De Gids. Jaargang 86
(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |||||||||||
De Volkenbond drie jaren na de stichting.De derde Vergadering van den Volkenbond te Genève in September 11. is binnen den gewonen tijd van vier weken afgeloopen en op 30 Sept. gesloten. Zij biedt eene geschikte gelegenheid tot bepaling van de juiste plaats en beteekenis van den Volkenbond op het tegenwoordig oogenblik. Meer niet. De Vergadering van 1922 legde geen nieuwe grondslagen en voltooide evenmin het dak van het gebouw, doch vergenoegde zich met de ijverige voortzetting van den aangevangen arbeid, zonder de aanvankelijke denkbeelden op te geven of te slagen in de volledige verwezenlijking. Strookt dit met redelijke verwachtingen? Verdient het lof of blaam? Mijn tweeledig doel is: vooreerst om, met behulp van officieele bescheiden, de juistheid dezer diagnose te bewijzen; vervolgens de slotsom te trekken en te staven. Ik onderneem deze taak zonder eenige vooringenomenheid of vooroordeel en met den oprechten wensch om op grond van onloochenbare feiten een zoo zuiver mogelijk objectief oordeel te vestigen. Mogen de kortzichtigheid en zelfgenoegzaamheid, aan onzen landaard eigen, dit wellicht niet de moeite waard achten, er zijn toch velen, die een beter besef hebben van de beteekenis der internationale verhoudingen, òòk voor ons vaderland, lid van den Volkenbond. Het begin mijner taak is niet moeilijk en vordert geen ruime plaats. Nauwkeurige verslagen der beraadslagingen te Genève in onze grootere dagbladen hebben de ware of ver- | |||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||
meende belangstelling bevredigd. Het is echter niet overbodig de veelomvattende stof in een beknopt overzicht te rangschikken en saam te vatten. Op den voorgrond sta de reeds vroeger gemaakte onderscheiding tusschen staatkundige vragen, waar de nationale belangen der leden in wrijving, zoo al niet in botsing, tegenover elkander staan, en die humanitaire aangelegenheden, waarbij hetzelfde gemeenschappelijk belang alle leden als het ware tot samenwerking dwingt. Het spreekt van zelf, dat de laatste grooter aantrekkingskracht uitoefenen en vlotter van stapel loopen. Hier wordt de oplossing bevorderd door de wederkeerige wellevendheid, die elke persoonlijke bijeenkomst van vertegenwoordigers van beschaafde staten kenmerkt. Men kent en ontziet elkanders eigenaardigheden, vermijdt noodelooze gevoeligheden en is geneigd eigen aanvankelijke opvatting te wijzigen, ten einde de kans op een bevredigend resultaat door algemeene instemming te vergrooten. Dit schept wat men noemt eene gunstige atmosfeer, die echter niet mag misleiden en geenszins eene gelijke of zelfs gelijkvormige uitvoering waarborgt. Principieele overeenstemming, ook al gaat zij niet diep en al reikt zij niet ver, blijft niettemin een feit van beteekenis en wettigt de hoop op toekomstige samenwerking in eene bepaalde richting. Op dit gebied verwierf de Volkenbond zijne schoonste lauweren en opent zich het uitzicht op nieuwe zegepralen. De bewijzen zijn overvloedig. De eerste plaats komt toe aan de bevrijding der krijgsgevangenen uit Rusland. In 1920 werd hun aantal ruw geschat op een half millioen. Zij verkeerden in deerniswaardigen toestand, waren in het onmetelijk en onherbergzaam land wijd verspreid en aan de bitterste ellende blootgesteld. Talrijke instellingen van liefdadigheid, waaronder verschillende takken van het Roode Kruis uitmuntten, hadden zich hun lot aangetrokken, maar waren niet in staat afdoende hulp te verleenen. Reeds in het voorjaar van 1920 besloot de Raad van den Volkenbond den beroemden Noorschen ontdekker, Dr. Fr. Nansen, onder den titel van Hoogen Commissaris te belasten met de pogingen tot terugvoer. Met bewonderenswaardige geestkracht en weergalooze vindingrijkheid wist deze de schier onmogelijke taak binnen een paar jaren met | |||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||
schitterend gevolg te bekronen. Hij schiep orde in de verwarring, verschafte vervoermiddelen te land en te water, tooverde het wantrouwen der Sovjets om in hun onmisbaren bijstand en bespaarde een aanzienlijk bedrag op de geraamde kosten. Op 1 Juli 1922 was zijne taak volbracht. Meer dan 427.000 personen, behoorende tot 26 verschillende staten, waren naar hunne haardsteden teruggekeerd; de beschikbare som van £ 400.000, volgens deskundigen een luttel bedrag in vergelijking met de aangewende middelen en bereikte resultaten, bleek niet overschreden. Het was voorwaar geen ijdele plichtpleging, toen de Vergadering op 22 Sept. het verslag harer commissie eenparig aannam met de verklaring, dat Dr. Nansen in de vervulling zijner opdracht zich verdienstelijk had gemaakt jegens de menschheid. Meer nog dan in deze eenvoudige woorden zal Dr. Nansen voldoening vinden in de stem van zijn geweten en den stilzwijgenden dank van honderdduizenden geredden. Deze daad van verlossing is de schoonste parel in de eerekroon van den Volkenbond. Zij is niet de eenige. Als Hooge Commissaris had Dr. Nansen niet alleen het lot der krijgsgevangenen in Rusland, maar ook dat der uitgewekenen uit Rusland ter harte genomen. Inderdaad is dit lot hartverscheurend. Ver van huis en hof zwerven zij door de naburige landen en zijn vaak de prooi van bitteren nood. Dezen te lenigen, hun terugkeer te bevorderen, was het tweeledig oogmerk. Tegen het eerste had niemand