zullen niet gedurig meer geschokt worden door redevoeringen of andere uitlatingen van een Britsch premier, die zich beschouwde als minister van alle departementen, in het bijzonder ook als minister van buitenlandsche zaken. ‘Ik ben maar een alledaagsch man’, heeft Bonar Law gezegd, en tot die alledaagschheid zal behooren, Lord Curzon niet door onverwacht ingrijpen in de leiding van zijn ressort te bemoeilijken. Het is, als men aan de tijden van Disraeli terugdenkt, wel curieus dat men ditmaal van een conservatief bewind een bescheiden, geruischlooze buitenlandsche politiek mag verwachten, en toch is het zoo. Het vorige kabinet heeft Engeland op het wereldterrein niet weinig blootgesteld; aanhoudend situaties laten opkomen waaruit voor Engeland geen weg overbleef dan òf de kans van oorlog te aanvaarden òf zich met smaad terug te trekken. Is men er van overtuigd - en wie zou het niet zijn - dat Engeland den vrede zoo noodig heeft als eenig ander, dan behoort de buitenlandsche staatkunde en behooren ook haar methodes naar die overtuiging te zijn ingericht. Dit heeft Lloyd George dikwijls voorbijgezien, en aan het prestige van Engeland heeft zijn a zeggen en dan de b terughouden geen goed gedaan.
Het nieuwe bewind zal er in menig opzicht een willen zijn van liquidatie. Dat de die-hards zich de bekrachtiging der Iersche grondwet zullen moeten getroosten, is hun reeds aangezegd. Een bruuske koersverandering in zake het Nabije Oosten of de Duitsche vergoedingsquaestie is evenmin te verwachten; wèl andere vormen van verkeer met degenen wier medewerking men gevoelt niet te zullen kunnen missen. Het is inderdaad beter dat Frankrijk en Engeland, die tezamen voor het tractaat van Versailles in hoofdzaak verantwoordelijk zijn, zich en ons er ook tezamen uitwerken, niet door veelvuldigheid van eigen actie, maar door diepte van bezinning en grondigheid van inkeer; de omstandigheden leggen hun die taak zóó duidelijk op de schouders, dat het niet in Europa's belang kan zijn, hen door onderling krakeel, zijsprongen en dergelijke, tot het gelijkmatig en geduldig torschen van dien last ongeschikt te bevinden.
Met zorg moet men den komenden winter tegemoet gaan. Duitschland zakt zienderoogen tot het peil van Oostenrijk af;