijkt op de Nederl. ch in chaos, lichaam; voorbeelden zijn arancher, décheuner, chardin, mancher enz. Deze laatste biezonderheid is de enige die Geddes niet heeft teruggevonden in Franse dialekten; ook Meyer-Lübke getuigt in zijn aankondiging van Geddes' boekGa naar voetnoot1) dat de klanken niets onfrans hebben. In de vormleer is al heel weinig veranderd. Enkele woorden tonen wijziging van geslacht: été en hiver zijn b.v. vrouwelik geworden. Bij sommige substantieven, die veel in 't meervoud voorkomen, heeft de Pluralisvorm die van de Singularis verdrongen en omgekeerd; men zegt: ‘mes chvals sont grands’, en ‘mon chveau est rétif’, ‘les journals’ enz. (cf. in 't Afrikaans hoender en eier voor kip en ei). 't Voornaamwoord nous wordt vervangen door on: on est maître chez soi, we zijn baas in ons eigen huis. Dit is zeer algemeen ook in 't hedendaagse Frans (on n'est pas des barbares enz.); ja, een Franse vriend vertelde mij dat zonder de invloed van de school dit gebruik, naar zijn overtuiging, reeds lang algemeen geworden zou zijn; hij had zijn kinderen moeten waarschuwen om niet altijd dit on te zeggen in plaats van nous. Het werkwoord heeft tijden en wijzen juist als in het Frans. Een Passé défini ontbreekt en heeft plaats gemaakt voor een omschrijving, b.v. j'ai eu donnéGa naar voetnoot2); ook de met het Passé | |
[pagina 446]
| |
défini samenhangende Subjonctif de l'Imparfait komt niet voor. Men weet dat hetzelfde geldt van de taal die in Frankrijk, behalve in 't Zuiden, gesproken wordt. Wanneer we dan ook lezen dat in 't Canadees wèl een Passé défini wordt aangetroffen, is 't mogelik aan invloed van de school te denkenGa naar voetnoot1). Een eigenaardigheid die 't Acadies ook aan 't Frans ontleend heeft, is 't vraagwoord ti, b.v. Je suis-ti à temps? De t in vormen als chante-t-il (ontstaan naar analogie van boit-il, doit-il enz.), verenigd met il (dat, gelijk ook ils, in gemeenzaam Frans i is geworden), is de aanleiding geweest tot dit nieuwe woordGa naar voetnoot2). Wat ik hier genoemd heb, is zeker voldoende om 't Acadies tot een dialekt te maken dat ons vreemd in de oren zal klinken en, als 't foneties wordt weergegeven, ziet het er inderdaad vrij zonderling uit. Dat doet trouwens in dezelfde gedaante elke taal. Maar we vinden in het geheel niet bij Acadiërs of Canadezen de sterke afwijkingen van het Afrikaans ten opzichte van het Nederlands: geen ander lidwoord, en, wat verreweg het belangrijkste is, een werkwoord dat geheel met het Franse overeenkomt. Men weet dat in 't Afrikaans van eigenlike vervoeging geen sprake is, dat de sterke werkwoorden (op enkele overblijfsels na) verdwenen zijn, dat Imperfectum en Plusquamperfectum niet meer in de mond van het volk leven, dat de meeste werkwoorden zijn afgeknot. Ik heb indertijd het hyperanalytiese karakter van 't Afrikaans, dat vooral in 't werkwoord zo duidelik aan den dag treedt, verklaard door de invloed van een vreemde taal waarmee de Nederlandse kolonisten in plotselinge en intieme aanraking kwamen, in casu met het Maleis-Portugees. Tegen die hypothese zijn in hoofdzaak drie bezwaren aangevoerd: men heeft 't bestaan, later 't veel verbreid gebruik van dat gebroken Portugees aan de Kaap ontkend; men heeft gezegd dat niet alleen 't Maleis-Portugees, maar ook andere talen, en deze alleen langs indirekte weg, de verandering in 't leven | |
[pagina 447]
| |