bezwaar; tegen het laatste liet de Zwitsersche afgevaardigde Ador, voorzitter van het Roode Kruis, in de zitting van 27 Sept. een ernstige waarschuwing hooren. Niet allen wenschten of waagden terug te keeren en tienduizenden hadden daartegen met nadruk geprotesteerd. Verjaagd of gevlucht uit hun rampzalig vaderland, gaven zij aan een kommervol bestaan in den vreemde de voorkeur boven een terugkeer, welke hen blootstelde aan de vreeselijke vervolgingen der geheimzinnige Tche-ka. Wel poogde Dr. Nansen de Vergadering gerust te stellen door de verzekering, dat niemand tegen zijn verklaarden wil zou terugkeeren en dat leven en veiligheid door de herhaalde beloften der Sovjets voldoende verzekerd waren, maar met recht bleef Ador aandringen op groote voorzorg en streng toezicht. Geen wonder; zoodra men bedenkt, dat van de ± 3.500.000 intellectueelen | |||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||
in Rusland een millioen vermoord, een millioen gevangen en de overigen gevlucht zijn.Ga naar voetnoot1) Op verzoek van Dr. Nansen werd aan zijne beproefde organisatie ten behoeve der Russische uitgewekenen, ook opgedragen hare bemoeiingen uit te strekken tot de talrijke Grieken, Armeniërs en andere vluchtelingen uit Klein-Azië, die door de plotselinge overwinningen der Turken naar Smyrna en andere kustplaatsen waren gevloden en aldaar aan levensgevaar en broodsgebrek prijsgegeven. Namens Groot-Brittannië bood Lord Balfour voor dit doel eene som aan van £ 50.000, mits de overige leden voor een gelijk bedrag instonden. Dientengevolge verklaarde Dr. Nansen in overleg met Bulgarije, dat reeds 200.000 vluchtelingen op eigen gebied onderhield, voorloopig in den nood te kunnen voorzien. De Vergadering besloot eenparig alle leden tot evenredige bijdragen op te wekken. Terstond verklaarden velen zich daartoe volgaarne bereid. Van nog meer belang was het verslag eener in 1921 benoemde commissie tot onderzoek naar den handel in vrouwen en kinderen, welke welig tierde in Turkije, Klein-Azië en aangrenzende landen, ten gevolge der deportatie van tallooze weerlooze schepselen vóór en tijdens de krijgsverrichtingen in deze zwaar geteisterde streken. Wel slaagde men niet in het vinden van een Hoogen Commissaris, die zich ook hier met de leiding wilde belasten, maar de commissie werd onder haren bekwamen en doortastenden voorzitter Dr. Kennedy bestendigd, warm aanbevolen voor den steun der leden en ook rechtstreeks van iets ruimer geldmiddelen voorzien. Het denkbeeld van Polen om de opneming van vreemde vrouwen in huizen van ontucht alom te verbieden, als een doeltreffend hulpmiddel tot fnuiking van dezen verfoeilijken handel, vond weerklank, maar werd voorshands aan eene commissie van onderzoek opgedragen, nadat twee vrouwelijke leden der Vergadering het warm hadden ondersteund: de eene Mrs. Coombe - Tennant uit Engeland door een welsprekend beroep op de medewerking van de vrouwen der gansche wereld, om van den bond der volken als het ware een bond van moeders te maken, die immers alleen in staat waren hem de ware | |||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||
stuwkracht te verschaffen; de tweede Mrs. Dale uit Australië, om haren diepen afschuw uit te spreken over alle gereglementeerde prostitutie. Onder het begrip van humaniteit in ruimen zin behooren ook de sociale maatregelen tot beteugeling van physieke of moreele volksziekten. De hygiëne of zorg voor de openbare gezondheid bekleedt daarbij den eersten rang. Reeds in 1920 had de dreigende typhus in Polen de aandacht der Vergadering geboeid en tot eene gemeenschappelijke bestrijding geleid, welke door eene deskundige conferentie te Warschau was bekrachtigd en met goed gevolg scheen bekroond. Dientengevolge werd thans de commissie van hygiëne als duurzaam orgaan van den Bond bestendigd om, in verband met verwante sanitaire lichamen, hare zorgen en hulpmiddelen aan dit overwegend volksbelang te wijden. In nauw verband hiermede staat de beteugeling van den handel en de teelt van opium en andere bedwelmende kruiden, waarvan de noodlottige gevolgen zich niet meer tot Azië bepalen, maar ook in Europa en Amerika onrustbarend toenemen. Het toezicht op de uitvoering der bekende collectieve opium-conventie van 1912 was in 1920 van Nederland op den Volkenbond overgegaan. Ingevolge het overtuigend advies eener daartoe benoemde commissie werd thans door de Vergadering besloten alle staten, met name de Vereenigde Staten, dringend tot toetreding aan te sporen, om alsdan een algemeen toepasselijk en mitsdien doeltreffend stelsel van in- en uitvoer-certificaten in te voeren, met het doel den handel te beperken tot medische of wetenschappelijke doeleinden. De beraadslaging was levendig en leerzaam, omdat door desbevoegden ook op de economische en moreele keerzijde van den strijd tegen de teelt van opium werd gewezen en niet ten onrechte tegen overdrijving werd gewaarschuwd. In Oostersche landen toch was de opium-teelt een aanzienlijke bron van inkomsten en een matig gebruik onschadelijk, als dat van wijn of bier in Europa; bovendien was opium als geneesmiddel tegen veeziekten in gebruik. De grens tusschen misbruik en onschadelijk gebruik mocht ook hier niet worden overschreden. Een soortgelijk motief ligt ten grondslag aan de gemeenschappelijke beteugeling van onzedelijke prenten en geschrif- | |||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||
