De Gids. Jaargang 86
(1922)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Louis Pasteur. 1822-1922.Dissymétrie moléculaire, 1848 De genetische samenhang der deelen van zijn levensarbeid is door Pasteur-zelven nimmer aangetoond. Hij miste behoefte ‘à revenir sur les choses acquises’ en meende dus dat de tijd er toe ontbrak. ‘Tout cela est dans les Comptes rendus de l'Académie des Sciences’ was zijn antwoord aan wie er op aandrong. Anderen trachtten te doen wat Pasteur verzuimde. Een drietal van zulke literaire portretten-ten-voeten uit breng ik hier in herinnering: de levensbeschrijvingen door zijn schoonzoon René Vallery RadotGa naar voetnoot1) en door E. DuclauxGa naar voetnoot2), een van zijn oudste medewerkers. Die boeken vullen elkander aan. Uit Vallery Radot's reconstructies, samengesteld na vele jaren van vertrouwelijken omgang en met behulp van een kostelijke brievenverzameling, schijnt onze voorstelling van Pasteur zich | |
[pagina 324]
| |
spontaan te vormen. Duclaux, zelf Meester, gunt den lezer van hooger plan een uitzicht op Pasteur's werk. De herdenking van Pasteur is voor elkeen genot, maar niet minder inspanning. De scheikundige, die het eerste tijdperk ten volle kan waardeeren, ondervindt dat Pasteur meer en meer de biologische zijde van gistings- en rottingsvraagstukken zoekt, en ten slotte opgaat in de belangen der geneeskunde. En zoo ontgaat den geneeskundige het volkomen begrip van Pasteur's scheikundig vér-verleden, evenals het dieper verband van dit met de moderne scheikunde. Maar toch kunnen allen, die over eenige algemeene natuurkennis beschikken, uit werken, als ik noemde, zich een overzicht van Pasteur's levensarbeid verschaffen, om aan het einde van dit jaar, een eeuw na Pasteur's geboorteGa naar voetnoot1), zijn persoonlijkheid ten volle te herdenken.
Dissymétrie moléculaire - asymmetrie in den bouw der molecule -, deze eerste woorden van het grafschrift vertegenwoordigen het tijdperk, waarin Pasteur, ternauwernood aan het eind van zijn opleiding, verscheidene belangrijke ontdekkingen op het gebied der scheikunde deed. Kon men de eerste dier ontdekkingen wellicht nog beschouwen als resultante van het wetenschappelijk milieu, zijn stalen wil vooruit te komen en het geluk van de greep - de volgende vondsten openbaarden den toekomstigen Meester: vruchten van durvend denken, onverzettelijk beproeven en scherpste kritiek; van de ‘idée préconçue’ getoetst met de ‘méthode expérimentale’. De scheikundigen van 1840 - Pasteur was toen 18 jaar oud - beschikten reeds over de begrippen molecule en atoom; zij bezaten nauwkeurige gegevens over de quantitatieve samenstelling van vele an-organische en organische verbindingen. Zij kenden ook isomeren, stoffen van gelijke quantitatieve samenstelling, onderling in zekere eigenschappen verschillend. Zij waren dus reeds vertrouwd met de gedachte dat een gelijk aantal zelfde atomen in bepaalde gevallen op verschillende wijzen tot een molecule gerangschikt kunnen zijn: het eerste denkbeeld van moleculaire structuur. | |
[pagina 325]
| |
Van meer dan eene zijde maakte men zich op tot nader onderzoek; zoo bestudeerde men den kristalvorm der stoffen als openbaring van hun moleculaire samenstelling; en ook de richtingsveranderingen die het licht onder bepaalde omstandigheden - n.l. de gepolariseerde lichtstraal - op zijn doorgang door bepaalde kristallen en oplossingen ondergaat (draaiing van het polarisatievlak). Te Parijs, waar Pasteur zijn opleiding ontving, waren zulke studies in vollen gang. Reeds was gevonden dat sommige asymmetrische kristalvormen het gepolariseerde licht doen afwijken, op zoo'n wijze, dat als bij zekere asymmetrie het licht naar de ééne zijde afwijkt, de spiegelbeeldvormen van het zelfde kristal het licht naar de andere zijde doen afwijken. Intusschen is een ander feit, n.l. dat oplossingen van sommige stoffen het polarisatievlak doen draaien, voor een inzicht in de moleculaire structuur van meer belang dan de juist genoemde samenhang tusschen kristalvorm en draaiend vermogen. Bij de oplossingen kan het immers niet anders dan de aard der molecule zelve zijn - de karakteristieke groepeering van de haar samenstellende atomen - die de gepolariseerde lichtstraal doet afwijken. Hier zou Pasteur nu een nieuw verband leggen. Hij toonde aan dat bij een groep van stoffen, die in oplossing het polarisatievlak op een bepaalde wijze kunnen doen draaien, deze eigenschap onverbrekelijk verbonden is met een bepaalde asymmetrie der uit de oplossing te verkrijgen kristallen.
Als object van studie had Pasteur het wijnsteenzuur en de wijnsteenzure zouten genomen. Het wijnsteenzure kalium dat zich uit gistend druivensap bij de wijnbereiding afscheidt, heeft de eigenschap het vlak van polarisatie naar rechts te draaien; des gelijks doen het uit dit kaliumzout verkregen wijnsteenzuur en de andere langs dezen weg verkregen wijnsteenzure zouten. Pasteur vond nu dat dit in oplossing ‘optisch actieve’ wijnsteenzuur en zijn zouten asymmetrisch van kristalvorm zijn en bovendien, dat de kristallen zich op de zelfde wijze asymmetrisch voordoen. Past men het veel gebruikte beeld van linker- en rechterhand toe - voorwerpen van groote overeenkomst, maar toch anders -, dan kan men | |
[pagina 326]
| |
al die kristallen met verzamelingen van louter rechterhanden vergelijken. Was deze vondst reeds van belang door de verbinding die gelegd zou worden tusschen optische werking in oplossing en asymmetrie in kristalvorm, zij leidde tot een tweede vondst, die als ontraadseling van een sinds lang bestaande scheikundige puzzle, niet weinig opzien baarde. Zooals gezegd, levert de wijnbereiding als regel rechtsdraaiende verbindingen. Slechts eenmaal, in 1820, had men in een fabriek een groote hoeveelheid afwijkende materie verkregen, die aanvankelijk zelfs niet als wijnsteenzuur herkend was. Toch bleken de zouten van deze nieuwe stof geheel met de zouten van wijnsteenzuur overeen te komen: dezelfde kristalvorm, hetzelfde specifiek gewicht, hetzelfde vermogen de gewone lichtstraal tot twee gepolariseerde lichtstralen te verdubbelen, dezelfde hoek der optische assen, dezelfde brekingsindex bij oplossing; in alles gelijk, behalve in het gedrag tegenover gepolariseerd licht: de gewone wijnsteenzure zouten draaien het polarisatievlak naar rechts, de zouten van het nieuwe zuur (druivenzuur, acidum racemicum of paratartricum) waren ‘optisch in-actief’. Zulk een vergelijkend onderzoek van wijnsteenzure en druivenzure zouten was door den beroemden Duitschen scheikundige Mitscherlich gedaan en in 1844 gepubliceerd. Toen Pasteur eenigen tijd later vond dat de rechtsdraaiende tartraten een asymmetrischen kristalvorm opleverden, lag het voor de hand dat hij het optisch niet werkzame druivenzuur en de druivenzure zouten aanstonds aan een nauwkeurig kristallographisch onderzoek onderwierp. Aanvankelijk met den verwachten uitslag: het druivenzuur en een aantal van zijn zouten bleken symmetrisch van kristalvorm - tot een uitzondering: het natrium-ammonium zout van het druivenzuur, het reeds aangenomen verband tusschen optische werkzaamheid en asymmetrie scheen te komen verstoren. Deze dubbelzouten hoezeer optisch niet actief, bleken aan Pasteur a-symmetrisch te zijn. Doch Pasteur's kristallographische oefening deden hem het schijnbare van deze tegenspraak aanstonds doorzien. Inderdaad waren de kristallen van het druivenzure dubbelzout a-symmetrisch, doch geenszins allen naar dezelfde zijde. Zij waren als vormen en spiegelbeeldvormen, als | |
[pagina 327]
| |
‘rechtsche’ en ‘linksche’ kristallen te onderscheiden. Hierin lag het geheim: zocht Pasteur louter ‘rechtsche’ kristallen uit en loste hij deze op, dan verkreeg hij een oplossing die het polarisatievlak naar de ééne zijde draaide; loste hij echter ‘linksche’ kristallen op, dan bleek de oplossing optisch actief naar de andere zijde; loste hij van beide soorten te zamen evenveel op, dan was de oplossing optisch even onwerkzaam als de oplossing van het druivenzuur, waarvan hij was uitgegaan. Men had in het druivenzure zout dus niet anders dan een mengsel van rechtsch met evenveel linksch wijnsteenzuur zout voor zich. Bleek de puzzle hiermee gevonden, voor de eerste maal was tevens, eenvoudig door uitzoeken van kristallen, een linksch wijnsteenzuur zout bereid.