hebben geroepen; men heeft 't hyperanalytiese en de zeer sterke afslijting der vormen willen verklaren door aan botsing van verschillende Nederlandse dialekten te denken met vereenvoudiging tot resultaat. Het eerste bezwaar wordt na hetgeen ik later uit boeken als dat van Mentzel heb aangehaaldGa naar voetnoot1), en vooral na hetgeen in Zuid-Afrika de heer von Wielligh heeft medegedeeld, weinig meer gehoord. Van meer betekenis is het tweede, doch 't raakt voor mij niet de kern van de zaak. Gesteld, voor een ogenblik, dat ik de invloed van andere talen te laag heb geschat, dan zou ik de factor ‘vreemde taal’ te eenzijdig hebben vernoemd door voornamelik van Maleis-Portugees te spreken, en aan die taal direkte, aan andere indirekte invloed toe te kennen, doch de hoofdzaak: verandering door een begin van kreolisering, zou daarmee niet zijn ter zijde gesteld. Ook niet wanneer men aanneemt dat 't Maleis-Portugees later dan ik geloof van grote betekenis is geworden. Veel ernstiger wordt de zaak voor mij als het derde bezwaar geldig is. Men heeft er op gewezen dat in de zeventiende eeuw de dialektiese verschillen groter waren en scherper gevoeld werden dan tans, dat de gemeenlandse taal minder stevig was gevestigd, dat Nederduitsers, Hollanders, Zeeuwen en Vlamingen meer moeite hadden elkander te verstaan dan heden ten dage, en dat hierdoor een middending vereist, verlangd en gevonden werd. Ik geloof nu, dat op dit punt het Canadees of Acadies mij krachtig te hulp komt. Ook in Frankrijk waren de dialekten in de zeventiende eeuw krachtiger dan tegenwoordig, ook daar was de gemeenlandse taal, hoewel sedert zeer lang tot stand gekomen, toch nog niet zo sterk geconsolideerd als in onze tijd; de kolonisten verkeerden dus in soortgelijke omstandigheden als onze landgenoten, die in 1652 en volgende jaren naar Kaapland togen, - indien ten minste ook die Franse | |
[pagina 448]
| |
kolonisten van verschillende herkomst waren. Dat laatste is nu inderdaad het geval. In Canada beschikt men over uitmuntende kerkelike registers, door de geestelikheid zorgvuldig bijgehoudenGa naar voetnoot1); men kan dientengevolge vaststellen dat de kolonisten voor een zeer groot deel kwamen uit Normandië en in het algemeen uit het Noorden en Noord-Westen van het land, maar evenzeer uit het Centrum, uit Poitou en, nog Zuideliker, uit Saintonge, aan de mond van de Gironde. Daarmee in overeenstemming heeft de Romanist Geddes kunnen aantonen dat in 't Acadies eigenaardigheden voorkomen die wijzen op 't taaleigen van Saintonge en van Midden-Frankrijk, van Pikardië en van Normandië; het geheel geeft echter de taal weer die 't volk in de zeventiende eeuw te Parijs sprak, waar de gemeenlandse taal was ontstaanGa naar voetnoot2). Botsing van sterk afwijkende dialekten deed zich dus in Noord-Amerika zeker in niet minder mate voor dan in Afrika, en wat is de slotsom geweest? Een opmerkelike getrouwheid aan de spraakkunst van het Frans, door alle onderzoekers, zonder een enkele uitzondering, telkens op nieuw vastgesteld. Daaruit blijkt dunkt mij, voor wie er nog aan twijfelden, voor wie 't nog niet wisten b.v. uit de geschiedenis van 't Grieks na Alexander de Grote, dat botsing van dialekten, van spreekwijzen die nauw verwant zijn, geen aanleiding geeft tot zulk een vereenvoudiging als waarvan 't Afrikaans getuigt; die is alleen 't gevolg van plotselinge nood, door aanraking met een zich opdringende vreemde taal ontstaan. Wanneer men gewaagt van 't ongewijzigd voortleven van 't Frans in Canada, moet men niet denken aan 't geen in onze tijd een vreemdeling te Parijs pleegt te horen. Niet alleen het geschreven, maar ook 't gesproken Frans der beschaafden | |
[pagina 449]
| |
heeft sterk de invloed van 't schrift ondervonden, en geeft, b.v. door 't uitspreken van sommige medeklinkers op 't eind van een woord en van een dubbele m of l, een zeer onjuist beeld van de wijze waarop de taal zich in de mondelinge overlevering heeft ontwikkeld. Geddes heeft dan ook steeds 't Canadees vergeleken met het Frans dat men in 't huiselik leven spreekt. Immers ook de beschaafde en zelfs de zeer ontwikkelde Fransen drukken zich, zowel in de keus van hun woorden als naar hun uitspraak, heel anders uit in 't familieleven dan bij een voordracht, een toast, een deftig bezoek, dus bij alle gelegenheden waarbij vreemdelingen hen gewoonlik ontmoetenGa naar voetnoot1). En zeer speciaal heeft