ten, (publications obscènes). Frankrijk had reeds in 1910 het initiatief genomen tot eene conventie, welke door 15 staten was onderteekend doch niet bekrachtigd. Thans bracht Groot-Brittannië de zaak ter tafel. De Vergadering besloot de voorbereiding eener nieuwe conventie aan het secretariaat op te dragen en verder het initiatief van Frankrijk af te wachten. Eindelijk had de Vergadering in 1921 eene commissie tot intellectueele samenwerking benoemd met Prof. H. Bergson uit Parijs als voorzitter. Deze bood thans haar eerste verslag aan en opende veelbelovende uitzichten. Zij wilde een onderzoek instellen naar den socialen en financieelen toestand der intellectueele arbeiders en eenige onder-commissiën belasten met bijzondere onderdeelen ‘om het intellectueel erfdeel der menschheid te bewaren en te verrijken’. Aan haar werd ook het nader onderzoek naar de waarde van het Esperanto als wereldtaai opgedragen, eene vraag reeds in 1920 aan de orde gesteld en tot dusver aan het secretariaat overgelaten. Streefde ik in dit vluchtig overzicht naar zekere volledigheid, dan is dit niet zoozeer om een denkbeeld te geven van den grooten omvang der bemoeiingen van den Volkenbond, als wel om de overtuiging te vestigen, dat geen oordeel juist kan zijn, dat verzuimt rekening te houden met de rijke werkzaamheid op dit gebied ontvouwd en de schoone vruchten aldaar geoogst. Wel is waar bestaan deze veelal in voorbereiding van latere maatregelen of in aanvulling van hetgeen reeds vroeger door collectieve verdragen en internationale instellingen in het stellig volkenrecht was opgenomen, maar toch kon de Bond ook bogen op afdoende en treffende resultaten. Het is hoogst onbillijk, ofschoon zeer gewoon, deels uit onkunde deels uit vooroordeel, den Volkenbond met spot of minachting te bejegenen, zonder acht te slaan op zijne groote verdiensten tot leniging van algemeene nooden en rampen op stoffelijk en geestelijk gebied.
Thans echter een andere vraag: Was het doel van den Volkenbond om algemeen menschelijke belangen door internationale samenwerking te behartigen of had hij een andere en hoogere roeping? Bestaat deze, door het woord Covenant | |||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||
meer aangeduid dan uitgedrukt, niet veeleer in de vervulling van den droom der eeuwen van een duurzamen vrede door vreedzame oplossing van dreigende geschillen en tegenstrijdige belangen? Wie geen vreemdeling is in de geschiedenis der vredesbeweging beantwoordt deze vraag zonder aarzelen bevestigend. Ondanks meeningsverschil over de aan te wenden middelen heeft de steeds sterker afkeer van den oorlog langs slingerpaden geleid tot de stichting van den Volkenbond. De kiem, in de Oude Wereld geplant en in de Nieuwe gekweekt, schiep aldaar talrijke vereenigingen, waarvan eene den ondubbelzinnigen naam droeg van: ‘Verbond om te dwingen tot vrede’ (League to enforce peace). De een mocht daarbij denken aan onaantastbare en gewaarborgde verdragsbepalingen, de ander aan economische of zelfs militaire dwangmiddelen, het doel was één en eenvoudig: geen geweld meer in dienst van zelfzuchtige nationale belangen. Daarop was aller vernuft, aller oog gericht. Wilson's Volkenbond was niet meer dan één der vormen, waarin hij met zijn hoog idealisme en sterke persoonlijkheid dit denkbeeld meende te kunnen verwezenlijken. Faalde hij, dan ligt dit niet aan zijne bedoeling, doch aan zijn onvermogen om de ontzettende moeilijkheden te overwinnen, welke hem in den weg traden. Intusschen kwam de Volkenbond, zij het verminkt en gekneveld, desniettemin als vredebond tot stand. Hierover handelen 15 artikelen van het Bondsverdrag (artt. 8-22), een enkel over nevenbedoelingen (art. 23). Daarom vraagt de door den oorlog geteisterde menschheid telkens weder met volle recht: Welke uitkomsten zijn in dit opzicht verkregen? Welke bijdrage leverde met name de derde Bondsvergadering? Welke peil is thans bereikt op den steilen weg omhoog? Laat ons zien. Zooals men weet, is het statuut, Covenant Pacte of Bondsverdrag, een deel der vredesverdragen, die aan den wereldoorlog een eind hebben gemaakt en alzoo formeel vereenigd met een document, niet van verzoening, maar van haat en overmoed eener-, van verbeten woede anderzijds: een onloochenbaar feit, wellicht onvermijdelijk, maar zeer zeker diep betreurenswaardig. Het natuurlijk gevolg was, dat vele verbitterde vijanden van gisteren daarin niet anders zagen dan een op breeden voet geschoeide garantie van de stipte hand- | |||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||