Het werk van Pasteur trok in hooge mate de aandacht der Académie des Sciences, en Professor Biot, hoogste autoriteit op het gebied der polarimetrie van oplossingen, belastte zich met de contrôle. ‘Il me fit venir’, zoo vertelt Pasteur zelf ‘il me remit de l'acide paratartrique qu'il avait soigneusement étudié lui-même et qu'il avait trouvé parfaitement neutre vis-à-vis de la lumière polarisée. Ce ne fut pas au laboratoire de l'Ecole normale, ce fut en sa présence, dans sa cuisine, qu'il me fallut préparer le sel double avec de la soude et de l'ammoniaque qu'il avait également désiré me procurer luimême. La liqueur fut abandonnée à une évaporation lente, et, au bout de dix jours, lorsqu'elle eut fourni environ trente à quarante grammes de cristaux, il me pria de passer au Collège de France, afin de recueillir la cristallisation et d'en extraire des cristaux de deux sortes que je placerais, ajouta-t-il, les uns à sa droite, les autres à sa gauche, me demandant de déclarer de nouveau si j'affirmais bien que les cristaux, mis à sa droite dévieraient à droite et les autres à gauche. La déclaration faite, il me dit qu'il se chargerait du reste. M. Biot prépara les solutions en proportions bien dosées, et, au moment de les observer dans l'appareil il m'invita de nouveau à me rendre dans son cabinet. Il plaça d'abord dans l'appareil la solution la plus intéressante, celle qui devait dévier à gaucheGa naar voetnoot1). | |
[pagina 328]
| |
Sans même prendre mesure, par l'aspect seul des teintes des deux images ordinaire et extra-ordinaire de l'analyseur, il vit qu'il y avait une forte déviation à gauche. Alors, très visiblement ému, l'illustre vieillard me prit le bras et me dit: “Mon cher enfant, j'ai tant aimé les sciences dans ma vie que cela me fait battre le coeur!”’Ga naar voetnoot1).
Meer diepte krijgt deze, op zichzelf reeds treffende scène tusschen den ouden geleerde en den jongen préparateur, als men iets weet omtrent Pasteur's jeugd; als men heeft mogen bladeren in zijn jeugdbrieven. Pasteur, zoon van weinig bemiddelde ouders had, te Parijs studeerend, door les geven zijn studie grootendeels zelf bekostigd. Aanvankelijk scheen zijn aanleg middelmatig, in vergelijking met zijn wil vooruit te komen. Hij streefde naar de ‘carrière’ en het ‘succès’; niet om de uiterlijkheid ervan, maar als de zoete, rechtmatige belooning van vlijt, plichtsbetrachting, menschlievendheid, vaderlandsliefde. In zijn tijdperk van Sturm und Drang joeg hij slechts in die ééne richting voort. Den eersten November 1840 - dus nog vóór zijn 18den verjaardag - schreef hij in antwoord op een brief van huis over vorderingen, gemaakt door zijn in het algemeen min-vlijtige zusters: ‘Cependant la seconde (lettre) que vous avez écrite m'a fait beaucoup de plaisir, elle m'apprend que, pour la première fois peut-être, mes soeurs ont voulu. C'est beaucoup mes chères soeurs, que de vouloir; car l'action, le travail suit toujours la volonté et, presque toujours aussi le travail a pour compagnon le succès. Ces trois choses: la volonté, le travail, le succès se partagent toute l'existence humaine. La volonté ouvre la poste aux carrières brillantes et heureuses; le travail les franchit, et une fois arrivé au terme du voyage, le succès vient couronner l'oeuvre’Ga naar voetnoot2). En over zijn lectuur in dien tijd dit: ‘j'ai toujours ce petit livre de M. Droz (Essai sur l'art d'être heureux) qu'il a eu la complaisance de me prêter. Je n'ai jamais rien lu de plus sage, de plus moral et de plus vertueux. J'ai encore un autre de ses ouvrages. Rien n'est mieux écrit. A la fin de l'année je vous rapporterai toutes ces oeuvres. On éprouve à les lire un | |
[pagina 329]
| |
charme irrésistible qui pénètre l'âme et l'enflamme des sentiments les plus sublimes et les plus généreux. Aussi je ne lis le dimanche aux offices que les ouvrages de M. Droz, et je crois, en agissant ainsi, malgré tout ce qu'en pourrait dire le cagotisme irréfléchi et niais, me conformer aux plus belles idées réligieuses.’
Zoo concentreerde de jonge Pasteur zich in de opvoeding van zich-zelven tot een edel levend mensch; godsdienst was hem het kweeken van edele gevoelens, als de eerbiedige liefde voor ouders en vaderland; vlijtige arbeid tot vergrooting van zijn kennis, in vereering voor leermeesters en wetenschap, begreep hij als de edelste der daden. Ten volle bewust regelde Pasteur aldus zijn levensgang. En als de kunst van te leven het hoogste bereikt in den bloei van het eigene, in het scheppen van een eigen levensstijl, beloofde Pasteur haar volmaakte beoefenaar te worden.
In 1849, het jaar na zijn onderzoekingen over het wijnsteenzuur, nauwelijks 26 jaar oud, doceert Pasteur reeds de scheikunde aan de Universiteit te Straatsburg. Voor wie gelegenheid had zich in de moeilijke jeugdjaren te verdiepen, lijkt deze voorspoed het blije einde eener novelle. Maar voor Pasteur beteekende de verworven positie versnelling van tempo, verbreeding van geste. Zijn levensstijl neemt in kracht en gedrongenheid toe: les nuits me paraissent trop longues, schrijft hij, ter kenschetsing van de concentratie, die hem in de vroegte weer naar het laboratorium dreef. Maar tevens breekt klaarder door welke geniale vermogens deze krachtige menschelijke machine besturen. Zijn werk gaat spoedig uit boven ernstige studie, vlijtige arbeid en ‘la main heureuse’ bij het kiezen van een onderwerp. Het is de dissymétrie moléculaire - de openbaring van asymmetrie in den moleculairen bouw van zekere stoffen - die hij als nieuw gezichtspunt ten opzichte van een onbegrensd veld van onderzoek erkent. Eiwitten, suikers, alkaloiden, rechtsch wijnsteenzuur - - allerlei stoffen die het polarisatievlak doen draaien - zijn gevormd bij levensprocessen, in plant en in dier, of onder andere natuurlijke omstandigheden: le caractère de dissymétrie moléculaire est propre aux substances organiques | |
[pagina 330]
| |
naturelles. Dit leidde hem reeds spoedig tot een vondst die van hooger orde is dan zijn fameuze proef over het scheiden van linksche en rechtsche kristallen uit den neerslag van het optisch neutrale druivenzure zout. Met behulp van een andere, in de natuur gevormde, optisch-actieve dus moleculair-asymmetrische stof: het cinchonine, tast hij het optisch onwerkzame druivenzuur aan. En ziet, met deze asymmetrische molecule, als een aan de natuur ontleend instrument, weet hij de symmetrie van het druivenzuur opnieuw als een dubbele - zich neutralizeerende - asymmetrie te ontmaskeren: het linksche cinchoninetartraat is n.l. wat minder oplosbaar dan het rechtsche, kristalliseert dus eerder uit; en opnieuw is het linksche wijnsteenzuur verkregen. Met deze en dergelijke, niet alle hier samen te vatten onderzoekingen, nadert Pasteur onbewust het einde van zijn scheikundige tijdperk. Later zou hij dit einde niet zonder weemoed herdenken. ‘Si j'ai un regret, c'est de ne pas avoir suivi cette route, qui doit conduire, j'en suis convaincu, aux plus belles découvertes’. Inderdaad ‘les plus belles découvertes’ zijn op dezen weg gedaan. Nu Pasteur's werk de beschouwingen over moleculaire structuur verdiept had en door zijn eigen vondsten reeds allerhande rangschikking van een zelfde stel atomen tot molecule als mogelijk bewezen was - zouden belangrijke gevolgtrekkingen worden gemaakt. Een asymmetrische molecule kan men zich niet voorstellen te bestaan uit in één vlak gerangschikte atomen, omdat dit vlak zelf het symmetrievlak zou zijn, ter weerskanten waarvan de molecule volkomen identische helften bezit. De stereochemie, met haar rangschikking in drie vlakken, met haar asymmetrisch koolstofatoom - concepties van van 't Hoff - erkent in Pasteur's ontdekkingen haar grondslagen. Het is belangwekkend te zien hoe Pasteur - voordat zijn vermogens in de studie der gisting een nieuwe arbeidssfeer vonden - aanvankelijk in grootsch maar vergeefsch pogen rondtastte naar steun voor een vage conceptie van de nieuwe scheikundige betrekking tot de natuur. ‘L'Univers est un ensemble dissymétrique. Je suis porté à croire que la vie, telle qu'elle se manifeste à nous, doit être, fonction de la dissymétrie de l'Univers ou des conséquences qu'elle entraîne. L'Univers est dissymétrique; car on placerait | |
[pagina 331]
| |
devant une glace l'ensemble des corps qui composent le système solaire, se mouvant de leurs mouvements propres, que l'on aurait dans la glace une image non superposable à la réalité. Le mouvement même de la lumière solaire est dissymétrique. Jamais un rayon lumineux ne frappe en ligne droite et au repos la feuille oü la vie végétale crée la matière organique. Le magnétisme terrestre, l'opposition qui existe entre les pôles boréal et austral dans un aimant, celle que nous offrent les deux électricités positive et négative ne sont que des résultantes d'actions et de mouvements dissymétriques. La vie est dominée par des actions dissymétriques. Je pressens même que toutes les espèces vivantes sont primordialement, dans leur structure, dans leurs formes extérieures, des fonctions de la dissymétrie cosmique’Ga naar voetnoot1). Niet zonder de afkeurende waarschuwingen van zijn leermeesters zet hij zich aan de experimenteele toetsing van deze idée préconçue. Sterke magneten worden geplaatst naast kristallizeeringen ter beproeving van hun denkbaar vermogen asymmetrie in den kristalvorm te weeg te brengen; planten worden op draaiende toestellen geplaatst tot verandering der physiologisch-chemische processen, of beschenen door zonnestralen, die met behulp van heliostaat en spiegel een tegennatuurlijken loop nemen. ‘Louis se préoccupe toujours un peu trop de ses expériences’ schreef mevrouw Pasteur in die dagen aan haar schoonvader. ‘Vous savez que celles qu'il entreprend cette année nous doivent donner, si elles réussissent, un Newton ou un Gallilée’. En Pasteur (30 December 1853): ‘Mes études marchent assez mal. J'ai presque la crainte d'échouer dans tous mes essais cette année et de n'avoir pas à marquer ma place par un travail important à la fin de l'année prochaine. Espérons encore. Aussi, il faut être un peu fou pour entreprendre ce que j'ai entrepris’Ga naar voetnoot2).