Geddes vergeleken de zeventiende-eeuwse volkstaal van Parijs en omstreken, die door de mededelingen van grammatici en boeken als Ch. Nisard's Etude sur le langage populaire ou patois de Paris (Parijs, 1872) hem goed bekend is. Aan die populaire, niet door 't schrift en door de salons vervormde taal is 't Canadees zo merkwaardig getrouw geblevenGa naar voetnoot2). Men heeft het ongerept bewaren van de oude taal toegeschreven aan de invloed van de geestelikheid, die de traditie handhaafde, telkens nieuwe krachten kreeg uit het moederland, ijverde voor 't onderwijs en 't Frans vereenzelvigde met 't Katholicisme tegenover het Protestantisme van de Engelssprekenden. Zeer zeker is die factor van 't grootste belang geweest, maar leefde in Zuid-Afrika niet een soortgelijke behoudende kracht? Kerk, huisgodsdienst en onderwijs hebben er voor de oude taal gestreden en zij vooral hebben gemaakt dat het proces van kreolisering is gestuit, maar het begin van dat proces hebben die machten daar niet kunnen verhinderen. | |
[pagina 450]
| |
Toch waren zij niet minder sterk, integendeel: de huisgodsdienst vorderde dat iedere boer, ook de op afgelegen plaatsen wonende, de Bijbel kon lezen, de Kerk dat hij Hoog-Hollands begreep. In de roman van Hémon verklaart Samuel Chapdelaine (blz. 166) dat hij niet lezen kan en zijn vrienden roepen uit: ‘Wij ook niet’. We weten dat in Afrika boerenfamilies altijd trachtten door onderwijzers, hoe weinig bekwaam ze vaak waren - gewezen matrozen of soldaten - aan hun kinderen onderricht te geven, veelal door zich te verenigen; en waar ook dit niet mogelik was, leerde de moeder ten minste aan haar kroost de Statenbijbel lezen. Het belangrijke verschil tussen de lotgevallen van Nederlands en Frans in Afrika en Amerika is gelegen in de vreemde taal waarmee onze voorouders in zeer nauwe aanraking kwamen, in de omstandigheid dat hun kolonisatie een veel bezochte haven tot uitgangspunt had en vooral dat zij in groten getale slaven hielden. In Canada was men omringd van Indianen, maar huisgenoten werden die niet; de moeilikheid en de verscheidenheid van hun talen belemmerde ook 't doordringen van die afwijkende idiomen, hoewel omgang met de volstrekt niet afschrikkende Indiaanse meisjes in de zeventiende eeuw niet zeldzaam was. Indiaanse woorden werden opgenomen, niet eens heel vele (Geddes telt in 't Acadies er 35), maar daar bleef het bij. In Maria Chapdelaine is, meen ik, boucane (rook, oorspr. gerookt vlees) 't enige voorbeeld van zulk een ontlening. De verhouding komt dus overeen met die van 't Afrikaans ten opzichte van 't Hottentots. Waarschijnlik is het dat de ‘coureurs des bois’, die ver naar 't Westen trokken en met Indiaanse vrouwen trouwden, hun Frans zeer sterk vervormden, maar over hun taal staan mij geen gegevens ten dienste. Ik weet alleen dat in het zeer verre Westen, aan en over de grens van Brits Columbia zich een wonderlik eenvoudige mengeltaal gevormd heeft, 't z.g. ‘Chinook-jargon’, waarin ook heel wat Franse woorden zijn opgenomen, b.v. die voor brood, meel, jas, hoed, molen, tafel, hoofd, mond, tong, tanden, hand, voet, lopen, zingen, dansen enz.Ga naar voetnoot1) Aan 't verschil van omstandigheden op dit voorname punt | |
[pagina 451]
| |
schrijf ik 't verschillend taalverloop toe, niet aan de een of andere inherente eigenschap van 't FransGa naar voetnoot1) of 't Canadees. Vraagt men echter daarvan 't bewijs, dan is ook dat in Noord-Amerika te vinden. Van Canada uit heeft men de loop van de Mississippi onderzocht; toen in de tweede helft der zeventiende eeuw aan de benedenloop, in Louisiana, een Franse volksplanting ontstond, vestigden zich daar een groot getal Canadezen en Acadiërs, die zich voegden bij emigranten uit Zuid-Europa en uit West-Indië. In 't begin van de achttiende eeuw kwam op de plantages van Louisiana een talrijke negerbevolking: 't gevolg was een zeer diep gaande wijziging van 't Frans. Daar kreeg zijn beslag wat in Afrika slechts gedreigd heeft en waarvan men in Canada zelfs geen begin van uitvoering kan waarnemen: 't kreoliseren van de Europese taal. Nog in 1882Ga naar voetnoot2) spraken in vele gezinnen van blanken de kinderen dat Kreools | |