having der ongehoorde vredesvoorwaarden; de aarzelend toegetreden neutralen daarentegen de kiem eener alomvattende rechtsgemeenschap, welke eerlang alle cultuurstaten zou omvatten en onder het aankweeken van een oprechten internationalen geest voortaan elken oorlog zou voorkomen. Wel waren de leemten en gebreken niet te ontkennen, maar men was naïef of schroomvallig genoeg om daarop niet al te veel nadruk te leggen en het beste van de toekomst te hopen. Immers de weg tot aanvulling en verbetering scheen door het slotartikel (art. 26) gebaand en het vertrouwen hierop werd nadrukkelijk uitgesproken. O.a. verklaarde de Nederlandsche Regeering in de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot toetreding: ‘Nederlands plaats is in den Bond om daar, getrouw aan zijne roeping op het gebied der rechtsvorming, mede te werken de organisatie geleidelijk te verbeteren en tot meerdere volmaaktheid te brengen’. Het zou onjuist zijn te beweren, dat sedert 1920 geen stap vooruit is gedaan. Het oorspronkelijk aantal leden bedroeg volgens art. 1, wegens de onvoorziene en algemeen betreurde onthouding der Vereenigde Staten, 29 oorlogvoerenden en 13 neutralen, dus 42. Aan dezen voegde de eerste Vergadering een zestal toe, de tweede drie, de derde één, zoodat het getal leden thans 52 bedraagt. Intusschen ontbreken, behalve de Unie, nog Duitschland, Rusland en Turkije, om van minder beschaafde staten niet te gewagen, waardoor de Volkenbond zijn onmisbaar universeel karakter mist. Dientengevolge stuit men telkens op onverwachte hinderpalen, zooals nog onlangs te Genève bleek en ronduit werd erkend, namelijk de ongerijmdheid eener uitsluiting der Duitsche wetenschap bij eene voorgenomen samenwerking op intellectueel gebied. Veel erger is intusschen de aanhoudende herinnering en voortdurende versterking van het nauw verband tusschen den Volkenbond en den Vrede van Versailles, waarop Franschen, somtijds ook anderen, zich gaarne beroepen om den Volkenbond vast te koppelen en dienstbaar te maken aan hunne politieke doeleinden. Aldus ontbreekt het cement van een waren Volkenbond, dat de Pan-Amerikaansche Unie zoo gunstig onderscheidt: onderling vertrouwen en welwillendheid, oprecht verlangen naar toenadering en samenhang; aldus geeft de Volkenbond nog steeds den indruk van een | |||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||
partieel machtsinstituut in plaats van een universeele rechtsinstelling. Verscheiden pogingen om hierin te voorzien zijn van de zijde der vroegere neutralen aangewend doch mislukt. Meermalen werden in de Vergadering stemmen vernomen, die aandrongen op toelating van allen, die dit verlangden, doch telkens zijn zij verwaarloosd of gesmoord. Een voorstel tot wijziging van het eerste artikel, dat deze belette, door Argentinië reeds in 1920 ingediend, is zijdelings bestreden en herhaaldelijk verdaagd, blijkbaar uit onwil, schijnbaar onder voorwendsels. Ook de voorgestelde amendementen om het Bondsverdrag te verduidelijken of van dubbelzinnigheden te zuiveren zijn met wantrouwen begroet of verminkt en naar een onbepaalde toekomst verschoven. Het amendement van Canada om het vermaarde art. 10 te schrappen, dat een bedriegelijken schijn van zekerheid voor de onschendbaarheid en onafhankelijkheid der leden verleent, is later door Canada zelf verzwakt en desniettemin na een debat, dat weinig goeds voorspelt, op 23 Sept. l.l. andermaal uitgesteld. Hetzelfde lot trof het verdienstelijk denkbeeld, door Nederland geopperd, om de volledige openbaarheid der internationale verdragen te verzekeren door het twijfelachtig art. 18 te wijzigen of althans authentiek te verklaren. De weloverwogen en grondig voorbereide voorstellen der Scandinavische staten om bij ernstige geschillen, bedoeld in art. 15, de pogingen tot oplossing aan door partijen zelf gekozen commissiën van verzoening in plaats van den Raad op te dragen, werden na langdurig onderzoek verwaterd en ontzield. De Vergadering besloot namelijk, de verplichting eener dergelijke verzoenings-procedure in eene aanbeveling te veranderen en, wel verre van haar resultaat met een besluit van den Raad gelijk te stellen, het aan de beslissing van den Raad te onderwerpen; voorts een algemeene voor allen toegankelijke conventie door partieele overeenkomsten te vervangen. Aldus bleef het gezag van den Raad ongerept en een der grootste gebreken der aanvankelijke inrichting behouden. De afgevaardigde van Zweden berustte hoffelijk in de voorstellen der eerste of juridische commissie, maar handhaafde nadrukkelijk zijn vertrouwen in een betere toekomst. De tijd scheen nog niet rijp voor verbetering van eenige beteekenis. De amendementen, | |||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||
aangenomen in 1921, zijn bloot formeel en, behoudens ééne uitzondering in art. 26, hoogst onbeduidend; in 1922 bleven zij geheel achterwege.Ga naar voetnoot1) Ofschoon alzoo de gehoopte hervorming op zich laat wachten, heeft de Volkenbond op staatkundig gebied een en ander verricht en verkregen dat vermelding waard is. De vruchten liggen voor de hand. De Raad, die reeds vroeger een geschil tusschen Zweden en Finland over de heerschappij over de Alands-eilanden op bevredigende wijze had opgelost, is na de Vergadering van 1921 er in geslaagd een grensgeschil tusschen Joego-Slavië en Albanië vreedzaam te beslechten en de goede verstandhouding tusschen Bulgarije en zijne naburen te herstellen. Ook was hij niet weinig prat op de hem toevertrouwde verdeeling van Opper-Silezië tusschen Polen en Duitschland, vergetende dat hier slechts ééne der partijen mocht medespreken en de andere wêerloos was overgeleverd aan de genade harer bitterste vijanden. Eene klacht der regeering van Lijfland over de bejegening harer landgenooten in het eigenmachtig door Polen bezette district Wilna, werd door de Vergadering naar den Raad verwezen, omdat deze de zaak reeds in handen had en niet mocht worden voorbijgegaan. In de nooden van Armenië en Georgië, beide door Turken en Bolschewiki mishandeld en onderdrukt, evenals in de behoefte aan eene definitieve regeling van den rechtstoestand van Galicië, werd voorzien door eenige welgemeende doch niets-beduidende besluiten. Inmiddels bleef het gezag van den Raad in politieke zaken onaangetast en werd zijn aanzien veeleer verhoogd, zoodat een zetel daarin meer dan ooit werd begeerd. Eindelijk is aan een der jongste leden, het deerniswaardig verminkte Oostenrijk, tengevolge van het welsprekend en ontroerend pleidooi van zijn eersten afgevaardigde, den Rijkskanselier Mgr. Seipel, overeenkomstig het plan eener commissie met Lord Balfour als voorzitter, eenstemmig de bijstand van den Volkenbond toegezegd om | |||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||
