som dezer verzuchtingen wordt echter niet tot macht; slechts idealisme wordt tot macht. Bezielt het onze regeering? Wij moeten het, ook na de rede van den heer de Geer, nog altijd vragen. De heer Ruys in ieder geval weet er den toon niet aan te geven. Wat uit de ministerieele bureaux te voorschijn komt, maakt tot dusver den indruk van peuterwerk; van een afkrabben hier, van een verschuiven daar. Zóó komt men er niet.
De heer Colijn, zijn optreden moge in bijzonderheden niet ten beste berekend en met name niet vrij van eenige tooneelmatigheid geweest zijn, heeft in ieder geval verder gezien dan zijne coalitievrienden en heeft getoond, zijne verantwoordelijkheid dieper dan zij te beseffen. Een woord van dank komt hem toe: hij is de eenige tot dusver die eene reëele kwestie van het uiterste belang in het debat heeft gebracht en de Kamer daarmede de kans geschonken zich boven redites te verheffen; - eene kans, waarvan vriend en vijand beide onvoldoende gebruik hebben gemaakt. In het bijzonder de heer Nolens, met zijn: ‘is ontwapening niet in 't zicht, dan zie ik in de rede van den heer Colijn iets onverklaarbaars’, bleef beneden peil; eveneens met zijn latere opmerking, dat aan de doode weermiddelen immers weinig meer ten koste werd gelegd. De lezers van den heer von Schmid weten, dat zij bovenal hierom zoo kostbaar zijn, wijl zij het meerendeel der ‘levende’ strijdkrachten mede ‘dood’ maken: op 75.000 man na het geheele, 234.000 man tellende leger-van Dijk! Om er van te zwijgen, dat zij de vredeswerkzaamheid van een onevenredig aantal onzer officieren leiden in eene doodloopende steeg, en daarmede aan onze geheele voorbereiding tot de verdediging het karakter van onwezenlijkheid geven, waarvan het niet uitblijvend besef ons lam zal slaan. Het is er om te doen, gelijk de heer von Schmid het uitdrukte, op defensiegebied weder ‘een verschiet te openen’. Waar dit tevens een van de allerbelangrijkste verschieten is op bezuinigingsgebied, kan de plicht der regeering niet twijfelachtig zijn, en behoort, op den voorslag-Colijn, thans de weerslag van den minister van oorlog te volgen.
C.