[pagina 452]
| |
tot hun tiende of twaalfde jaar en het was de taal waarin de meesters zich met hun zwarte bedienden en dezen zich onderling onderhielden. Thans schijnt 't gebruik verminderdGa naar voetnoot1). Dit Kreools van Louisiana, waarin o.a. fabels en verhaaltjes zijn geschreven, is niet alleen foneties, maar ook door zijn vormleer bijna onverstaanbaar geworden! 't Heeft voorzetsels, voegwoorden, de copula en nog heel wat meer overboord geworpen. Het werkwoord vormt alle tijden (ook Praesens en Imperfectum) door omschrijving of vervangt ze door een Infinitief; ten gevolge van nasalisatie en assimilatie worden vele vormen onverstaanbaar. Een paar losse zinnen zijn voldoende om dit te bewijzen: Mo sré fumin si mo sré gagnin taba (je fumerais, si j'avais du tabac); tan bel zordi, zoza a chanter plice pacé ier (le temps est beau aujourd'hui, les oiseaux vont chanter plus que (eigenl. passant) hier). Ik eet, gij eet, hij eet enz. luidt: Mapé dinin, tapé dinin, lapé dinin, napé dinin, vapé dinin, yapé dinin, dat wil zeggen: moi après diner (= aan 't eten; ik verneem dat de Ieren op een dergelijke wijze 't werkwoord verbinden met after), toi après diner enz. enz. Van een soortgelijk Kreools gesproken in een uithoek van de staat Michigan, geeft E.E. Brandon een overzichtGa naar voetnoot2). Ik heb tot nu toe geen gewag gemaakt van het Engels, dat èn in Afrika èn in Amerika de mededingster is geworden van de taal der oudste kolonisten. In beide gevallen heeft zich de invloed van 't Engels eerst laat, ongeveer anderhalve eeuw na de stichting der volksplanting, op 't spreken van Fransen en Nederlanders doen gelden en op ongeveer dezelfde wijze. Noch in Canada, noch bij de Afrikaners zijn vormen of klanken sterk aangetast door het Engels, maar tal van zegswijzen en zeer veel woorden zijn overgenomen, 't zij in letterlike vertaling, 't zij in de vreemde gedaante, gewijzigd naar 't taaleigen van Fransen of Afrikaners. Voor 't Afrikaans kan ik verwijzen naar de dissertatie van Dr. Boshoff, die een rijke | |
[pagina 453]
| |
verzameling voorbeelden heeft bijeengebracht, geschift en besprokenGa naar voetnoot1). Over 't Canadees zal ik hier iets uitvoeriger zijn. Men zal opmerken dat de houding van de Engelse machthebbers ten opzichte van de taal der overwonnenen in Amerika en Afrika weinig verschilde. Na 1763, 't tijdstip waarop Canada voor Frankrijk verloren ging, heeft men tien jaren lang alles beproefd om de Franse taal weg te dringen of haar te beperken tot het gebruik in de lagere sferen van 't maatschappelik leven. Naast 't Engels duldde men alleen wat men in Zuid-Afrika een ‘kombuistaal’ noemt. Men hief Franse scholen op, sloot Franssprekende Canadezen uit van alle openbare ambten en liet hun bij procedures geen andere hulp in rechte dan Engelse advokatenGa naar voetnoot2). Maar Engeland heeft de dwaasheid van deze dwingelandij ingezien. Toen de Amerikanen zich dreigden los te maken van 't moederland en de Fransen aan hun taal getrouw bleven, kwam het Britse liberalisme tusschenbeideGa naar voetnoot3). Men gaf aan de Canadezen hun oude rechten grotendeels terug en voorkwam daardoor dat zij zich aansloten bij de opstandelingen in 't Zuiden. In 1791 kregen Hoog- en Laag-Canada (tegenw. de provincies Ottowa en Québec) ieder een parlement; de vereniging van deze beide tot een enkele vorm van vertegenwoordiging dateert van 1840 en was een voorbereiding tot de stichting van het ‘Dominion’. Die verzoening met Engeland en 't loyalisme dat Franse en Engelse Canadezen gehandhaafd hebben, deed velen vrezen dat het Frans verloren zou gaan. In 't begin der negentiende eeuw werden de somberste voorspellingen gehoord over 't langzaam verdwijnen van 't Frans. Maar dat is niet geschied, vooral door de steun die de geestelikheid gaf aan het taaie verzet der bevolking. ‘Tans, zegt Elliott, is aan de oevers van de St. Laurens 't Frans even stevig gegrondvest als in 't moederland’, en hij vertelt ook hoe de meer en meer naar | |