het door aanzienlijke buitenlandsche credieten onder streng financieel toezicht van een wissen ondergang te redden. Terstond na de sluiting der Vergadering heeft de Raad de harde voorwaarden dezer vreemde hulp geregeld en het zwaarbeproefde land althans het uitzicht op herademing geopend. De beslissing over de aanvaarding van het ingewikkeld plan door het Oostenrijksch parlement wordt met spanning afgewacht. Ik kom tot drie der belangrijkste en moeilijkste onderwerpen, in de derde Vergadering aan de orde gesteld: de mandaten, de bescherming der minderheden, de ontwapening. Tijd en plaats gedoogen slechts eene vluchtige bespreking, waarbij volledigheid aan duidelijkheid moet worden opgeofferd. Art. 22 had een nieuw stelsel uitgedacht om de op Duitschland en Turkije veroverde koloniën en bezittingen voor goed aan deze staten te ontrukken zonder ze als buit openlijk tusschen de overwinnaars te verdeelen. Immers de welstand en ontwikkeling dezer gewesten was ‘de heilige roeping der beschaving’! Daarom werden zij onder voogdij geplaatst van een daartoe geschikten en bereidwilligen cultuurstaat als mandataris van den Volkenbond. De Raad moest zoo spoedig mogelijk de grondslagen dezer mandaten vaststelllen en daarbij vooral acht slaan op het onderdrukken van misbruiken, zooals den handel in slaven, wapenen en spiritualiën, op de handhaving van gewetensvrijheid en van openbare orde, op het verbod van versterkingen en wapengeweld, voorts, niet te vergeten, op gelijke handelsvoorwaarden voor alle leden. Naarmate van hunne ontwikkeling waren deze gewesten in drie groepen verdeeld en aan verschillenden bestuursvorm onderworpen. Eene vaste mandaten-commissie moest op het beheer toezicht houden en jaarlijks verslag van hare bevindingen doen aan den Raad. Tijdens de tweede Vergadering in 1921 waren reeds vijf mandaten der derde groep geregeld en aan Groot-Brittannië of een harer dominions, Frankrijk en België toevertrouwd. De vaststelling der overige was vertraagd door het verzet der Vereenigde Staten, die, hoewel geen lid van den Bond, groot belang bleken te stellen in het lot van sommige der betrokken gewesten, met name van het eiland Yap, knooppunt der onderzeekabels in | |||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||
de Stille Zuidzee. Dientengevolge konden in 1921 alleen de mandaten van Togo en Kameroen in Midden-Afrika worden vastgesteld. Thans waren de bezwaren der Unie opgeheven en had de Raad zijne taak volbracht. De mandaten-commissie, in 1921 bijeen gekomen, oogstte warme hulde voor den ijver en het beleid in hare netelige taak. Terecht toch werd opgemerkt, dat deze niet bestond in het loven en prijzen der machtige mandatarissen, maar in eene nauwgezette en onpartijdige beoordeeling van het gevoerde beheer. Ernstige bedenkingen rezen ten opzichte van het bestuur van sommige eilanden in de Zuidzee door de Britsche koloniën in Australië en van de onderdrukking van een opstand der inboorlingen in Zuidwest-Afrika door de Unie van Zuid-Afrika. De afgevaardigde van Haïti, de Bellegarde, maakte zich tot tolk van laatstgenoemde klachten en schilderde in schelle kleuren de meedoogenlooze behandeling der hulpelooze negers in Bondelzwart, welke geenszins uitmuntte boven de vroegere wreedheden van de meeste koloniale mogendheden. Tevens openbaarde zich zekere wrevel over de bemoeiingen der mandaten-commissie met hetgeen de mandatarissen als binnenlandsche wetgeving beschouwden. De slotsom der zesde of politieke commissie strekte om voldoening uittespreken over de volledige invoering van het nieuwe stelsel en het verslag met dank te aanvaarden, in het vertrouwen, dat na een bijzonder plaatselijk onderzoek in de nooden der Zwarten in Zuid-Afrika zou worden voorzien en dat het recht van vrije klacht of petitie, zoowel van inboorlingen als van anderen, onder zekere voorwaarden zou worden erkend en ontzien. De levendige beraadslaging maakt geen ongunstigen indruk; zij getuigt van warme belangstelling en oprechte welwillendheid, maar openbaart tevens de groote moeilijkheid eener internationale controle op de behartiging van ware of vermeende nationale belangen. Het rechtmatig verlangen naar rekenschap stuitte tegen het niet minder rechtmatig verzet tegen onbehoorlijke inmenging en wekte eene voorbijgaande maar onmiskenbare spanning. Sterker nog kwam dezelfde moeilijkheid aan het licht bij het volgend punt: de bescherming van minderheden in ras, taal of godsdienst, in talrijke staten uit den oorlog ontstaan. Hare belangen en behoeften waren in sommige staten door | |||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||