De psychologische historie der ontdekking is naar haar aard onvolledig. Niemand bepaalt het aandeel der onbewuste werkingen, als nieuwe denkbeelden gaan lichten in den geest. | |
[pagina 332]
| |
Toch kennen wij menigen factor, die Pasteur bewoog zich aan het vraagstuk der gisting te wijden. ‘J'ai été conduit a' m'occuper de fermentation à la suite de mes recherches sur les propriétés des alcools amyliques’, schrijft Pasteur in 1857, in zijn eerste mededeeling over gistingGa naar voetnoot1). Hij onderzocht de amylalcoholen op verzoek van Biot, in verband met de eigenschap van eenigen der isomeren het polarisatievlak te doen draaien. Dit laatste trof Pasteur, omdat amylalcoholen gistingsproducten zijn. Volgens Liebig's leer werd gisting als een eenvoudige splijting der moleculen gedacht; amylalcohol zou als optisch actief, dus asymmetrisch atomencomplex reeds deel hebben uitgemaakt van de suikermolecule. Daar scheikundig tegen deze voorstelling bezwaar is, en een niet-vitale opbouw tot asymmetrie Pasteur evenmin waarschijnlijk kon lijken, is hier een goede reden die hem tot de studie van gisting, - als verschijnsel van leven - gebracht heeft. Pasteur's geest, vervuld van het verband tusschen moleculaire asymmetrie en leven, kwam aldus door de moleculaire asymmetrie van een gistingsproduct het vitale wezen van de gisting op het spoor. Toch mag tot meer volkomen begrip hoe zich het eene werk aan het andere schakelde, de kennis van eenige uitwendige factoren niet verwaarloosd worden. September 1854 was er een groote verandering in Pasteur's leven gekomen door zijn benoeming tot deken van de nieuwe faculteit der natuurwetenschappen te Rijssel, centrum van industrie, in het bijzonder ook van gistingsindustrie. De stichting der faculteit ging gepaard met de instelling van een diploma van fabriekschef; en reeds in zijn inaugureele rede, einde 1854, roert Pasteur de gisting aan, als hij spreekt over het nut der praktische oefeningen, die het onderwijs te Rijssel als iets nieuws zouden kenmerken. ‘Où trouverez-vous un jeune homme dont la curiosité et l'intérêt ne seront pas aussitôt éveillés lorsque vous mettez entre ses mains une pomme de terre, qu'avec elle il fera du sucre, avec ce sucre l'alcool, avec cet alcool de l'éther ou du vinaigre?’ En spoedig kwamen de fabrikanten zelven hem raadplegen over hun zwarigheden in het bedrijf. Bovendien, gisting stond evenzeer in het midden der theore- | |
[pagina 333]
| |
tische belangstelling, en moet als zoodanig Pasteur's ambitieuzen geest hebben gelokt. Gisting en rotting zijn ontleding van organische materie. Als suikerachtige stoffen gisten, ontstaat, al naar hun aard, naar het ferment en de verdere omstandigheden, alcohol, azijnzuur, melkzuur, boterzuur, enz.; een stikstofverbinding als ureum wordt ontleed tot ammoniak; als hoogere verbindingen, eiwitten, zich ‘spontaan’ ontleden, spreekt men van rotting. Al deze en dergelijke processen zijn in de natuur en voor de praktijk der menschelijke samenleving van het grootste belang; de kringloop van stikstof en koolstof op aarde, de bereiding van brood, spiritus, wijn, azijn, bier, zuivels, het vrijmaken van vezelstoffen uit plantendeelen, de bewerking van afvalstoffen tot mest, het bemestingsproces zelf, zijn alle de openbaring of de toepassing er van. In Pasteur's tijd was men van het scheikundig gebeuren bij gisting en rotting vrij goed op de hoogte; ook legde men reeds verband tusschen gisting en ziekte. Dat het gebeuringen zijn, die door de kleinste levende wezens worden beheerscht nam men, in het algemeen, niet aan. Welhaast ieder stond op Liebig's standpunt: gisting en rotting zijn chemische werkingen onder invloed van eiwitachtige stoffen, die onder bepaalde voorwaarden het karakter van een ferment hebben verworven. De zuurstof van de lucht zou daarbij een bepaalde rol spelen: het eiwit zou door oxydatie in ontleding overgaan, en Liebig onderstelde dat deze ontleding gepaard ging met een inwendige beweging der stof, die door contact meegedeeld aan voor gisting en rotting vatbare stoffen, ook van deze de ontleding te weeg zou brengen: alles zuiver scheikundige processen dus, die zonder verdere factoren van buitenaf, tusschen de moleculen der betrokken stoffen zouden plaats grijpen. Gistcellen, welbekend bij de alcoholische gisting, en door Schwann en Cagniard Latour als oorzaak dezer gisting beschouwd, hadden voor Liebig slechts bijkomstige beteekenis. Eerst met hun afsterven zouden zij de doode materie leveren, die geoxydeerd, als ferment, de suiker in alcohol en koolzuur zou splitsen. Thans volgt het tijdperk waarin Pasteur, uitgaande van zijn ‘idée préconçue’: de asymmetrie der gistingsproducten wijst | |
[pagina 334]
| |
op een vitalen factor in het gistingsproces, - een stel feitelijkheden aan den dag bracht, dat, met rechtvaardiging van de onder Liebig's leer bedolven vondsten van Schwann en Cagniard Latour, het gistingsvraagstuk oploste. Een poging tot navertellen zou mij te ver voeren; ik breng dus slechts de voornaamste uitkomsten in herinnering. Gisting en rotting, zoo leerde Pasteur, zijn geen spontane en onderlinge werkingen der betrokken stoffen, doch verschijnselen van leven, uitdrukking van voeding en stofwisseling van zeer kleine levende wezens. Bij het ontstaan van bepaalde producten als alcohol, azijnzuur, melkzuur, boterzuur en zoo meer, uit bepaalde moederstoffen, zijn bepaalde mikroben in het spel. Bij de alcoholische gistingen der industrie zijn het gistsoorten, bij de melkzuurgisting en de boterzuurgisting verschillende, kleinere, staafjesvormige mikroben. Het zijn dus specifieke processen, die onder natuurlijke omstandigheden in voor rotting en gisting vatbare middenstoffen, elkander, als uitdrukking van den strijd der mikroben, verdringen en opvolgen. Pasteur trok tevens de gevolgtrekkingen uit zijn leer ten behoeve van de industrieele gistingen, van de bereiding en de behandeling van azijn, wijn en bier. Het gebruik van zuivere kulturen, de bestrijding van mikroben, die niet tot de gisting bijdragen en parasiteerend op de producten het bedrijf schaden, het uitlezen van giststammen met de nuttigste werking, - dit alles zou blijken de zekerheid van het bedrijf te verhoogen; ook het ‘pasteurizeeren’, d.i. het verwarmen van het product om andere overbodige mikroben, die den wijn of het bier tijdens het bewaren kunnen bederven, te dooden, vindt sindsdien in de industrieën geregeld toepassing.