[pagina 454]
| |
't Noorden en Noord-Westen dringende Franse landbouwers de Engelsen verdrijven of assimileren. Engelse eigennamen worden verfranst, plaatsnamen evenzeer: zo is Somerset Sainte-Morisette, Stamfold Sainte-Folle geworden. Dit geschiedt vooral door de aanwas der Frans sprekende bevolking, waarvan 't geboortecijfer 't dubbele is van dat der EngelsenGa naar voetnoot1). Toch zijn reeds in die eerste tijden van de Engelse overheersing een menigte woorden overgenomen. Men heeft de graagte waarmee de Engelse handelstermen werden ontleend in verband gebracht met het praktiese, winstgierige karakter dat men toeschrijft aan de Normandiërs, die in zo groten getale zich indertijd vestigden in Canada. Volgens Elliott, beweren de Bretagners dat een Normandiër niet bidt om geld, maar alleen om geplaatst te worden naast iemand die 't heeft: hij zal dan wel voor 't overige zorgenGa naar voetnoot2). Ik laat die grap voor wat ze waard is, maar zeker is 't dat de Fransen landbouwers waren en de Engelse immigranten daarentegen kooplieden en industrieëlen; zo kwamen er honderden handelstermen en namen van moderne artikelen in zwang, meestal naar de vorm voor 't Frans aannemelik geworden. Ik haal aan uit de verbijsterende overvloed: groceur (grocer), manufactureur (manufacturer), brokeur (broker), chéver (to shave), voitures à spring, litousse (light-house), tombleur (tumbler), slippeurs (slippers) enz. enz. En niet alleen zeer veel woorden zijn overgenomen, maar ook zegswijzenGa naar voetnoot3). Wederom slechts een paar staaltjes: tomber en amour avec Betsy (to fall in love with B.), moi pour un (I for one, ik voor mij), parler au meilleur de sa connaissance (to the best of his knowledge), payer une visite (to pay a visit), je ne vous chargerai rien pour ce travail (to charge, in rekening brengen), on va fêter l'apénouyir ('t nieuwejaarfeest vieren, d.i. de dag waarop men elkaar a happy new year wenst) enz. | |
[pagina 455]
| |
De invloed van 't Engels is in sommige kringen sterk toegenomen sedert één parlement de beide Canada's verenigt (1840). In de volksvertegenwoordiging mag men zich naar verkiezing van 't Frans of 't Engels bedienen, maar gewoonlik hoort men er Engels. Geen wonder: de Engelsen denken er niet aan om Frans te leren; wie dus door de gehele vergadering begrepen wil worden moet zich van hun taal bedienenGa naar voetnoot1). Zo zijn ze machtig zelfs in steden als Montréal en Québec, waar ze zeer verre in de minderheid zijn. Het parlementaire Frans is soms vrij zonderling; van de verschillende voorbeelden die ik aangehaald vond vermeld ik alleen: je ne puis pas supporter cette mesure (I cannot support that measure)Ga naar voetnoot2). Dit grote getal Engelse woorden en uitdrukkingen kan men echter niet zonder meer als tot de taal der Canadezen behorend, rekenen. In de steden vindt men, naast verenigingen die 't misbruik willen keren, sprekers die hun Frans verengelsen, maar in de kleine dorpen, op de afgelegen hoeven bemerkt men weinig van die Britse import. In de roman Maria Chapdelaine treft men slechts een paar Engelse woorden aan, b.v. job, foreman, des gens rough. En ook waar de Engelse woorden het talrijkst zijn, bepaalt zich, even als in Zuid-Afrika, het vreemde tot vocabularium en phraseologie; de vormen der taal zijn er niet door gewijzigd. Daarvoor was blijkbaar de aanraking te geleidelik en de afwijking der beide talen niet groot genoeg. Men komt wel op vele plaatsen tot bilinguismeGa naar voetnoot3), nog niet tot een mengeltaal.