de vredesverdragen gewaarborgd, in andere door bijzondere verdragen geregeld, in nog andere geheel buiten bereik van den Volkenbond gebleven. In de zesde commissie waren twee voorstellen ingediend: een vrij uitvoerig van den afgevaardigde uit Zuid-Afrika, Prof. Gilbert Murray, dat eene sterke mate van bemoeiing door den Volkenbond aanbeval en hem zelfs het recht van onderzoek door bijzondere afgevaardigden in de betrokken staten wilde toekennen; een tweede van den afgevaardigde van Letland Dr. Walters, dat daarentegen een algemeene regeling van den rechtstoestand der minderheden in àlle staten voorstond. In eene voortreffelijke door juiste onderscheiding en zeldzamen eenvoud sympathieke rede ontwikkelde de Zwitsersche rapporteur Motta de voorstellen der commissie. Met volle waardeering van beider goede bedoelingen was deze eenparig tot het besluit gekomen, dat het eerste te diep ingreep in de nationale zelfstandigheid en dat het tweede nog niet rijp was voor verwezenlijking. Daarom stelde de commissie eene gewijzigde redactie voor, welke na een gedenkwaardig debat op 21 Sept. onveranderd werd aangenomen. Met allen eerbied voor de grondwettige rechten van den Raad geeft de Vergadering als het beste middel om de goede verstandhouding tusschen de verdragstaten en de minderheden op hun gebied te handhaven de voorkeur aan officieuse en welwillende onderhandelingen, al is uitbreiding van het personeel van het secretariaat daarvoor onvermijdelijk. Zij spoort den Raad aan geschillen van juridischen of feitelijken aard over de uitlegging der verdragen aan het Internationaal Gerechtshof voor te leggen. Voorts weerhoudt de erkenning van het recht op bescherming de Vergadering niet de minderheden te vermanen tot stipte vervulling harer onderdanenplichten. De Vergadering vertrouwt dat leden, die niet door eenigen verdragsplicht zijn gebonden, niettemin dezelfde beginselen van rechtvaardigheid en verdraagzaamheid zullen toepassen op de minderheden op hun gebied. Eindelijk wordt de aandacht van het secretariaat niet alleen op de rechten, maar ook op de plichten der minderheden gevestigd. Deze verstandige en gematigde besluiten zijn blijkbaar het gevolg van een helder inzicht in de zee van moeilijkheden, welke moest ontstaan uit een toezicht door den | |||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||
Raad op het inwendig bestuur van staten, die, minder bevoorrecht dan de Zwitsersche bondstaat, bestanddeelen van verschillend ras, taal en godsdienst, in een enkelvoudig staatsverband onder hunne onderdanen tellen. Het dreigend gevaar voor gisting, verzet en ontbinding, wordt niet veronachtzaamd, doch evenmin beschouwd als een grond om zich te onttrekken aan eene der duurste plichten van den Volkenbond: het tijdig opsporen en uit den weg ruimen van eene der voornaamste oorzaken van opstand en oorlog. Het is aangenaam ten slotte te kunnen vermelden, dat een Nederlander, Jhr. Mr. J. Loudon, als voorzitter der invloedrijke juridische commissie fungeerde. Het laatste en belangrijkste vraagstuk betrof de ontwapening. Onder den ‘algemeenen, standvastigen, aangroeienden, onwêerstaanbaren aandrang der openbare meening in Europa’ volgens Scialoja boeide het aller aandacht; zooals blijkt uit de negen bijeenkomsten der vijfde commissie en de levendige beraadslaging in de drie voltallige zittingen van 26 en 27 Sept. Naast de vaste militaire commissie van advies, gevorderd door art. 8, had de eerste Vergadering van 1920 eene tijdelijke gemengde commissie van burgers en militairen benoemd, om in overleg met eerstgenoemde aannemelijke plannen eener geleidelijke ontwapening voor te bereiden. Ingevolge de beraadslagingen in 1921 was deze commissie met 7 nieuwe leden aangevuld en had zij een opmerkelijk verslag aangeboden, dat door eene commissie met Lord R. Cecil als rapporteur als grondslag harer eigen voorstellen was aanvaard. De commissie verklaarde zich hoogelijk ingenomen met het verslag, wilde de gemengde commissie voor één jaar bestendigen, ten einde haar in staat te stellen in nauwe aanraking met de regeeringen hare zware taak te voltooien vóór de Bondsvergadering in 1923. Voorloopig wilde zij het verzoek der vorige Vergadering aan de regeeringen van vóór 1914 herhalen, om de militaire begrootingen niet op te voeren boven de cijfers voor het jaar 1914 en de statistieke gegevens, voor de tijdelijke commissie benoodigd, in het belang der eenheid van den te kiezen maatstaf voortaan tot de directe strijdkrachten en de militaire begrootingen te beperken. Krachtig moest worden gestreefd naar algeheele vernietiging van overtollige munitievoorraden, beteugeling van den handel | |||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||
in wapenen en den aanmaak van wapenen en munitie door private personen of ondernemingen. De internationale wapenhandel was reeds in 1919 door een verdrag te St. Germain geregeld en meer dan 30 staten hadden, deels voordeels ònvoorwaardelijk, zich daarbij aangesloten; maar de Vereenigde Staten hadden onverwachts hunne medewerking ontzegd. Daar deze evenwel onmisbaar scheen, moesten de bezwaren van Amerika worden opgespoord en opgeruimd. Immers het was uitgelekt, dat de Russische regeering, de eenige die vijandig stond tegenover àlle andere, aanzienlijke voorraden van wapenen en munitie in het buitenland had aangekocht, terwijl de levering van wapenen aan onbeschaafde volken onfeilbaar leidde tot roof en bloedstorting; de wapenhandel moest daarom deels volstrekt verboden worden, deels aan een streng toezicht of licentie-stelsel onderworpen. Private aanmaak