Tot goed begrip van den samenhang tusschen Pasteur's studie der gisting en zijn latere werk: het kweeken van ziektekiemen buiten het zieke lichaam op kunstmatige kweekgronden, - is het noodig iets dieper op enkele punten in te gaan. Van nu af staan, uit zeker theoretisch oogpunt, bij gisting de voor gisting vatbare stof en de gistingsproducten minder op den voorgrond dan het levende wezen dat de stoffen aantast en ontleedt. Dat aantasten en ontleden is karakteristiek, specifiek | |
[pagina 335]
| |
in den strengen zin van het woord: de soorten der mikroben zijn te kennen door en te onderscheiden naar hun biochemische vermogens. Zoo ontsloot Pasteur's werk het gebied der bacteriologie; en hij-zelf gaf de principieele middelen tot het onderzoek. In zijn proeven over gisting streefde hij reeds naar een opperste vereenvoudiging der middenstof om het chemisch gebeuren zoo ver mogelijk te ontleden. In bepaalde gevallen gelukte het hem gisting te verwekken door kiemen te kweeken in middenstoffen, gansch vrij van organisch materiaal, dus gansch buiten den ban van Liebig's leer. Een ammoniakzout, opgelost in water, als stikstofbron, wat suiker als koolstofbron, een weinig minerale zouten onmisbaar voor de levende materie - in zulk een waterheldere vloeistof behoefde men slechts een voor het bloote oog onzichtbaar spoortje van geschikte kiemen te enten, of, bij passende temperatuur, zag men de vloeistof troebel worden, vliezen en bezinksel zich vormen, kortom den weligen groei van een mikroskopisch wezen. Uit zulke resultaten ontwikkelde zich het denkbeeld dat nu ook voor elke mikrobe een meest gunstig kunstmatig milieu bestaat, en dat men er naar moet streven voor elke bacterie dien optimalen kweekgrond te vinden. Wat is gewenschter hulp voor de bacteriologie dan een zeer groot aantal verschillende, specifiek geschikte voedsels? Op zoek naar een bepaald mikroorganisme behoeft men dan slechts uit te zaaien op den bijbehoorenden kweekgrond om de gezochte in zuivere cultuur te verkrijgen. De eerste en schoonste vondst werd reeds door Pasteur met zijn leerling Raulin gedaan. Het gelukte Raulin de optimale kweekvloeistof voor een schimmel, Aspergillus niger, samen te stellen. Zet men open schalen met deze vloeistof neer, dan worden zij, in ruimten waar sporen van deze schimmel met het stof in de lucht zweven, na eenigen tijd overdekt met een zuivere cultuur van Aspergillus niger. Zuiver materiaal van andere schimmels in gesloten flesschen met gesteriliseerde vloeistof van Raulin gebracht, kan wel matig groeien; maar zoodra Aspergillus niger in het spel treedt, hebben die anderen geen kans meer. De hedendaagsche bacteriologie stuurt nog steeds in deze richting, en bezit dan ook reeds enkele methoden tot het | |
[pagina 336]
| |
‘aankweeken’ van bepaalde ziekteverwekkende mikroben. Maar Raulin en Pasteur zijn nimmer nog overtroffen.
Een hardnekkige kritiek kon aan Pasteur's verklaring der gistingsprocessen blijven twijfelen. Al staat vast dat gisting en rotting uitingen zijn van leven, de mogelijkheid blijft dat in de door het experiment gegeven omstandigheden uit de voor omzetting vatbare stoffen-zelven het levende is ontstaan. Zulke kritiek bracht Pasteur midden in een vraagstuk dat al eeuwen de geesten bezighield. Wel was de tijd voorbij dat men geloofde aan het ontstaan van muizen uit vuil; wel was, door vleesch proefondervindelijk met gaas tegen vliegen te beschermen, het denkbeeld weerlegd dat de ‘wormpjes’ in bedorven vleesch spontaan daaruit zijn voortgekomen; doch met de ontwikkeling der mikroskopie in de 17e en 18e eeuw, met de door Antoni van Leeuwenhoek ingeleide ontdekkingen, kon het geloof aan het vanzelf ontstaan dier oneindige massa kleinste levende wezens - aan de generatio aequivoca of spontanea - opnieuw wortelen. Bekende figuren uit dien strijd in de tweede helft der 18e eeuw zijn Needham en Spalanzani, de eerste een Engelsch, de ander een Italiaansch katholiek priester; beiden namen goedbedachte experimenten, echter met tegengestelden uitslag. Beiden stelden voor-rotting-vatbare stoffen aan hooge temperatuur bloot, en terwijl Needham deze na eenigen tijd toch de broedplaats van mikroskopische wezens zag worden en dus tot spontane wording uit doode massa besloot, bleven Spalanzani's kooksels onveranderd en onbedorven; met zulk een standvastigheid, dat de uitkomst Appert verlokte levensmiddelen, als vleesch, visch, wijn, tot praktisch doel te verduurzamen. Het bezwaar tegen Spalanzani's proeven: dat uit zijn vaatwerk de lucht was uitgedreven, en de afwezigheid van zuurstof dus de generatio spontanea tegenhield, werd later - in 1836 - door Schultze ondervangen, die de lucht toeliet na passage door sterk zwavelzuur; het volgende jaar bereikte Schwann hetzelfde met sterk verwarmde lucht; in 1854 lieten Schroeder en Dusch door watten gefiltreerde lucht toe tot Spalanzani's flesschen. En ook bij toetreding van lucht bleef generatio spontanea uit. Men kan dus meenen dat in Pasteur's tijd, toen deze de specifieke gistings- en rottingskiemen ontdekte, het | |
[pagina 337]
| |
niet meer noodig was te bewijzen dat deze kiemen niet spontaan uit de doode materie waren geworden. Dit zou onjuist blijken. Aan velen waren de proeven van Schultze, Schwann, Schroeder en Dusch mislukt, en zelfs Helmholtz, die met de studie van dit onderwerp zijn wetenschappelijke loopbaan aanving, voelde zich gedwongen in bepaalde gevallen de generatio spontanea te aanvaarden. De strijd liep zeer hoog; godsdienstige en philosophische opvattingen lieten zich gelden bij de beoordeeling der proefnemingen, zoodat Pasteur's leermeesters hem ten sterkste afrieden zich in deze vertroebelde en naar hun meening voor wetenschappelijke behandeling ongeschikte kwestie te begeven. ‘Maar Pasteur’ - zooals Pekelharing in zijn Gidsartikel van 1895 zegtGa naar voetnoot1) - ‘was als de ware held, die zich tot de tanden wapent, geen voorzorgsmaatregel verzuimt, dan echter ook geen gevaar ontziet’. Inderdaad versloeg hij den draak, maar niet dan nadat menige afgehouwen kop weer was aangegroeid. Pasteur toonde bij zijn proeven over generatio spontanea een oneindige vindingrijkheid in het kiezen der experimenteele omstandigheden. Typische proefnemingen waren die met de glazen ‘ballons’, gevuld met een voor ‘bederf’ vatbare vloeistof, waartoe lucht van allerlei aard zou kunnen worden toegelaten. De hals van deze kolven wordt in de vlam dun uitgetrokken; dan brengt men de vloeistof in de ballon tot koken, en gedurende het koken wordt het uitgetrokken einde van den hals toegesmolten. In de gesloten ballon heeft men dus een bederfbare, doch steriele, vloeistof met een luchtledige ruimte, waartoe echter dadelijk lucht zal dringen, zoodra men slechts de toegesmolten punt van den uitgetrokken hals afbreekt. Brengt men nu reeksen ballons op verschillende plaatsen: in het laboratorium waar druk gewerkt wordt, in de zelden betreden, diepe, van temperatuur onveranderlijke kelders van het observatorium, in het stoffige dal of op de stofvrije gletschervlakte - en breekt men de toegesmolten punten af, waarbij lucht krachtig de luchtledige ruimte binnendringt, dan krijgt men een sprekend resultaat: waar veel stof en luchtbeweging is, ‘bederven’ vele ballons; bij weinig stof | |
[pagina 338]
| |
en weinig luchtbeweging blijft de inhoud van vele ballons onveranderd. Pasteur's proefnemingen over de lucht als drager van gistings- en rottingskiemen vonden haar volmaakten vorm in eene, die hij ongeveer aldus beschreef: Ik breng in een glazen ballon een van de volgende vloeistoffen, die bij aanraking met gewone lucht alle aan bederf onderhevig zijn, zooals aftreksel van biergist, gesuikerd gistwater, urine, sap van beetwortels, enz.; dan trek ik den hals van de kolf in de vlam dwars uit en geef aan dezen dwarsen hals verscheidene krommingen. Daarop kook ik de kolf zonder eenige verdere voorzorg gedurende eenige minuten, totdat de waterdamp uit het einde van de langen, dunnen, gekromden, open hals rijkelijk stroomt. Dan laat ik de ballon koud worden. Merkwaardig genoeg blijft nu, tot verbazing van iedereen die met de gevoeligheid van zulke proeven vertrouwd is, de vloeistof in de kolf oneindig lang onveranderd. Men beëindigt de proef op een willekeurig tijdstip door een weinig van de steriel gebleven vloeistof uit de kolf door, naar de laatste bochten van den langen hals te laten vloeien en terug naar de kolf; het bederf dat dan optreedt, is tevens de controle of de inhoud van de kolf voor bederf wel vatbaar was. De verklaring van Pasteur is deze. Na het koken dringt inderdaad de lucht terug, doch de kiemen die zij meebrengt, ontmoeten aanvankelijk een vloeistof die nog zoo warm is dat zij te gronde gaan. Later, bij verdere afkoeling, dringt de lucht zoo langzaam in dat zij in de vochtige bochten van den langen hals met het stof ook alle gistings- en rottingskiemen achterlaat. Hun aanwezigheid wordt door de slotproef bewezen. Pasteur's tegenstanders waren te zeker van hun gelijk, dan dat zij door deze en dergelijke subtiele proefnemingen, die niet in ieders hand aanstonds gelukten, zich spoedig lieten overtuigen. Pasteur's strijd uit de geschriften meelevend - de uitdagingen, de hartstochtelijke debatten, de commissoriale rapporten -, houden wij nu en dan den adem in, als wij hem omringd zien door hem toen nog onbekende gevaren. Aanvankelijk was zijn aandacht geheel aan de kiemen in de lucht gewijd, maar langzamerhand zou hem duidelijk worden, dat ook aan de kweekvloeistoffen-zelven, en aan het glaswerk | |
[pagina 339]
| |
bijzondere zorg moest worden gegeven. Er zijn mikroben die na eenige minuten koken nog volstrekt niet zijn afgestorven; vooral in de hooi-aftreksels, toevallig door Pasteur's tegenstanders vaak gebruikt, zijn uiterst weerstandskrachtige sporen, waarmee men beter bij temperaturen boven 100o Celsius afrekent. Ook het glaswerk, waaraan zulke sporen kunnen kleven, eischt nauwkeurige sterilisatie. Zoo verwierf Pasteur als prijs der overwinning op de voorstanders der generatio spontanea de methodiek der bacteriologische steriliteit.