Het verschil tussen 't zo weinig gewijzigde Frans van Canada en het Afrikaans, dat een nieuwe taalvorm van het Nederlands is geworden, openbaart zich ook in de letterkunde. Het is bekend dat met de verheffing van het Afrikaans tot litteratuurtaal de bloei van poëzie en proza in Zuid-Afrika is begonnen. Wat daar geschreven is in Hoog-Hollands vindt en verdient veel minder belangstelling; alle pogingen om de taal van het tegenwoordige Nederland als voertuig te ge- | |
[pagina 456]
| |
bruiken van de letterkunde hebben schipbreuk geleden. De kloof was te wijd. Dat is anders in Canada. Er is daar tans een letterkunde van grote omvang. Niet meer geldt het woord van de Engelse goeverneur die voor tachtig jaar met de Canadezen meende afgerekend te hebben door zijn opmerking: ‘ze zijn geen volk, want ze hebben geen letterkunde’Ga naar voetnoot1). Doch al die auteurs bedienen zich van de gewone Franse schrijftaal, met nauweliks hier en daar een vreemd woord. Dat is mogelikGa naar voetnoot2), omdat, behalve dan in de uitspraak, 't onderscheid waarlik weinig betekent. De Société du Parler français au Canada waakt tegen 't indringen van afwijkingen. De revue die zij uitgaf van 1902-1918, getiteld le Parler français, was voor een belangrijk deel gewijd aan 't bestrijden van onfranse uitdrukkingen; tegen de Anglicismen, waarvan ik er enige aanhaalde, voerde ze een verbitterde strijd. Ik kan niet beoordelen of dit purisme, dat wel eens zijn doel voorbij schoot en als neologisme of barbarisme afkeurde wat later bleek een oude Franse uitdrukking te zijn, blijvende invloed heeft gehad op de beschaafde spreektaal, maar op de letterkunde is dat zeker het geval geweest. Van die letterkunde zal ik weinig kunnen zeggen, daar de gelegenheid om me een zelfstandig oordeel te vormen, mij tot heden heeft ontbroken. De ‘Koninklijke Bibliotheek’ in den Haag, die zulk een rijke verzameling Franse boeken bezit, heeft zo goed als geen specimina van de litteratuur der Canadezen. Persoonlik kon ik mij alleen de twee laatste jaargangen verschaffen van Le Canada français (Québec, 1921 en 1922). Het tijdschrift is een voortzetting van Le Parler français en wordt uitgegeven door de ‘Université Laval’. Naast populair-wetenschappelike studies, mededelingen over de Univer- | |
[pagina 457]
| |
siteit en boekbeoordelingen, bevat het ook bellettrie. Gelijk het onderwijs in al zijn geledingen, ja heel het geestelik leven in de provincie QuébecGa naar voetnoot1), staat Le Canada français onder toezicht van de Katholieke geestelikheid; vele, misschien de meeste bijdragen worden door priesters geleverd. Wel vond ik in de Haagse boekerij een vrij uitvoerige geschiedenis van de Canadese letterkunde, geschreven door Charles ab der Halden en getiteld Études de littérature canadienne française, met een vervolg Nouvelles études de litterature canadienne française (beide Parijs, 1907). Mag ik afgaan op het oordeel van deze schrijver, bevestigd door de proeven die hij aanhaalt en door hetgeen ik in 't straks genoemde tijdschrift vond, dan behoeven de Afrikaners de vergelijking met 't werk der Franse Canadezen niet te schromen. Met alle waardering voor het talent der navolgers van Lamartine en Victor Hugo (naar de vorm, wel te verstaan), zou ik de voorkeur geven aan de veel pittiger poëzie van de jongste Afrikaanse dichters. Ik geloof dat het taalverloop hun oorspronkelikheid heeft bevorderd. Er zijn wel Afrikaners geweest die de sterke afwijking van hun taal als een gebrek beschouwden en beproefd hebben tot het Hollands terug te keren. Tegenwoordig is dat anders. Na de oorlog met Engeland is hun zelfstandigheid ook op taalgebied krachtiger geworden; zij voelen zich een eigen natie en zij zijn bezig zich een eigen letterkunde te scheppen. Wat in de zeventiende eeuw hun taal een nieuwe weg deed inslaan - men noeme dat proces zoals men wil - is in de loop der tijden geworden tot een machtig bolwerk voor hun zelfstandig volksbestaan. D.C. Hesseling. |
|