kon alleen door eene algegemeene conferentie, waartoe ook niet-leden moesten worden genoodigd, worden belet of geregeld. Den chemischen oorlog met ontplofbare stoffen en verstikkende gassen had de Vergadering van 1921 willen bestrijden door geleerden aan te sporen hunne ontdekkingen zoo spoedig mogelijk openbaar te maken, ten einde het eenzijdig gebruik daarvan te voorkomen. Terugkomende op deze naïeve verwachting, stelde de commissie thans voor een onder-commissie van deskundigen met het onderzoek naar de nieuwste vorderingen der techniek en hare waarschijnlijke toepassing te belasten, en de uitkomst daarvan zoo ruim mogelijk bekend te maken. Eerst dan toch zouden de ontzettende gevolgen van een nieuwen oorlog klaar aan het licht treden. De ontwapening zelve was volgens art. 8 reeds voorbereid door nauwkeurige statistieken van de bestaande strijdkrachten en oorlogsuitgaven, te land, te water en in de lucht, verdeeld in hetgeen de regeeringen, in verband met de geographische en politieke omstandigheden, noodig achtten, hetzij voor de bewaring der inwendige rust, hetzij voor de afwering van buitenlandsche aanslagen. Reeds 26 staten, waaronder de groote militaire mogendheden, hadden opgaven verstrekt, waaruit bleek, dat voor het eerste doel slechts een betrekkelijk gering bedrag noodig was, terwijl reusachtige sommen voor het tweede doel bestemd waren. Honderden millioenen pon- | |||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||
den sterling en millioenen menschen waren aan den vreedzamen en productieven arbeid onttrokken, als het ware de prijs voor het diepgeworteld onderling wantrouwen. De conferentie te Washington 1921/22 had een verblijdenden stilstand in de bewapening ter zee teweeg gebracht en de commissie verlangde met recht eene nieuwe conferentie, om dezelfde beginselen ook door andere staten dan de eerste onderteekenaars te doen aanvaarden. De ontwapening te land leverde intusschen veel grooter bezwaren: o.a. omdat hier de eenheid van maatstaf als bij schepen ontbrak en voorts tegen plotselinge aanvallen moest worden gewaakt. Wel is waar stelde de naderende conferentie der Pan-Amerikaansche Unie te Santiago da Chili in Maart 1923 daaromtrent nieuwe kansen in het zicht, maar thans moest de grondslag worden gelegd voor eene inkrimping in Europa. Daartoe had een Britsch staatsman, Lord Esher, reeds plannen beraamd, welke echter volgens de commissie te ver gingen en onaannemelijk waren. Lord R. Cecil was gelukkiger, doch kon de medewerking van Frankrijk niet verkrijgen zonder aan de ontwapening eene onderlinge garantie te verbinden, welke moest opwegen tegen de ontwapening van staten, die zich bijzonder bedreigd achtten. Aldus kwam het vernuftig doch ingewikkeld besluit tot stand, dat de Vergadering op voorstel harer vijfde commissie op 27 Sept. ongewijzigd aannam. In vier merkwaardige stellingen werd het resultaat samengevat:
| |||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||
De uitwerking werd opgedragen aan den Raad, in overleg met de betrokken regeeringen. Ofschoon art. 8 een algemeene evenredige ontwapening beoogt, kunnen in sommige streken bijzondere overeenkomsten nog verder gaan. Overtuigd eindelijk, dat eene moreele ontwapening, gevolg van wederkeerig vertrouwen, alleen mogelijk is door eene bevredigende regeling der internationale schadeloosstelling en onderlinge schuldplichtigheid, verdient deze de volle aandacht van den Raad; al kan de Bond alleen op verzoek der betrokken regeeringen zich actief in deze aangelegenheid mengen. Ondanks de voortreffelijke verdediging van Lord Cecil, wien de ontwapening als hoofddoel klaar voor oogen stond, en de vurige welsprekendheid van den Franschen afgevaardigde de Jouvenel, die even standvastig het denkbeeld van garantie tegen ingebeelde aanvallen bepleitte, werd het nauw verband tusschen een en ander van meer dan ééne zijde hoogst bedenkelijk geoordeeld en noode aanvaard. Op het voetspoor van Nederland bij monde van Jhr. Mr. J. Loudon verklaarden de vertegenwoordigers der drie Scandinavische rijken achtereenvolgens onbewimpeld hun tegenzin en waarschuwden zij tegen de onderstelling, dat hunne regeeringen zich tot zulke garantieverdragen zouden leenen. Buiten-Europeesche staten mochten als niet belanghebbenden stilzwijgend toezien of met hoffelijke woorden hunne instemming betuigen, de gewezen neutrale staten in Europa, die scherpzinnigheid aan onafhankelijkheidszin paarden, zagen met bezorgdheid, hoe de groote mogendheden, ondersteund door hunne gunstelingen en trawanten, niet tevreden met het reeds vermeld berucht art. 10, het oude kaatsspel van materieele en moreele ontwapening hernieuwden en den alouden naijver van elkander vijandige groepen onder nieuwe leuzen deden herleven. Het schijnbaar bevredigend slot was inderdaad een stap achterwaarts. Laat ons hopen, dat het eerlang niet mèèr blijke dan een ‘reculer pour mieux sauter’! Ten opzichte van den oorlog in de lucht werden geen bijzondere besluiten genomen. Men vergenoegde zich met de resultaten van het onderzoek der bovengenoemde commissie af te wachten. Toch mogen de beschouwingen daaromtrent van den wakkeren rapporteur Lord Cecil niet onopgemerkt voorbijgaan. Met klem herinnerde hij aan de snelle vorde- | |||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||