In 1865 - enkele jaren na zijn proeven over generatio spontanea en bacteriën in de lucht, toen Pasteur bezig was opnieuw zich te verdiepen in de vraagstukken der gisting - zou een officieele opdracht tot het onderzoek van een ziekte der zijdewormen, hem tijdelijk tot een anderen koers dwingen. Die opdracht was aan Pasteur in het geheel niet welkom. Vervuld van zijn werk, diep bewust van de verstrekkende beteekenis van zijn onderzoek over gisting, voor de physiologie en de pathologie niet minder dan voor de industrieele praktijk, was hij niet geneigd tot een hem volkomen vreemd onderwerp. ‘C'était au moment où les résultats de mes recherches sur les ferments organisés, animaux et végétaux, m'ouvraient une vaste carrière. Comme application de ces études, je venais de reconnaître la véritable théorie de la formation du vinaigre et de découvrir les causes des maladies des vins dans la présence de champignons microscopiques. Mes expériences avaient jeté une lumière nouvelle sur la question des générations dites spontanées. Si j'osais me permettre cette antithèse, le rôle des infiniment petits m'apparaissait infiniment grand, soit comme cause de diverses maladies, notamment des maladies contagieuses, soit pour contribuer à la décomposition et au retour à l'atmosphère de tout ce qui a vécu’Ga naar voetnoot1). Pasteur's hieropvolgende mededeeling dat hij is gezwicht voor den aandrang van Dumas is opmerkelijk; als jong student, als een der honderden die tot de lessen van den beroemden scheikundige samenstroomden, had hij zich in die periode van hartstochtelijke zelfopvoeding aan een innige vereering van dezen leermeester overgegeven; het kenschetst Pasteur's karakter dat | |
[pagina 340]
| |
die diepe jeugdindrukken het gansche leven zijn verhouding tot Dumas zouden bepalen. Maar zeker zal ook zijn ambitieuse aanleg, die hem drijft waar succes na de inspanning lokt, tot het aanvaarden van de regeeringsopdracht hebben bijgedragen. De inspanning zou overmachtig blijken; een reeks kleine hersenbloedingen was het gevolg der bovenmenschelijke eischen die Pasteur - 46 jaar oud - zich stelde. ‘Aussi, bien que j'aie consacré près de cinq années consècutives aux pénibles recherches expérimentales qui ont altéré ma santé je suis heureux de les avoir entreprises’...‘Les résultats auxquels je suis arrivé offrent peut-être moins d'éclat que ceux que j'aurais pu attendre de recherches poursuivies dans le champ de la science pure, mais j'ai la satisfaction d'avoir servi mon pays en m'appliquant, dans la mesure de mes forces, à trouver un remède à de grandes misères’Ga naar voetnoot1). De studies van de ziekten der zijdewormen hadden niet alleen praktisch resultaat. Al was het object in tegenstelling met later te onderzoeken ziekten - als miltvuur en kippecholera - ongeschikt om er de oorzakenleer der besmettelijke ziekten mee te grondvesten, het lijdt geen twijfel of Pasteur heeft er voor zijn begrip van besmetting, vatbaarheid, wijziging van vatbaarheid en natuurlijken weerstand, veel aan gehad. Vooral de met zooveel moeite gewonnen ervaring dat de zijdewormen aan twee ziekten lijden - de ééne, hereditair door de mogelijkheid van het reeds besmet zijn der voortgebrachte eieren, de ándere, een besmetting van het darmkanaal der rupsen, bevorderd door bepaalde omstandigheden in de buitenwereld, die voor de zwakke nakomelingschap hoogstens een hereditaire predispositie oplevert - moet Pasteur's ziektekundige voorstellingen wel zeer verruimd hebben.
Van zijn ziekte - op eenige stoornis in de beweging van linkerarm en linkerbeen na - wonderwel hersteld, sluit Pasteur zijn onderzoek over de zijdewormen af; dan wijdt hij zich aan zijn studies over de bereiding van het bier; in zijn verlangen Frankrijk te dienen koos hij - na den verloren | |
[pagina 341]
| |
oorlog - dit gistingsvraagstuk uit wedijver met Duitschland. Eerst in 1876 geeft Pasteur zich aan de geneeskunde.
Pasteur's overgang van het gebied der gisting naar dat der geneeskunde was niet zonder geleidelijkheid. Ziektekundige problemen behoorden reeds binnen de sfeer van Liebig's theorie. Als Pasteur in 1857 - in zijn eerste mededeeling over gisting (melkzuurgisting) - die theorie formuleert, voegt hij er aan toe: ‘Là, selon M. Liebig, est la cause de toutes les fermentations et l'origine de la plupart des maladies contagieuses’Ga naar voetnoot1). Enkele jaren later wordt zijn werk over gisting rechtstreeks in de oorzakenleer der besmettelijke ziekten betrokken. Davaine die, als medewerker van Rayer, reeds in 1850 in het bloed van aan miltvuur gestorven dieren kleine staafjes had gezien - zonder aan deze beteekenis te hechten - kwam na de mededeeling van Pasteur over, door een mikrobe veroorzaakte, boterzuurgisting (1861) op zijn oude waarneming terug: verband tusschen ziekte en gisting zou, nu gisting en mikrobe bij elkaar blijken te behooren, in verband tusschen ziekte en mikrobe worden omgezet. Kort daarop, in 1865, opent de Engelsche chirurg Lister, eveneens uitgaande van Pasteur's werk over gisting en generatio spontanea, het antiseptische tijdperk der chirurgie. Aanvankelijk richtte hij vooral de aandacht op de bacteriën die uit de lucht de wond zouden bedreigen - hij opereerde in een carbolnevel - maar later zou hij, evenals Pasteur, geleidelijk meer en meer op andere bronnen van infectie gaan letten: met deze verplaatsing van het zwaartepunt ontwikkelde zich uit de antiseptische voorzorgen de moderne aseptiek. In 1867 gaf de klinikus Trousseau in een van zijn laatste klinische lessen een geniale formuleering van de toekomstige beteekenis van de ‘fermenten’ voor de pathologie. ‘Voilà donc la grande théorie des ferments rapportée à une fonction organique; tout ferment est un germe dont la vie se manifeste par une sécrétion spéciale. Peut-être en est-il de même des virus morbides, peut-être sont-ils des ferments qui, déposés dans l'organisme à un moment donné et dans certaines circonstan- | |
[pagina 342]
| |
ces déterminées, se manifesteront par des produits multiples. Ainsi le ferment varioleux fera la fermentation variolique, d'où naitront des milliers de pustules; ainsi le virus morveux, ainsi le virus de la clavelée. D'autres virus semblent agir localement; mais, par la suite, ils n'en modifient pas moins tout l'organisme; ainsi la pourriture d'hôpital, la pustule maligne, les érysipèles contagieux. Ne peut-on admettre, en ces circonstances, que le ferment ou matière organisée de ces virus sera transporté ici pas la lancette, là par l'atmosphère ou par des pièces de pansement?’Ga naar voetnoot1). Het spreekt vanzelf dat Pasteur er ten volle van doordrongen was welk grootsch uitzicht hier werd geopend. In 1867 richtte hij een dringende nota tot Napoleon, over de noodzakelijkheid de experimenteele wetenschappen in Frankrijk beter te huisvesten. ‘Sire, mes recherches sur les fermentations et sur le rôle des organismes microscopiques ont ouvert à la chimie physiologique des voies nouvelles dont les industries agricoles et les études médicales commencent à recueillir les fruits’....Qu'il s'agisse de rechercher, par une étude scientifique patiente de la putréfaction, quelques principes capables de nous guider dans la découverte des causes des maladies putrides ou contagieuses, je voudrais trouver dans les dépendances d'un laboratoire assez spacieux un emplacement où l'installation des expériences pût avoir lieu commodément et sans danger pour la santé. Comment se livrer à des recherches sur la gangrène, sur les virus, à des expériences d'inoculation sans un local propre à recevoir des animaux morts ou vivants?’Ga naar voetnoot2).
Na 1871 krijgt Pasteur meer en meer aanraking met de geneeskunde; hiertoe draagt bij zijn benoeming tot lid der académie de médecine, opzichzelve trouwens een bewijs welk een plaats de nieuwe theorie der gisting in de ziektekunde gaat innemen. Maar spoedige en algemeene erkenning vindt hij in de wereld der geneeskundigen niet. Het monster der generatio spontanea moet opnieuw worden verslagen, daar vele dokters, gedwongen tot erkenning van mikroben, hardnekkig vasthouden aan de voorstelling dat deze vanzelf zijn | |
[pagina 343]
| |
geworden uit de ziekelijk veranderde vochten en weefsels. In 1875, in een zelfde zitting der Académie des Sciences, waarin Pasteur met trots wees op Davaine, op Lister, op den Franschen chirurg Alphonse Guérin, - deze laatste overlegde reeds sinds 1873 geregeld met Pasteur ten aanzien van een antiseptische methodiek -, drukte Pasteur's medelid Trécul zich nog aldus uit: ‘Il n'est donc pas douteux que des bactéries, des vibrions et des amylobacters puissent provenir de la modifications des matières organisées liquides ou granuleuses’Ga naar voetnoot1). En in 1877 schreef Pasteur aan Bastian - een Engelsch onderzoeker die meende de generatio spontanea experimenteel te hebben bewezen: ‘Savez-vous pourquoi j'attache un si grand prix à vous combattre et à vous vaincre? c'est que vous êtes un des principaux adeptes d'une doctrine médicale, suivant moi funeste au progrès de l'art de guérir, la doctrine de la spontanéité de toutes les maladies. Vous êtes de cette école, qui inscrirait volontiers au frontispice de son temple comme le voulait naguère un des membres de l'Académie de médecine de Paris: “La maladie est en nous, de nous, par nous”. Tout serait donc spontané en pathologie. Voilà l'erreur préjudiciable, je le répète, au progrès médical. Au point de vue prophylactique, comme au point de vue thérapeutique, il y a un abîme pour le médecin et le chirurgien, suivant qu'ils prennent pour guide l'une ou l'autre des deux doctrines’Ga naar voetnoot2). Een wetenschappelijke gebeurtenis in Duitschland - de mededeeling van den jongen Duitschen geneesheer Robert Koch over den miltvuurbacil, in 1876 - dreef Pasteur tot de geneeskundige bacteriologie. Koch's belangrijke proeven over de voortplanting van den miltvuurbacil in dierlijke vochten buiten het lichaam (in oogvocht en bloedwei) wekten bij Pasteur het denkbeeld de ziektekiemen uit mensch en dier te kweeken volgens de door zijn onderzoekingen over gisting wél beproefde methoden. Zoo kweekte Pasteur aldra den miltvuurbacil in urine, in bouillon en in andere voor gistingsorganismen geschikte vloeistoffen. Was hij uitgegaan van bloed van een ziek dier, had hij hiervan een spoortje gebracht | |
[pagina 344]
| |
in een kolf met een dezer kweekvloeistoffen, in welke bij lichaamstemperatuur Davaine's staafjes-bacteriën welig groeiden, - entte hij uit deze kweek over in een tweede kolf, en herhaalde hij dit vele malen, zoodat het beetje bloed van de eerste enting door een oneindige verdunning uit de proef was verdwenen - dan gelukte het toch door eene inspuiting van de thans in zuivere cultuur verkregen bacterie bij gezonde dieren miltvuur te doen ontstaan: afdoend bewijs van de oorzakelijke beteekenis van Davaine's bacil. Spoedig daarop, in 1878 en 1879, zonderde Pasteur verscheidene andere mikroben - de bacteriën van etter, kippecholera, steenpuist, beenmergontsteking en kraamvrouwenkoorts - aldus op kunstmatige kweekgronden af; tezelfder tijd dat Koch en zijn leerlingen aan den nieuwen grondslag van de leer der besmettelijke ziekten arbeidden.
Doch spoedig sloeg Pasteur een nieuw, een eigen pad in. Toevallig bleek hem dat bacillen van de kippecholera, die in den loop der vacantie hun ziekmakende kracht hadden verloren, aan daarmede ingespoten dieren een verhoogden weerstand gaven tegen virulente ziektekiemen van de zelfde soort. Kippen met in de vacantie-weken bewaarde cultures geënt, werden wel ziek, doch stierven niet; werden zij nu na hun herstel besmet met versche kiemen, die normale kippen zeker doodden, dan bleven zij in leven. Zonder eenige aarzeling wist Pasteur deze toevallige vondst te waardeeren: de overeenkomst met de vaccinatie - d.i. de enting met onschuldige koepokstof, die den mensch tegen echte pokken beschermt - was hem aanstonds duidelijk. Weldra was de ‘vaccinatie’ tegen kippecholera methodisch bewerkt. Deze vondst deed bij Pasteur de hoop rijzen ook tegen miltvuur - een veeziekte die Frankrijk jaarlijks millioenen kostte - zulk een vaccin te vinden. Werkelijk gelukte dit: de miltvuurbacil bleek door groei bij ongeschikte temperatuur te kunnen worden verzwakt zonder de immuniseerende werking te verliezen. Opmerkelijk is weer de snelle opvolging van Pasteur's ontdekkingen, de diepte van haar grondslagen, de vérreikende gevolgen voor de praktijk; maar ook de reactie op deze vondsten; de felste uitdaging die Pasteur ontving betrof de vaccinatie tegen miltvuur. | |
[pagina 345]
| |
Terecht hebben Pasteur's biografen deze episode (voorjaar 1881) in details naverteld, karakteristiek als zij is voor de werkwijze van Pasteur, voor de vereering van zijn medewerkers, en den tegenstand van zijn vele vijanden. Wie jaren later de cursussen in het Institut Pasteur hebben gevolgd en de lessen over miltvuur van Dr. Roux, eens Pasteur's medewerker, hebben bijgewoond, zullen zich de ontroering herinneren die zich van Roux meester maakte als hij sprak over die glorieuze proef, in dien glorieuzen tijd. 5 Mei kregen 25 schapen de eerste inspuiting met vaccin; 17 Mei de tweede inspuiting; 31 Mei volgde dan de experimenteele besmetting der gevaccineerde dieren, en, tezelfder tijd, de besmetting van 25 schapen, die niet gevaccineerd waren, en dus tot contrôle dienden. Toen Pasteur op 2 Juni, met zijn medewerker Roux, Chamberland en Thuillier, verscheen op de boerderij waar de proef werd genomen, barstte het gejuich der talrijke vertegenwoordigers van landbouwmaatschappijen, geneeskundige en veeartsenijkundige vereenigingen, van journalisten en andere belangstellenden los: reeds lagen de cadavers van 22 niet gevaccineerde dieren zij aan zij; 2 andere schapen waren stervend, één vertoonde ziekteverschijnselen. Alle gevaccineerde dieren waren in leven en gezond.