ringen der techniek, waardoor de vernielende kracht der bommen uit de lucht, sedert het eind van den wereldoorlog was vertienvoudigd en door een enkelen aanval de grootste steden binnen enkele uren konden worden verwoest of onbewoonbaar gemaakt. Voorwaar de toekomst biedt der menschheid geen andere keus dan ontwapenen of omkomen. Kan men zich verwonderen, dat de afgevaardigde uit Australië, de vernuftige evenredigheid van ontwapening en garantie bespotte en zich ergerde over den eindeloozen duur der ontworpen inkrimping? Ik moest mij in het voorafgaande tot hoofdzaken bepalen en met stilzwijgen vele gewichtige punten voorbijgaan: zooals de begrooting, de verdeeling der kosten tusschen de leden en andere financieele zaken, welke van groot belang zijn, ook voor de toekomst van den Volkenbond. Hetzelfde geldt van de technische organisatie van verkeer en doorvoer, alsmede van de economische en financieele commissie van den Bond. Daarentegen mag zelfs binnen dit kader niet ontbreken eene dankbare herinnering aan het in Februari 1922 te 's-Gravenhage geopend Internationaal Gerechtshof, de meest grootsche en waarschijnlijk meest duurzame stichting van den Volkenbond, waaraan ook niet-leden medewerken en welks heilzame werkkring zich uitstrekt ver buiten zijne grenzen. Onvruchtbaar bleven de herhaalde klachten over het gemis van eigen geld- en dwangmiddelen; onvruchtbaar de angstvallige schroom om zich ongevraagd te bemoeien met de verontrustende problemen, die geheel Europa ontwrichten en den politieken toestand beheerschen; slechts een flauwe weerklank daarvan bespeurt men in bovenvermeld slot der ontwapenings-resolutie. Zorgvuldig werd zelfs de schijn vermeden van een aanranding van het gezag en het aanzien van den Raad, die binnen de grenzen van de sfeer van den Volkenbond zelfstandig en oppermachtig besluit, maar zelf ondergeschikt is aan de meerderheid der daarin vertegenwoordigde staten. Liever dan zijne macht te beperken, ging men er toe over het aantal niet-vaste-leden met twee te vermeerderen, ten einde aan de begeerte van de tot dusver uitgeslotenen althans eenigermate te gemoet te komen, zonder een der tegenwoordige leden zijn zetel te doen ontruimen. Wegens doorzichtige politieke redenen viel de keus op | |||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||
Zweden en Uruguay. Nederland, dat terecht bedenkingen opperde tegen dezen onberaden stap, welke een pleister moest leggen op de fundamenteele gebreken der bestaande bondsorganisatie, mag zich verheugen over de keus van een der Scandinavische staten, waarmede het in belangen en gezindheid in menig opzicht overeenstemt.
Overziet men het gansche terrein en tracht men, met behulp der rijke stof te Genève aangevoerd en behandeld, een eindoordeel te vellen over de waarde van den Volkenbond voor de internationale gemeenschap op het tegenwoordig oogenblik en over de toekomst, welke hem wacht, dan dringt zich de overtuiging op, dat de Volkenbond was, is en blijft, een der merkwaardigste verschijnselen van onzen tijd, hetwelk in beteekenis alles overtreft wat tot dusver op internationaal gebied bestond. Geen statenbond, zelfs niet de Pan-Amerikaansche Unie, sloeg zóó wijd zijne vleugelen uit, en streeft zoo blijkbaar naar een universeelen samenhang. Het is intusschen gemakkelijker doel en strekking te prijzen dan den juisten afstand te meten, dien hij op den ingeslagen weg inderdaad heeft afgelegd en aldus de juiste plaats te bepalen, welke hem in het wereldverband toekomt. Wij zagen, dat hij op het gebied van sociaal verkeer en onderling hulpbetoon belangrijke uitkomsten heeft verkregen en ook op staatkundig terrein op eenige resultaten van beteekenis kan wijzen; dat hij zelfs meer dan één stap heeft gezet op den veel steileren weg naar eene vreedzame oplossing van tegenstrijdige belangen zijner leden. Op dezen weg liggen intusschen schier onoverkomelijke struikelblokken, gegrond eensdeels in het groot verschil van omstandigheden, belangen en behoeften, welke zich in eene harmonische eenheid moesten oplossen om de rust te bestendigen en den vrede te bewaren, anderdeels in de gebrekkige inrichting en de onvoldoende middelen, welke hem ten dienste staan. Tot dusver faalden alle pogingen, hoe en waar ook aangewend, om den vrede te verzekeren. Uit deze ervaring is de Volkenbond geboren. Zal hij slagen, dan moet er meer gebeuren dan tot dusver is geschied; dan moet hij toonen den hoogen moed en ruimen blik te bezitten, welke tot heden slechts enkele leden durfden | |||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||
aanbevelen, doch meerderen enghartig en kortzichtig met bittere welsprekendheid hebben bestreden. De voornaamste op te ruimen struikelblokken bestaan in:
Wanneer dubbelzinnigheid en exclusivisme verdwenen zijn, naijver en wantrouwen plaats maken voor samenwerking en vertrouwen en het volle daglicht aller werkzaamheid bestraalt, dan eerst kan de Volkenbond zijne beloften vervullen en zijn doel bereiken. | |||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||
Utopie? Misschien. Doch indien utopie niet meer is dan de naam, waarmede het heden de toekomst versiert (de Jouvenel), en de tijd niet anders dan de eeuwige wandelaar, die zijne lofredenaars en zijne belagers gelijkelijk slechts met een glimlach beantwoordt (Loder), dan is de ware Volkenbond geen hersenschim, maar een toekomstbeeld, dat hen, die nà ons komen, eenmaal zal verblijden en verkwikken.
J. de Louter. |
|