Ook een groote bewonderaar van Pasteur kan zich laten overtuigen dat als Pasteur de asymmetrie der wijnsteenzure kristallen had voorbijgezien, zij vroeger of later wel door een ander zou zijn gevonden; dat met de verbetering der mikroskopen de mikroben bij gisting en bij ziekte ook zonder Pasteur eens zouden zijn ontdekt. Zelfs kan men verdedigen dat de mogelijkheid van immunizeeren met verzwakt virus zich wel den een of anderen dag ook aan een onderzoeker van middelmatige gaven zou hebben geopenbaard. Er is echter ééne ontdekking, resultaat van een idée préconçue met zóó ongewone sprongwijdte en van een experiment, zóó overmoedig, gedurende zóóvele jaren volgehouden, dat men deze moeilijk als een noodzakelijke en geleidelijke voortbouw op het bekende kan aanvaarden: het door Pasteur gevonden middel tegen hondsdolheid draagt inderdaad het merk van zijn genie. | |
[pagina 346]
| |
Dat Pasteur juist aan de hondsdolheid zijn krachten gaf lag in de omstandigheid dat deze ziekte én menschelijk én dierlijk is. Er zou dus met deze ziekte van den mensch op het dier kunnen worden geëxperimenteerd. Het relaas der proefnemingen, die van 1880-1885 duurden, zou ons hier te ver voeren. De uitkomst was kortweg deze: een bacterie der hondsdolheid was niet aan te toonen, maar wel bleek het zenuwstelsel - hersenen en ruggemerg - van het zieke dier als een zuivere cultuur van het virus te kunnen worden beschouwd. De natuurlijke besmetting vindt gewoonlijk door beet van het dolle dier, dus in een huidwond, plaats; eerst na verscheidene weken, soms na maanden breken de verschijnselen uit. Proefondervindelijk kan men die lange periode bekorten door de smetstof met behulp van een gaatje in den schedel, rechtstreeks in het zenuwstelsel te brengen. Bijzonder geschikt voor besmetting bleek het konijn, dat op bepaald, in het laboratorium van dier op dier voortgeënt, virus zeer typisch en snel reageert. In het zenuwstelsel van een aan hondsdolheid gestorven konijn bezat Pasteur dus de zuivere cultuur van het virus. Nu stond de weg open tot het zoeken van een verzwakt virus: een vaccin. Eenige dagen, onder voorzorgen van steriliteit, gedroogd ruggemerg bleek reeds minder virulent, en al ras gelukte het aan Pasteur honden met dat ‘vaccin’ te immuniseeren, zoodat zij tegen de anders doodelijke beet van dolle honden bestand bleven. Een oogenblik moet aan Pasteur en zijn medewerkers de gedachte door het hoofd hebben gespeeld alle honden van Frankrijk te vaccineeren, doch een korte overweging van het aantal hiervoor benoodigde konijnen deed de gedachte opgeven. Toen rees de vraag: zou het mogelijk zijn den hond nog door behandeling nà de besmetting - in die lange periode tusschen gebeten worden en ziek worden - te redden? Talrijke proeven antwoordden bevestigend; ja zelfs kon men verscheidene dagen na het oogenblik van besmetting laten verloopen vóór men de behandeling van het dier begon. Aan deze uitkomsten ontleende Pasteur den moed in Juli 1885 Joseph Meister, een jongen van 9 jaar uit den Elzas, die, op weg naar school, door een dollen hond op 14 plaatsen was gebeten, in behandeling te nemen. Na de geneesheeren Vulpian en Grancher geraadpleegd te hebben, gaf Pasteur den | |
[pagina 347]
| |
avond van den dag waarop het patiëntje zich aanmeldde - het ongeluk had twee dagen te voren plaats gehad - de eerste inspuiting; hij gebruikte hiervoor konijnenruggemerg, dat 14 dagen gedroogd was en niet meer virulent; dan werd geleidelijk, in den loop van 10 dagen, opgeklommen tot volkomen versch virus, dat à coup sûr konijnen in 7 dagen ziek maakte. De jongen genas. De brieven uit die dagen geven eenig denkbeeld hoe zwaar Pasteur de verantwoordelijkheid voelde. ‘Mes chers enfants’, schrijft Mme Pasteur, ‘encore une mauvaise nuit pour votre père. Il ne s'accoutume pas du tout à l'idée d'opérer en dernier ressort sur cet enfant. Et cependant il faut bien maintenant s'exécuter. Le petit continue à se porter très bien’. Maar met de angst mengde zich het bewustzijn van de beteekenis der proefneming; in die zelfde dagen toch schreef Pasteur aan zijn schoonzoon: ‘il se prépare peut-être un des grands faits médicaux du siècle’. Ook het volgende geval maakte grooten indruk: de 15-jarige herdersjongen Jupille uit de Jura genas, ofschoon hij, na ernstige verwonding in een gevecht met een dollen hond, eerst 6 dagen na de vermoedelijke besmetting onder behandeling kwam. Nu werd een ‘service de la rage’ geopend er uit binnen- en buitenland stroomden patiënten toe. Buitenlandsche commissies kwamen de methode bestudeeren en vrij spoedig was aan de afbrekende kritiek, die Pasteur ook in de dagbladpers te verduren had, het zwijgen opgelegd. In die glorierijke dagen ontstond het plan tot het stichten van een Institut Pasteur; met bijdragen uit de geheele wereld kwam het tot stand; 14 November 1888 had de opening plaats. Pasteur - 66 jaar oud - was aan het einde van zijn krachten. Hij zou echter verscheidene jaren het geluk beleven zijn werk door vele leerlingen voortgezet te zien. Den 28sten September 1895 overleed hij.
De ‘carrière brillante’ - zooals hij indertijd aan zijn zusters schreef: de bijna zekere belooning van willen en werken - is Pasteur ten deel gevallen; talrijke eerbewijzen zijn hem aangeboden en aan menige openbare huldiging heeft hij zich onderworpen. Bij zijn karakter, zijn stijl van leven, paste het eer en roem in vollen ernst te aanvaarden. Zoo zuiver als zijn | |
[pagina 348]
| |
streven was, zoo zuiver was hem de om dit streven eerende onderscheiding. Wie in Pasteur's persoonlijkheid belang stelt verheugt zich er over, dat hulde en eer Pasteur soms noopten zich uit te spreken over onderwerpen, die hij in zijn wetenschappelijke mededeelingen niet aanraakte. De meest belangwekkende uitingen vindt men in het ‘discours de réception’ door Pasteur 27 April 1882 gehouden, toen hij in den kring der onsterfelijken den zetel innam, open door den dood van Littré. Het was dus zijn taak dezen aanhanger van Comte's ‘philosophie positive’ te waardeeren. De ‘philosophie positive’ lag Pasteur zeer ver. In de jaren van zelfopvoeding had hij in godsdienst grooten steun gevonden, en ook later schijnen hem conflicten bespaard te zijn gebleven. Ondanks zijn doordringende belangstelling in het wezen van het hem omgevende, onverzettelijk de natuur met het experiment ondervragend, en na ieder antwoord een nieuwe vraag stellend, heeft Pasteur zijn gevoelssfeer nooit tot object van zijn verstandelijke analyse gemaakt. Pasteur aanvaardde ‘le surnaturel’ omdat hij er in geloofde. Tegenover het standpunt van Littré, die zonder het bestaan van God of de onsterfelijkheid der ziel te ontkennen, de gedachten hierover vermijdt, omdat hij de onmogelijkheid erkent het een en het ander wetenschappelijk vast te stellen, stelt Pasteur het zijne: ‘Quant à moi, qui juge que les mots progrès et invention sont synomymes, je me demande au nom de quelle découverte nouvelle, philosophique ou scientifique, on peut arracher de l'âme ces hautes préoccupations. Elles me paraissent d'essence éternelle, parceque le mystère qui enveloppe l'univers et dont elles sont une émanation est lui-même éternel de sa nature’. En even later vertaalt hij een overgeleverde uitspraak van Faraday aldus: ‘La notion et le respect de Dieu arrivent à mon esprit par des voies aussi sûres que celles qui nous conduisent à des vérités de l'ordre physique’Ga naar voetnoot1). Elke vrucht van wetenschap die zijn geloof tot voedsel kon dienen was Pasteur dan ook welkom; zoo lijdt het geen twijfel dat zijn negatieve uitkomsten over generatio spontanea - hoe | |
[pagina 349]
| |
zeer dit onderzoek ook van ander gezichtspunt was ondernomen - hem bevredigden, omdat zij hem als overwinnaar stelden tegenover hen, die voor hun materialisme met zulk een vlotte schepping best gediend waren. Duidelijk is die bevrediging uitgesproken in de eerste woorden, waarmede hij den kring der Académiciens binnentrad. ‘Si vous avez daigné jeter les yeux sur moi, la nature de mes travaux a sans doute parlé en ma faveur’. ‘En prouvant que, jusque'à ce jour, la vie ne s'est jamais montrée à l'homme comme un produit des forces qui régissent la matière, j'ai pu servir la doctrine spiritualiste fort délaissée ailleurs, mais assurée du moins de trouver dans vos rangs un glorieuxGa naar voetnoot1) refuge’. Vooral was het de te beredeneeren onmogelijkheid als mensch de wereldverhoudingen te begrijpen, die Pasteur in zijn overtuiging van het bovennatuurlijke sterkte. De mensch kan bij de omschrijving van de wereldruimte het begrip: oneindigheid niet missen: immers, zoodra men voor een gebied een grens vaststelt of aanneemt, aanvaardt men iets aan de andere zijde dier grens... tot in het oneindige. Maar toch - voor onzen geest, die van werkelijkheid bestaat, is oneindigheid iets onbegrijpelijks. ‘Au delà de cette voûte étoilée, qu'y a-t-il? De nouveaux cieux étoilés. Soit! Et au delà?’... ‘Il ne sert de rien de répondre: au delà sont des espaces, des temps ou des grandeurs sans limites. Nul ne comprend ces paroles. Celui qui proclame l'existence de l'infini, et personne ne peut y échapper, accumule dans cette affirmation plus de surnaturel qu'il n'y en a dans tous les miracles de toutes les religions; car la notion de l'infini a ce double caractère de s'imposer et d'être incompréhensible’....La notion de l'infini dans le monde, j'en vois partout l'inévitable expression. Par elle, le surnaturel est au fond de tous les coeurs. L'idée de Dieu est une forme de l'idée de l'infini. Tant que le mystère de l'infini pèsera sur la pensée humaine, des temples seront élevés au culte de l'infini, que le Dieu s'appelle Brahma, Allah, Jéhova ou Jésus’. Nog in ander opzicht voelde Pasteur zich Littré's tegenvoeter. Voor hem, door en door experimentator, bestaat ‘le charme de nos études, l'enchantement de la science, en ce | |
[pagina 350]
| |
que, partout et toujours, nous pouvons donner la justification de nos principes et la preuve de nos découvertes’. ‘L'erreur d'Auguste Comte et de M. Littré est de confondre cette méthode (expérimentale) avec la méthode restreinte de l'observation’...‘M. Littré et Auguste Comte croyaient et firent croire aux esprits superficiels que leur système reposait sur les mêmes principes que la méthode scientifique dont Archimède, Galilée, Pascal, Newton, Lavoisier sont les vrais fondateurs’...‘A quelles erreurs ne peut pas conduire cette identité prétendue des deux méthodes! Arago avait dit de Comte: ‘Il n'a pas de titres mathématiques, ni grands ni petits’. ‘C'est vrai, répond Littré, M. Comte n'a pas de découvertes géométriques, mais il a des découvertes sociologiques’. Aan deze uitspraak koelt Pasteur dan zijn verontwaardiging over de kenschetsing der sociologie als wetenschap; spottend herinnert hij er aan dat Littré op grond dier ‘wetenschap’ in 1850 den eeuwigen vrede voorspelde...
Pasteur's discours werd, naar de traditie van het huis, beantwoord door den directeur der académie française, Ernest Renan. Menigmaal in zijn leven had Pasteur warm gestreden en getracht aan zijn gehoor, dat door onkunde en vooroordeel vaak weinig toegankelijk was, iets bij te brengen van de zuivere toepassing der experimenteele methode. Pasteur toonde dan zijn emotioneele zijde, en eenmaal zelfs wond hij zich zoo op dat zijn assistenten hoopten dat hij de houtblokken, die de asymmetrische kristallen voorstelden, zijn toehoorders om de ooren zou gooien. Maar nimmer was Pasteur buiten zijn terrein getreden; nimmer begaf hij zich in een gedachtenwisseling die niet steunde op de resultaten van het experiment. Thans stond Pasteur tegenover Renan, den Meester op alle wapens van het woord. Zijn tegenstander begroette hem met de sierlijke loftuitingen, die bij dit schijngevecht pasten. Dan zocht Renan de zwakke plekken in Pasteur's discours, zich allereerst richtend op Pasteur's saluut: over de ‘dernierGa naar voetnoot1) | |
[pagina 351]
| |
refuge’ die de doctrine spiritualiste in de rijen der académiciens zou vinden: ‘Ah! ne vous y fiez pas trop, Monsieur. La zône de notre protection littéraire est bien large; elle s'étend depuis Bossuet jusqu'à Voltaire. Souvent, nous aimons à être l'asile des vaincus; la cause qui aurait chez nous son dernier refuge pourrait donc être assez malade. Nous ne patronnons pas les doctrines; nous discernons le talent. Voilà comment nous n'avons jamais de déconvenues ni de démentis. Tout passe, et nous ne passons pas; car nous ne nous attachons qu'à deux choses qui, nous l'espérons, seront éternelles en France: l'esprit et le génie. Nous respectons toutes les formes dont on peut revêtir une croyance élevée. Vous vous servez de deux mots, par exemple, dont pour ma part, je ne me sers jamais, spiritualisme et matérialisme. Le but du monde, c'est l'idée; mais je ne connais pas un cas où l'idée se soit produite sans matière; je ne connais pas d'esprit pur ni d'oeuvre d'esprit pur. L'oeuvre divine s'accomplit par la tendance au bien et au vrai qui est dans l'univers; je ne sais pas bien si je suis spiritualiste ou matérialiste’. Vervolgens was het de beurt aan Pasteur's minachtende kenschetsing der wetenschappen, die niet over het experiment beschikken: ‘Soyez donc indulgent, Monsieur, pour des études où l'on n'a pas, il est vrai, l'instrument de l'expérience, si merveilleux entre vos mains, mais qui, néanmoins, peuvent créer la certitude et amener des résultats importants. Permettez-moi de vous rappeler votre belle découverte de l'acide droit et de l'acide gauche. Il y a aussi dans l'ordre intellectuel des sens divers, des oppositions apparentes qui n'excluent pas au fond la similitude. Il y a des esprits qu'il est aussi impossible de ramener l'un à l'autre qu'il est impossible, selon la comparaison dont vous aimez à vous servir, de faire rentrer deux gants l'un dans l'autre. Et pourtant les deux gants sont également nécessaires: tous deux se complètent. Nos deux mains ne se superposent pas; mais elle peuvent se joindre. Dans le vaste sein de la nature, les efforts les plus divers s'ajoutent, se combinent et aboutissent à une résultante de la plus majestueuse unité’. En eindelijk nog deze stoot - hoe beschermd de fleuret ook was: ‘Vous trouverez à nos séances un délassement pour votre esprit toujours préoccupé de découvertes nouvelles. | |
[pagina 352]
| |
Cette rencontre en une même compagnie de toutes les opinions et de tous les genres vous plaira: ici le rire charmant de la comédie, le roman pur et tendre, la poésie au puissant coup d'aile ou au rhytme harmonieux; là, toute la finesse de l'observation morale, l'analyse la plus exquise des ouvrages de l'esprit, le sens profond de l'histoire. Tout cela n'ébranlera pas votre foi en vos expériences; l'acide droit restera l'acide droit; l'acide gauche restera l'acide gauche. Mais vous trouverez que les prudentes abstentions de M. Littré avaient du bon. Vous assisterez avec quelque intérêt aux peines que se donne notre philosophie critique pour faire la part de l'erreur, en se défiant de ses procédés, en limitant l'étendue de ses propres affirmations. A la vue de tant de bonnes choses qu'enseignent les lettres, en apparence frivoles, vous arriverez à penser que le doute discret, le sourire, l'esprit de finesse dont parle Pascal, ont bien aussi leur prix. Vous n'aurez pas chez nous d'expériences à faire; mais cette modeste observation que vous maltraitez si fort suffira pour vous procurer de bien douces heures.’ Renan's woorden, Pasteur's kracht in eenzijdigheid zoo scherp belichtend, doen ons denken aan de verklaring die Pasteur later zou uitspreken te midden der kunstenaars op het feest, onder leiding van Coquelin en Gounod in het Trocadéro ten bate van het Institut Pasteur georganiseerd. ‘Oserai-je vous avouer que je vous entendais presque tous et toutes pour la première fois? Je ne crois pas avoir passé dans ma vie dix soirées au théâtre.’ Deze bekentenis omvatte zijn gansche leven: les nuits me paraissent trop longues; de dag was hem te kort, de werkelijkheid te dringend om uren aan de verbeelding te offeren. Spanning en vervoering, strijd en overwinning, dat alles schonk hem zijn werk.
Het wezen eener herdenking is van dubbelen aard. In de eerste plaats geeft zij het genot dat de historische ontleding en reconstructie van het feitelijke weten steeds geven. Wanneer men den ontwikkelingsgang van een onderdeel van wetenschap heeft gevolgd tot het huidige stadium, ondervindt men een geestelijke bevrediging en waardeert men het nieuwe begrijpen bewust als een geestelijk rijker zijn. | |
[pagina 353]
| |
Bovendien kan men genieten om de persoonlijkheid zelve. In schoonen stijl - d.i. het beste van zich-zelven opvoerend tot het wezenlijke in elke handeling - heeft Pasteur geleefd. Bij hem geen enkele mislukking uit zwakheid; geen enkele zwenking, geen enkele concessie ter wille van het minderwaardige. In volle overgave aan zich-zelven ontwikkelde hij zijn aanleg. Dan stijgt hij uit eigen kracht boven de sfeer, waarin de middelmatigen van karakter, verstand en talent streven en tegenstreven. En zijn levensdaden, vrij en zuiver, worden de wiekslagen van zijn geniale vlucht.
J.J. van Loghem. |
|